ECLI:NL:RBGEL:2022:1981

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
C/05/393904 / HA ZA 21-502
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanneming van werk en waarschuwingsplicht in verbouwingsgeschil

In deze zaak vorderen eisers, twee besloten vennootschappen, dat de rechtbank verklaart dat Aminifar Vastgoed Beheer B.V. en een derde gedaagde tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst. De eisers hebben in 2016 hun woning laten verbouwen, waarbij nieuwe puien zijn geplaatst. Na de plaatsing van de puien constateerden eisers gebreken, waaronder instabiliteit en waterlekkages. Eisers hebben Aminifar en de derde gedaagde aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door deze gebreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke aannemingsovereenkomst is gesloten tussen eisers en Aminifar, en dat de stelling van eisers dat er mondeling een overeenkomst is gesloten niet kan worden bewezen. De rechtbank concludeert dat Aminifar niet aansprakelijk is voor de gebreken, omdat zij niet verantwoordelijk was voor de uitvoering van de werkzaamheden en geen waarschuwingsplicht had. De vordering van eisers tot terugbetaling van een bedrag van € 5.974,98 is eveneens afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de herstelwerkzaamheden deugdelijk zijn uitgevoerd. In reconventie vordert Aminifar betaling van € 6.110,50, maar ook deze vordering wordt afgewezen omdat Aminifar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de opgevoerde kosten. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/393904 / HA ZA 21-502
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van

1.[eiser conventie/gedaagde reconventie 1] ,

2.
[eiser conventie/gedaagde reconventie 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.C.M. Jochemsen-Vernooij te Nijmegen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMINIFAR VASTGOED BEHEER B.V.,
gevestigd te Malden,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.H. Muller te Elst,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde conventie/eiser reconventie 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M. Blok te Ede.
Partijen zullen hierna [eisers] , Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] genoemd worden.

1.De kern van het geschil

In de woning van [eisers] zijn nieuwe puien geplaatst. [eisers] houden Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] aansprakelijk voor opgetreden schade doordat de schuifpuien niet stabiel bleken te zijn.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 december 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 maart 2022 en de daarin genoemde stukken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1.
In het jaar 2016 hebben [eisers] hun woning laten verbouwen. Het tekenwerk voor de verbouwing hebben zij laten verrichten door [architect] (hierna te noemen: de architect). Verder hebben zij gebruik gemaakt van de diensten van Aminifar die, omdat haar eigenaar goede contacten heeft in de bouwwereld, onder meer heeft gezorgd voor de inkoop van materiaal tegen een gereduceerd tarief en [eisers] in contact heeft gebracht met goedkope arbeidskrachten.
3.2.
[gedaagde conventie/eiser reconventie 2] heeft in opdracht van [eisers] ten behoeve van de nieuwe aanbouw aan de woning puien met deuren en ramen geleverd en geplaatst. Nadat de puien waren geplaatst, in november 2016, constateerden [eisers] gebreken: de grote schuifpui schoof niet goed en zowel de keukendeur als de toegangsdeur tussen de garage en de binnentuin sloot niet goed aan op het metselwerk. In verband hiermee zijn in onderling overleg in de grond onder de puien hoeksteunen geplaatst. Toen bleek dat daarmee de klachten niet voldoende waren verholpen, zijn zwaardere hoeksteunen geplaatst.
3.3.
Omdat zij nog steeds klachten over de puien hadden, hebben [eisers] zich gewend tot de heer [bouwbedrijf betrokkene] van [bouwbedrijf betrokkene] (hierna: [bouwbedrijf betrokkene] ) om hen bij te staan in hun contacten met de andere betrokkenen. Op 15 december 2016 hebben [eisers] , de architect, Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] onder leiding van [bouwbedrijf betrokkene] een bespreking gevoerd. Tijdens die bespreking heeft [bouwbedrijf betrokkene] op internet gezocht naar een wijze waarop de klachten konden worden verholpen. Hij heeft aangegeven dat de bij de verbouwing geplaatste, door de architect voorgeschreven Dewin-kantplanken moesten worden verwijderd en dat onder de puien een gemetselde muur moest worden aangebracht. Deze werkzaamheden zullen hierna worden aangeduid als: de herstelwerkzaamheden. In een e-mailbericht van 15 december 2016 aan de andere betrokkenen hebben [eisers] aangegeven dat de herstelwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd door De Poorter Metselwerken. Ook hebben zij in dat bericht voorgesteld om de met de herstelwerkzaamheden gemoeide kosten te verdelen over de vier betrokken partijen ( [eisers] , de architect, Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] ).
3.4.
Vanaf 20 december 2016 heeft De Poorter Metselwerken de herstelwerkzaamheden uitgevoerd, waarbij de gemetselde muur in onderaanneming is gerealiseerd door de tuinman van [eisers] en diens zoon.
3.5.
Eind december 2016 vertoonden de puien wederom gebreken. Er was sprake van waterlekkages, condens en tocht, in een gedeelte van de aanbouw kon niet de gewenste temperatuur worden gehaald en de zwarte dorpel onder de puien lag nog steeds niet horizontaal en aangesloten. Bij e-mailbericht van 2 januari 2017 hebben [eisers] [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] hiervoor in gebreke gesteld en haar gesommeerd tot herstel. [eisers] hebben aan de sommatie ten grondslag gelegd dat [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] hen er voor de uitvoering van de werkzaamheden voor had moeten waarschuwen dat de ondergrond voor de puien ondeugdelijk was. [eisers] hebben verder vermeld dat, hoewel de ondergrond inmiddels was vernieuwd, nog steeds sprake was van gebreken aan de puien.
3.6.
In de daarop volgende periode hebben partijen overlegd over de wijze waarop herstel zou moeten plaatsvinden. In opdracht van [eisers] heeft Façade consulting & engineering (hierna: Façade) op 5 januari 2018 een rapport uitgebracht waarin het volgende is vastgelegd:
  • voor het werk is geen bestek- of werkbeschrijving ter beschikking gesteld;
  • in de tekeningen van de architect zijn geen specifieke afdichtingsvoorzieningen opgenomen en de tekeningen van de bouwkundige constructies waarin de aluminium gevelelementen worden opgenomen, vertonen geen nauwkeurige en uitgewerkte details;
  • in de details van de puien en kozijnen wordt niet gespecificeerd op welke wijze ze worden aangesloten op het bouwkundig kader;
  • de afdichtingstechnieken zijn niet opgenomen in de detailtekeningen.
Façade concludeert dat sprake is van een gebrekkige afdichtingstechniek van de pui-aansluiting en/of de bouwkundige constructie (geveltimmerwerk) en rapporteert hierover: “
de problemen hebben derhalve geen betrekking op de aluminium constructies als zodanig, maar op de gebrekkige afdichtingen waarmee de aluminium elementen zijn aangebracht in de bouwconstructie, alsmede op afdichtingsgebreken in diverse bouwkundige constructies”.
Volgens Façade zijn er drie mogelijke oorzaken voor de schade:
  • gebrekkige afdichting in de bouwkundige constructie,
  • gebrekkige afdichting van de puien aan de bouwkundige constructie,
  • gebrekkige uitvoering van de herstelwerkzaamheden.
3.7.
[eisers] hebben vervolgens door expertisebureau Hanselman Groep B.V. (hierna: Hanselman) laten onderzoeken op welke wijze herstel van de gebreken moest plaatsvinden. Voor het onderzoek van Hanselman zijn de andere betrokken partijen niet uitgenodigd. In haar rapport van 27 november 2018 heeft Hanselman onder meer vermeld dat herstel alleen mogelijk is als de puien gedemonteerd worden.
3.8.
Tijdens een bespreking met [eisers] op 8 februari 2019 hebben de architect, Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] zich op het standpunt gesteld dat herstel ook kan plaatsvinden zonder dat de puien worden gedemonteerd en dat op die wijze ook kan worden voldaan aan de aanbevelingen van Façade. Op 17 december 2019 hebben zij een herstelplan ingediend dat was opgesteld door Van der Wal & Joosten B.V. registerexperts (hierna: Van der Wal & Joosten). Dit herstelplan voorziet in een wijze van herstel zonder demontage van de puien. Volgens Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] hoeven de puien niet verwijderd te worden omdat de onderliggende constructie niet behoeft te worden vervangen, aangezien het probleem kan worden opgelost door een goede afdichting.
3.9.
Nadat in juli 2020 nog een bespreking tussen partijen heeft plaatsgevonden, hebben de architect, Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] in februari 2021 nog een laatste voorstel voor herstel gedaan, dat niet door [eisers] is geaccepteerd. Vervolgens hebben [eisers] in april 2020 aangekondigd dat een door hen ingeschakelde aannemer op korte termijn zou aanvangen met herstel van de gebreken in overeenstemming met de richtlijnen van Hanselman en Façade. [eisers] hebben hun standpunt gehandhaafd dat het voor goed en deugdelijk herstel noodzakelijk is dat de puien worden gedemonteerd. Op 25 mei 2021 hebben zij een omzettingsverklaring uitgebracht, waarmee zij hebben aangegeven dat zij in plaats van herstel, vergoeding van de schade verlangen.
3.10.
Het door Van der Wal & Joosten opgestelde herstelplan is op verzoek van [eisers] door Hanselman beoordeeld. Bij schrijven van 17 juli 2021 geeft Hanselman aan dat het herstelplan onduidelijk en onvolledig is, dat herstel zonder demontage van de puien haar onmogelijk lijkt en dat niet alle in de rapportage van Hanselman genoemde gebreken hiermee worden hersteld.

4.De vordering

in conventie

4.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank
voor recht verklaart dat Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] jegens hen zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst c.q. de gemaakte afspraken tot verbouwing van de woning van [eisers] en dat de rechtbank Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] veroordeelt tot vergoeding van de geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente en voorts:
Aminifar veroordeelt tot (terug-) betaling van € 5.974,98,
een en ander met veroordeling van Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] in de kosten van de procedure.
4.2.
Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] voeren ieder verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
in reconventie
4.3.
Aminifar vordert dat de rechtbank [eisers] veroordeelt tot betaling aan haar van € 6.110,50 vermeerderd met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
4.4.
[eisers] voeren verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

De vorderingen tegen Aminifar
5.1.
Aan hun hiervoor onder A. vermelde vordering tegen Aminifar leggen [eisers] ten grondslag dat Aminifar niet alleen bemiddelde bij het verkrijgen van goedkoop materiaal en goedkope arbeidskrachten, maar dat zij met Aminifar een overeenkomst van aanneming van werk (artikel 7:750 BW) hebben gesloten. [eisers] stellen dat Aminifar jegens hen schadeplichtig is, omdat Aminifar het werk niet heeft opgeleverd en in gebreke is gebleven bij de uitvoering van de werkzaamheden. Het gebrek in de uitvoering van het werk bestaat er volgens [eisers] in, dat Aminifar in het werk de door de architect voorgeschreven Dewin-kantplanken heeft aangebracht zonder ervoor te waarschuwen dat deze de noodzakelijke constructieve eigenschappen missen om te fungeren als deugdelijke ondergrond voor de puien, terwijl zij dat wist of had moeten weten. Aminifar heeft op dit onderdeel haar waarschuwingsplicht (artikel 7:754 BW) geschonden, aldus [eisers] .
5.2.
Aminifar heeft betwist dat zij met [eisers] een aannemingsovereenkomst heeft gesloten. Aminifar stelt dat haar bemoeienissen bij het werk ertoe waren beperkt dat zij [eisers] in contact bracht met goedkope arbeidskrachten, dat zij de aanwezigheid van die arbeidskrachten af en toe controleerde en dat zij zorgde voor inkoop van materiaal tegen de meest gunstige tarieven.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij schriftelijk geen aannemingsovereenkomst hebben gesloten. Over hun stelling dat zij mondeling met Aminifar een aannemings-overeenkomst hebben gesloten hebben [eisers] desgevraagd ter zitting verklaard dat zij niet in staat zijn daarvoor bewijs te leveren. Evenmin konden zij aangeven welke onderdelen van het werk daadwerkelijk door Aminifar of door eventueel door haar ingeschakelde onderaannemers zijn verricht. De rechtbank overweegt dat ook uit de in het geding gebrachte stukken het bestaan van aan aannemingsovereenkomst tussen [eisers] en Aminifar niet kan worden afgeleid. Uit de door Aminifar aan [eisers] uitgebrachte facturen kan bijvoorbeeld niet worden afgeleid dat Aminifar andere werkzaamheden in rekening heeft gebracht dan werkzaamheden uit hoofde van een overeenkomst tot bemiddeling. Dit alles betekent dat niet komt vast te staan dat Aminifar met [eisers] een aannemingsovereenkomst heeft gesloten, zodat de hiervoor onder A. vermelde vordering, die op het bestaan van zo’n overeenkomst is gebaseerd, moet worden afgewezen. Nu immers niet komt vast te staan dat Aminifar verplichtingen als aannemer op zich heeft genomen, is zij niet gehouden het werk op te leveren en rust op haar geen waarschuwingsplicht.
5.4.
De hiervoor onder B. vermelde vordering betreft de terugbetaling door Aminifar van een bedrag van € 5.974,98. [eisers] hebben dit bedrag op 9 januari 2017 aan Aminifar betaald, waarna Aminifar dit bedrag zou overboeken aan De Poorter Metselwerken als betaling voor de herstelkosten. [eisers] stellen zich op het standpunt dat deze betaling onverschuldigd is geweest omdat de herstelkosten niet het gewenste resultaat hebben gehad. In dit verband beroepen zij zich op artikel 6:203 BW. Verder voeren zij aan dat de architect, Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] samen gehouden waren tot het wegnemen van de gebreken die zij hebben veroorzaakt en dat de herstelkosten dus niet voor rekening behoren te komen van [eisers] . De betaling van € 5.974,987 is dan ook zonder rechtsgrond geweest, aldus [eisers] .
5.5.
Overwogen wordt dat er, zoals hiervoor onder punt 3.3 en 3.4 is weergegeven, tussen de vier betrokken partijen overeenstemming bestond welke werkzaamheden De Poorter Metselwerken zou uitvoeren om te zorgen voor een stabiele ondergrond voor de puien. Uit de stellingen van [eisers] leidt de rechtbank af dat De Poorter Metselwerken de opgedragen werkzaamheden deugdelijk heeft uitgevoerd, dat [eisers] het gehele bedrag van de herstelkosten hebben overgeboekt aan Aminifar en dat Aminifar dat bedrag heeft doorbetaald aan De Poorter Metselwerken. Voor zover [eisers] hun vordering jegens Aminifar erop baseren dat de uitgevoerde werkzaamheden niet het gewenste resultaat hebben gehad, kan die vordering niet slagen. Het was niet Aminifar die heeft geadviseerd om de betreffende werkzaamheden te laten uitvoeren en/of heeft gegarandeerd dat die werkzaamheden tot een stabiele ondergrond zouden leiden, zodat zij voor het resultaat van die werkzaamheden niet aansprakelijk is. Ook de stelling dat niet [eisers] maar de drie andere betrokken partijen de herstelkosten moeten dragen, slaagt niet. Uit hetgeen [eisers] hebben aangevoerd blijkt dat zij zelf in hun e-mail van 15 december 2016, hiervoor onder punt 3.3 genoemd, hebben voorgesteld om de herstelkosten, door De Poorter Metselwerken in rekening te brengen, met de vier betrokken partijen te delen en dat op basis van die verdeling de opdracht aan De Poorter Metselwerken is verstrekt. De stelling dat [eisers] niet gehouden zijn tot enige betaling, wordt daarom niet gevolgd. Mogelijk hebben zij een vordering op de architect, Aminifar of [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] strekkende tot betaling van een deel van de herstelkosten, maar daar ziet de tegen Aminifar ingestelde vordering uit onverschuldigde betaling niet op. De vordering genoemd onder B. zal daarom eveneens worden afgewezen.
De vordering van [eisers] tegen [gedaagde conventie/eiser reconventie 2]
5.6.
Aan hun vordering tegen [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] leggen [eisers] ten grondslag dat [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] voorafgaand aan het monteren van de puien had moeten controleren of de ondergrond wel geschikt was om de puien te dragen en dat zij, nu dat niet het geval was, [eisers] had moeten waarschuwen dat het plaatsen van de puien op deze ondergrond niet tot een goed en deugdelijk resultaat zou leiden. In de dagvaarding hebben [eisers] ook nog aangevoerd dat de door [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] geleverde puien ondeugdelijk of ongeschikt waren althans dat andere zaken waren geleverd dan voorgeschreven, maar ter zitting hebben zij desgevraagd verklaard dat dit niet juist is en hebben zij deze stelling ingetrokken.
5.7.
[gedaagde conventie/eiser reconventie 2] heeft zich er onder meer op beroepen dat thans niet meer relevant is of zij haar waarschuwingsplicht ten aanzien van de ondergrond heeft geschonden, omdat na onderling overleg tussen partijen de herstelwerkzaamheden hebben plaatsgevonden, waarbij de Dewit-kantplanken zijn verwijderd en de ondergrond is aangepast. Voor zover er nadien nog gebreken zijn geconstateerd, zijn die het gevolg van het feit dat de herstel-werkzaamheden niet deugdelijk zijn verricht of dat deze niet tot een goed resultaat hebben geleid, waarvoor zij niet aansprakelijk kan worden gehouden, aldus [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] .
5.8.
Dit verweer slaagt. Voorop staat dat, zoals hiervoor onder punt 3.3. is weergegeven, [bouwbedrijf betrokkene] heeft gesuggereerd dat de herstelwerkzaamheden zouden leiden tot het verhelpen van de geconstateerde problemen en dat de vier betrokken partijen, [eisers] , de architect, Aminifar en [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] , vervolgens samen hebben besloten die werkzaamheden te laten uitvoeren. Op dit punt bestond voor [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] dan ook geen waarschuwingsplicht. Verder staat vast dat de herstelwerkzaamheden niet door of onder verantwoordelijkheid van [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] zijn uitgevoerd. In het midden kan dan blijven of [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] de puien wel of niet op de bestaande ondergrond had mogen aanbrengen en of zij [eisers] voor de ondeugdelijkheid van de ondergrond had moeten waarschuwen. [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] kan hiervoor nu niet meer worden aangesproken, aangezien de ondergrond inmiddels is hersteld c.q. veranderd. Voor zover de (gestelde) schade zich op dit moment nog voordoet is deze dan ook niet het gevolg van eventueel tekortschieten van [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] bij het plaatsen van de puien of ten aanzien van de waarschuwing over de ondeugdelijkheid van de ondergrond, maar van het feit dat de herstelwerkzaamheden geen goed en deugdelijk resultaat hebben gehad. Nu [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] niet verantwoordelijk was voor de uitvoering van die werkzaamheden, is zij jegens [eisers] niet aansprakelijk ter zake van de ondergrond en dus ook niet ter zake van eventuele schade als gevolg van instabiliteit van die ondergrond. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
proceskosten
5.9.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Aminifar worden tot op heden begroot op:
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
1.126,00(1,0 punt × tarief € 478,00)
Totaal € 3.202,00.
De kosten aan de zijde van [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
1.126,00(1,0 punt × tarief € 478,00)
Totaal € 3.202,00.
in reconventie
5.10.
Aminifar vordert van [eisers] de betaling van € 6.110,50 uit hoofde van een door Aminifar op 12 juni 2017 aan hen uitgebrachte factuur. [eisers] betwisten tot voldoening van het factuurbedrag gehouden te zijn; volgens hen gaat het om een “fakefactuur”.
5.11.
De factuur van 12 juni 2017 betreft volgens Aminifar de eindafrekening van de door hem verrichte werkzaamheden en voorgeschoten kosten. De voorgeschoten kosten hebben betrekking op zowel ingeschakelde arbeidskrachten als materiaal. De eigen uren zien op administratie, e-mailverkeer, regelen van contacten, maken van afspraken, transport en gemaakte kilometers, aldus Aminifar. Voor de onderbouwing van de opgevoerde kosten verwijst zij naar het overzicht dat zij op 23 mei 2017 per e-mail naar [eisers] heeft gezonden, welk overzicht als productie 49j in deze procedure is overgelegd.
5.12.
De rechtbank leidt uit het hiervoor genoemde overzicht het volgende af. Door Aminifar worden op 23 mei 2017 kosten opgevoerd en uren in rekening gebracht die betrekking hebben op weken waarvoor zij al eerder had gefactureerd. Zo voert Aminifar voor de periode van 21 mei tot en met 8 juni 2016 voor eigen arbeid 8 uren op, terwijl zij op 8 juni 2016 voor die periode al een factuur heeft uitgebracht waarop ook al eigen uren waren vermeld. Hetzelfde gebeurt in de periode van 9 juni tot en met 27 juni 2016, de periode van 28 juni tot en met 12 juli 2016 en de periode van 13 juli tot en met 27 juli 2016. Voor de periode vanaf 2 augustus tot en met 29 december 2016 voert Aminifar allerlei losse kosten op en brengt zij eigen uren in rekening, terwijl over die periode door haar al gespecificeerde facturen waren uitgebracht. Aan eigen uren brengt Aminifar in totaal in de eindafrekening nog 81 uren in rekening.
5.13.
De door Aminifar in rekening gebrachte kosten en gefactureerde uren zijn niet door haar gespecificeerd. Verder heeft zij desgevraagd ter zitting niet kunnen verklaren waarom deze kosten eerst in mei 2017 konden worden opgevoerd en niet al direct zijn gefactureerd in de periode waarin de kosten zijn gemaakt. Omdat [eisers] de verschuldigdheid van deze kosten hebben betwist, had het op de weg van Aminifar gelegen voor een deugdelijke onderbouwing zorg te dragen. Nu zij dat heeft nagelaten, zal de vordering worden afgewezen.
proceskosten
5.14.
Aminifar zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu de vordering van Aminifar in reconventie gedeeltelijk samenhangt met de vorderingen van [eisers] in conventie, zal voor salaris advocaat in reconventie niet het volledige tarief worden toegepast. De proceskosten in reconventie worden aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 478,00 aan salaris advocaat (2 punten × factor 0,5 x tarief € 478,00).

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Aminifar tot op heden begroot op € 3.202,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde conventie/eiser reconventie 2] tot op heden begroot op € 3.202,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van Aminifar begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, indien [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving tot betaling is overgegaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, en voorts te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.6.
wijst de vordering af,
6.7.
veroordeelt Aminifar in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 478,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.8.
veroordeelt Aminifar in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, indien Aminifar niet binnen 14 dagen na aanschrijving tot betaling is overgegaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, en voorts te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.