ECLI:NL:RBGEL:2022:1953

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
05/052735-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor mensenhandel. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat door de officier is vastgesteld op € 270.596,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare terechtzittingen op 7 februari, 25 februari en 4 april 2022. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, en subsidiair dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten tot een bedrag van € 270.170,98. Dit bedrag is gebaseerd op verschillende uitgaven die door een slachtoffer zijn gedaan ten behoeve van de veroordeelde en medeveroordeelde, waaronder kosten voor verbouwingen, inrichting van de woning, en salarisbetalingen. De rechtbank oordeelt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden aangemerkt als 'gemeenschappelijk voordeel', omdat de veroordeelde en medeveroordeelde samenwoonden en gezamenlijk profiteerden van de investeringen van het slachtoffer.

De rechtbank legt de veroordeelde een hoofdelijke verplichting op tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verplichting tot betaling aan de Staat kan vervallen indien de medeveroordeelde aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1.080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer: 05/052735-21
Datum uitspraak : 15 april 2022
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1940 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 270.596,-.

2.De procedure

De zaak is op de openbare terechtzittingen van 7 februari 2022, 25 februari 2022 en 4 april 2022 onderzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden vastgesteld.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 15 april 2022 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van – kort gezegd – mensenhandel is veroordeeld tot:
  • de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel;
  • een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Contant geld
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft verklaard dat ze contant geld op moest nemen. Dit geld heeft ze aan medeveroordeelde [medeveroordeelde] gegeven. [2]
In 2019 heeft [slachtoffer] een bedrag van in totaal € 12.200,- contant opgenomen van de rekening [nummer 1] .
Verder heeft ze in de periode van 1 mei 2018 tot en met 5 oktober 2020 een bedrag van in totaal € 173.480,- contant opgenomen van haar rekening [nummer 1] . In diezelfde periode heeft ze een bedrag van € 34.850,- contant gestort. [3] Dat betekent dat een bedrag van in totaal € 138.630,- aan contant geld afkomstig is van deze rekening (€ 173.480,- verminderd met € 34.850,-).
Ten slotte heeft [slachtoffer] een bedrag van in totaal € 70,- opgenomen van haar rekening [nummer 2] . [4]
Dat betekent dat [slachtoffer] een bedrag van in totaal € 150.900,- aan contant geld heeft opgenomen (€ 12.200,- plus € 138.630,- plus € 70,-).
Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres] op 15 oktober 2020 zijn contante geldbedragen van € 785,- en € 6.405,- aangetroffen. [5] Dit bedrag van in totaal € 7.190,- wordt afgetrokken van het totaalbedrag aan contante geldopnames.
Daarmee heeft [slachtoffer] voor een bedrag van in totaal € 143.710,- aan contant geld opgenomen en aan medeveroordeelde gegeven.
De afbetaling van krediet en leningen
Op 23 mei 2018 heeft [slachtoffer] een schuld van veroordeelde en medeveroordeelde van € 13.810,16 afbetaald bij [naam 1] . [6] Op 8 februari 2019 maakte [naam 2] € 10.000,- naar haar over. [7] Op 12 april 2019 maakte [naam 3] een bedrag van € 10.012,07 naar haar over. [8] Deze leningen heeft [slachtoffer] afgesloten, omdat ze geld nodig had om medeveroordeelde te betalen. [9] In het voordeel van veroordeelde wordt voor beide leningen € 10.000,- aangehouden, omdat niet bekend is wat het rentepercentage van de aflossingen is. Daarnaast heeft [slachtoffer] in totaal € 11.723,88 overgemaakt naar medeveroordeelde. [10]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] een bedrag van in totaal € 45.534,04 heeft besteed aan het afbetalingen van schulden en leningen van en bij veroordeelde en medeveroordeelde.
Kosten gerelateerd aan de woning aan de [adres]
a.
Uitgaven ten behoeve van de tuin
[slachtoffer] heeft in de periode van 25 september 2018 tot en met 10 augustus 2019 voor een bedrag van in totaal € 1.484,01 betalingen gedaan bij tuinwinkels. [11] Vanaf 25 juni 2018 bespraken [slachtoffer] en medeveroordeelde via WhatsApp de verbouwing van de voor- en achtertuin van veroordeelde. [12] De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [slachtoffer] dit geld heeft uitgegeven aan aankopen voor de tuin van (mede)veroordeelde.
b.
Verbouwing keuken en badkamer en verblijf [naam 4]
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij de verbouwing van de keuken en de badkamer in de woning van veroordeelde moest betalen. [13] De kosten van deze verbouwingen bedroegen in totaal € 27.697,70. [14] Tijdens de verbouwingen verbleven veroordeelde en medeveroordeelde op kosten van [slachtoffer] à € 2.922,50 in [naam 4] . [15]
c.
Inrichting en overige kosten
[slachtoffer] heeft op 23 mei 2018 € 30,- de reparatie van de vaatwasser betaald en op 15 juni 2018 € 519,- een nieuwe vaatwasser gekocht. Beide facturen vermeldden het adres aan de [adres] . [16] Verder heeft ze in de periode van 26 mei 2018 tot en met 1 februari 2020 in totaal € 1.013,73 uitgegeven bij de [naam 5] . Het is aannemelijk dat deze aankopen betrekking hebben op de inrichting van de woning aan de [adres] . Ook heeft ze op 30 augustus 2019 en 2 oktober 2019 voor een bedrag van in totaal € 3.153,15 aan aankopen gedaan bij [naam 6] . [17] In de periode van 27 juni 2018 tot en met 26 april 2020 heeft ze voor € 1.146,76 aan bestellingen gedaan bij [naam 7] . [18] Op 18 december 2019 heeft [slachtoffer] voor € 7.563,01 een aankoop gedaan bij [naam 8] . [19] Verder heeft ze op 25 april 2019 een bestelling van € 478,- geplaatst bij [naam 9] . [20] Ten slotte heeft ze op 5 januari 2020 € 2.700,- overgemaakt naar medeveroordeelde voor de overname van meubels. [21]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] een bedrag van in totaal € 48.707,86 heeft uitgegeven aan de verbouwing en de inrichting van de woning van (mede)veroordeelde.
Kosten voor de auto
[slachtoffer] moest als sanctie een auto voor medeveroordeelde kopen. [22] Daarom heeft ze op 20 september 2019 een BMW geleased. [23] De leasekosten hiervan bedragen € 7.965,92. Verder heeft [slachtoffer] € 776,55 aan benzine betaald. [24]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] in totaal € 8.742,47 heeft besteed aan kosten voor de auto die ze voor medeveroordeelde moest kopen.
Salarisbetaling
Verder heeft [slachtoffer] medeveroordeelde in dienst genomen als betaalde werkneemster bij haar bedrijf. Het loon van medeveroordeelde diende als afbetaling van de schulden van [slachtoffer] . [25] [slachtoffer] heeft van 27 januari 2020 tot en met 25 september 2020 € 23.237,24 overgemaakt naar medeveroordeelde als salarisbetaling. [26]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] in totaal € 23.237,24 heeft betaald aan salaris voor medeveroordeelde.
Kosten inhuur huishoudelijke hulp
Tot slot heeft [slachtoffer] de kosten betaald van een huishoudelijke hulp. In de periode van 16 augustus 2019 tot en met 23 december 2019 heeft [slachtoffer] € 239,37 (giraal) betaald. [27]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] in totaal € 239,37 heeft betaald aan de inhuur van huishoudelijke hulp ten behoeve van (mede)veroordeelde.
Conclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 270.170,98 en zal haar veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Hoofdelijkheid
De rechtbank overweegt dat bij de bepaling van het ontnemingsvoordeel volgens vaste jurisprudentie wordt uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene gezegd kan worden in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk te hebben genoten. Het opleggen van een hoofdelijke betalingsverplichting voor het volledige bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zonder dat vastgesteld kan worden dat de betrokkene dat voordeel heeft verkregen, zal over het algemeen met dit uitgangspunt in strijd zijn. Alleen als het wederrechtelijk verkregen voordeel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ kan worden aangemerkt -waarover ieder van de mededaders kan beschikken of gedurende zekere tijd heeft kunnen beschikken- is oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting mogelijk. De rechtbank overweegt verder dat indien door twee of meer personen een strafbaar feit is gepleegd dat wederrechtelijk voordeel heeft opgeleverd, daaraan niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat het verkregen voordeel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ moet worden aangemerkt.
In onderhavig geval woonden veroordeelde en medeveroordeelde samen. Zij konden gezamenlijk profiteren van het geld dat [slachtoffer] in de woning moest investeren. Het contante geld dat [slachtoffer] aan medeveroordeelde moest afstaan, werd gebruikt voor het gezamenlijke huishouden dat veroordeelde en medeveroordeelde voerden. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden aangemerkt als ‘gemeenschappelijk voordeel’. Voorts bestaan geen of onvoldoende aanknopingspunten voor de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de daders afzonderlijk. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk is voor het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vordering benadeelde partij
De rechtbank overweegt dat uit artikel 36e, lid 9, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) volgt dat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen, alsmede verplichtingen tot betaling aan de Staat in geval van een schadevergoedingsmaatregel, in mindering worden gebracht, voor zover die zijn voldaan. Het door de rechtbank gewezen vonnis is nog niet onherroepelijk geworden. Dat betekent dat er nog niet onherroepelijk op de vordering van de benadeelde partij is beslist. De rechtbank zal daarom de toegewezen vordering niet in mindering brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor zover veroordeelde de in de hoofdzaak toegewezen vordering aan de benadeelde partij dan wel de Staat zal betalen, kan zij op grond van artikel 577b Wetboek van Strafvordering verzoeken om vermindering van het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
270.170,98;
- legt de veroordeelde de hoofdelijke verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- verstaat dat de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt te vervallen indien en voor zover de medeveroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 1.080 dagen.
Aldus gegeven door mr. Y. van Wezel (voorzitter), mr. C.A.H. Pouwels en mr. C.E.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Aalbers, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2022.
Mr. Pouwels en mr. Van de Sande zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 10] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek [naam 11] , BVH-zaaksregistratienummer [nummer 3] , gesloten op 4 juni 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 1160.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD 22-23 van het ontnemingsdossier.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD 26 van het ontnemingsdossier.
5.Schriftelijk bescheid, te weten een beslaglijst, p. 971-972.
6.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 1151 en 1195 en schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift ten name van [slachtoffer] , p. 1470-1471.
7.Schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift ten name van [slachtoffer] , p. 1541.
8.Schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift ten name van [slachtoffer] , p. 1558.
9.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 1196.
10.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 1196 en proces-verbaal van bevindingen, p. ZD 61 van het ontnemingsdossier.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD 65 van het ontnemingsdossier.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1694-1707.
13.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 1129.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD 65-66 van het ontnemingsdossier.
15.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 1164 en proces-verbaal van bevindingen, p. ZD 67 van het ontnemingsdossier.
16.Schriftelijke bescheiden, te weten facturen van [naam 12] , p. ZD 117-118 van het ontnemingsdossier en schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift ten name van [slachtoffer] , p. 1471 en 1478.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD 68 van het ontnemingsdossier; schriftelijk bescheid, te weten een factuur van [naam 6] , p. ZD 148 van het ontnemingsdossier en schriftelijk bescheid, te weten een WhatsApp-gesprek, p. ZD 150-152 van het ontnemingsdossier.
18.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 1129; proces-verbaal van bevindingen, p. ZD 69 van het ontnemingsdossier en schriftelijk bescheid, te weten een WhatsApp-gesprek, p. ZD 152-154 van het ontnemingsdossier.
19.Schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift ten name van [slachtoffer] , p. 1611; proces-verbaal van bevindingen, p. 1920.
20.Schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift ten name van [slachtoffer] , p. 1561.
21.Schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift ten name van [slachtoffer] , p. 1615.
22.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 1129; proces-verbaal van bevindingen, p. 1922 en schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift ten name van [slachtoffer] , p. 1583 en 1596.
23.Schriftelijk bescheid, te weten een private finance overeenkomst, p. ZD 164-173 van het ontnemingsdossier.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD 160-161 van het ontnemingsdossier.
25.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 1129, 1130 en 1164.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. ZD 179 van het ontnemingsdossier.
27.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] , p. 1129 en schriftelijk bescheid, te weten een rekeningafschrift ten name van [slachtoffer] , p. 1659, 1660, 1662 en 1663.