ECLI:NL:RBGEL:2022:1974

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
C/05/399052 / HA ZA 22-47
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een incidentele vordering tot voeging in een civiele procedure met betrekking tot een eeuwigdurend speelrecht voor een multifunctioneel stadion

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 april 2022 een vonnis gewezen in een incident waarbij de eiseres, een besloten vennootschap, een verzoek tot voeging heeft ingediend. De eiseres is eigenaar van een multifunctioneel stadion en betwist de houdbaarheid van een in 1996 verleend eeuwigdurend speelrecht voor voetbalactiviteiten. De eiseres stelt dat dit speelrecht in strijd is met de Europese staatssteunregels. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van verknochtheid tussen de hoofdzaak en een eerder aanhangige procedure, waarin de gedaagden vorderen dat het speelrecht onverminderd blijft bestaan. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van een doelmatige behandeling is om beide procedures te voegen. De rechtbank heeft de incidentele vordering tot voeging toegewezen en de hoofdzaak aangehouden in afwachting van de voortgang in de andere procedure. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eiseres in het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/399052 / HA ZA 22-47
Vonnis in incident van 20 april 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaten mrs. E.J. Zippro en J.T. Hiemstra te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde/verweerster],
statutair gevestigd te Arnhem,
2. de stichting
[gedaagde/verweerster] ",
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
verweersters in het incident,
advocaten mrs. M.C. van Heezik, N. Amiel en A.M. de Best te Amsterdam,
en tegen
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
[gedaagde/verweerster],
zetelend te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
verweerster in het incident,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen.
Eiseres in het incident zal hierna [eiser] genoemd worden. Verweersters 1 en 2 in het incident zullen hierna gezamenlijk [gedaagde/verweerster] worden genoemd en Verweerster 3 in het incident [gedaagde/verweerster] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging productie van [eiser] van 26 januari 2022
  • de incidentele conclusie tot voeging van [eiser] van 2 maart 2022
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde/verweerster] van 9 maart 2022
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde/verweerster] van 9 maart 2022
  • de incidentele conclusie van antwoord van [gedaagde/verweerster] van 23 maart 2022
  • de incidentele conclusie van antwoord van [gedaagde/verweerster] van 23 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil en de vordering in de hoofdzaak

2.1.
Kort en zakelijk wordt de rechtbank in de hoofdzaak (hierna: procedure II) gevraagd zich uit te laten over de houdbaarheid van het in 1996 verleende eeuwigdurende speelrecht om voor voetbalactiviteiten gebruik te maken van het multifunctionele stadion [Stadion] (hierna: het Speelrecht). [eiser] is sinds 4 september 2018 eigenaar van stadion [Stadion] . [eiser] bepleit in procedure II dat het Speelrecht strijdig is met Europese regels inzake staatssteun.
2.2.
[eiser] vordert in de hoofdzaak bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat het Speelrecht in strijd is met de Europese staatssteunregels als per 1 oktober 2023 ofwel niet ten minste een marktconforme vergoeding wordt betaald voor het gebruik van het [Stadion] op grond van het Speelrecht dan wel - in de situatie dat er niet ten minste een marktconforme vergoeding wordt betaald - deze steunmaatregel niet is aangemeld en door de Europese Commissie is goedgekeurd;
II. een verklaring voor recht dat het Speelrecht nietig is wegens strijd met de Europese staatssteunregels als per 1 oktober 2023 ofwel niet ten minste een marktconforme vergoeding wordt betaald voor het gebruik van het [Stadion] op grond van het Speelrecht dan wel - in de situatie dat er niet ten minste een marktconforme vergoeding wordt betaald - deze steunmaatregel niet is aangemeld en door de Europese Commissie is goedgekeurd;
III. de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde/verweerster] en [gedaagde/verweerster] in de proceskosten inclusief de nakosten.
2.3.
Bij afzonderlijke conclusies van antwoord concluderen [gedaagde/verweerster] en [gedaagde/verweerster] tot afwijzing van de vorderingen in de hoofdzaak, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.Het geschil in het incident en de beoordeling daarvan

3.1.
Bij deze rechtbank is reeds aanhangig de zaak met het zaaknummer / rolnummer 397809 / HA ZA 21/637 (hierna: procedure I). Procedure I is door [gedaagde/verweerster] aanhangig gemaakt tegen [eiser] als gedaagde partij. In procedure I vordert [gedaagde/verweerster] dat de rechtbank verklaart voor recht dat (i) het Speelrecht onverminderd bestaat, (ii) [eiser] daar als huidige eigenaar van het [Stadion] aan is gebonden, (iii) [gedaagde/verweerster] op grond van het Speelrecht gerechtigd is om het [Stadion] te gebruiken, en (iv) [eiser] dientengevolge [gedaagde/verweerster] onverkort in staat zal moeten stellen om, ook na 1 oktober 2023, gebruik te maken van het [Stadion] op basis van de integrale tekst van het Speelrecht zoals opgenomen in de leveringsakte 1996, althans op basis van door de rechtbank te bepalen nadere voorwaarden.
3.2.
Bij incidenteel vonnis van 23 maart 2022 heeft de rechtbank in procedure I [eiser] toegelaten om [gedaagde/verweerster] en B.V. Exploitatiemaatschappij [Stadion] in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de rolzitting van 4 mei 2022. In een eveneens door [eiser] opgeworpen incident ex artikel 843a Rv heeft de rechtbank in procedure I een mondelinge behandeling bevolen. In de hoofdzaak van procedure I dient [eiser] nog te concluderen voor antwoord.
3.3.
[eiser] vordert in dit incident dat procedure II wordt gevoegd met procedure I. [gedaagde/verweerster] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. [gedaagde/verweerster] concludeert tot afwijzing, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor voeging en omdat het in het belang van [gedaagde/verweerster] en van een goede proceseconomie is dat voeging met procedure I achterwege blijft.
3.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voeging van verschillende zaken die bij dezelfde rechter aanhangig zijn kan op grond van artikel 222 Rv plaatsvinden als er sprake is van litispendentie of verknochtheid. Bij een geschil tussen dezelfde partijen over dezelfde onderwerpen is sprake van litispendentie. Van verknochtheid is sprake als beide zaken een dusdanige samenhang vertonen dat het op elkaar afstemmen van de uitspraken wenselijk is en/of het met het oog op een doelmatige behandeling van de zaken de voorkeur heeft deze zaken te voegen. Voor verknochtheid wordt niet de eis gesteld dat beide zaken tussen dezelfde partijen aanhangig zijn. Verknochte zaken zijn zaken die feitelijke of juridische geschilpunten bevatten die identiek zijn of nauw verwant zijn.
3.5.
De rechtbank zal de incidentele vordering tot voeging beoordelen aan het criterium van verknochtheid. Van litispendentie is immers geen sprake, omdat – zoals [gedaagde/verweerster] terecht aanvoert – [gedaagde/verweerster] geen partij is in procedure I. Dit wordt niet anders door de beslissing in het incidenteel vonnis van 23 maart 2022 in procedure I, waarin [eiser] is toegelaten om [gedaagde/verweerster] in vrijwaring te dagvaarden tegen de rolzitting van 4 mei 2022. Deze eventuele vrijwaringsprocedure betreft een afzonderlijke procedure naast procedure I.
3.6.
Naar het onderdeel van de rechtbank wordt in procedure II een juridisch geschilpunt opgeworpen dat voortbouwt op de geschilpunten die eveneens aan de orde worden gesteld in procedure I. Beide procedures zijn dan ook nauw verwant. Vanuit oogpunt van consistentie is het dan ook wenselijk om de twee procedures te voegen. De rechtbank acht het in het bijzonder onwenselijk als in procedure II eerder een eindvonnis wordt gewezen. Zonder voeging van de procedures I en II is dit laatste aannemelijk, omdat in procedure II reeds in de hoofdzaak door alle gedaagden is geconcludeerd. Dat stadium is in procedure I nog niet bereikt. [eiser] en de in vrijwaring op te roepen partijen: [gedaagde/verweerster] en [Stadion] moeten nog in de gelegenheid worden gesteld om te antwoorden in de hoofdzaak, respectievelijk de vrijwaringszaken.
3.7.
De rechtbank zal de incidentele vordering tot voeging daarom toewijzen.
3.8.
In procedure II beveelt de rechtbank een mondelinge behandeling. Om redenen van doelmatigheid zal de rechtbank procedure II verwijzen naar de parkeerrol in afwachting van de verdere voortgang in procedure I. Indien in de hoofdzaak van procedure I een mondelinge behandeling wordt bevolen zal, gelet op de toegestane voeging, deze gelijktijdig moeten plaatsvinden met de mondelinge behandeling van procedure II. Partijen zullen op dat moment dan ook in de gelegenheid worden gesteld om verhinderdagen op te geven voor de mondelinge behandeling in zowel procedure I (met inbegrip van de eventuele vrijwaringsprocedures) en procedure II.
3.9.
[gedaagde/verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] in het incident worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 563,00 (1 punt × tarief II € 563,00).

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
voegt de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer 397809 / HA ZA 21/637,
4.2.
veroordeelt [gedaagde/verweerster] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 563,00,
in de hoofdzaak
4.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en het nader onderbouwen van hun stellingen op de terechtzitting van mr. J.R. Veerman in een door de rechtbank vast te stellen locatie en op een nader vast te stellen datum en tijd,
4.4.
houdt de hoofdzaak aan totdat in de hoofdzaak van de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer 397809 / HA ZA 21/637 een mondelinge behandeling is bevolen en verwijst de hoofdzaak hiertoe naar de parkeerrol,
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.