ECLI:NL:RBGEL:2022:1947

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/05/397391 / FZ RK 21-3515
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap met internationale aspecten en ontvankelijkheid van verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. De vrouw, hierna de verzoekster, heeft verzocht om de ontkenning van het juridisch vaderschap van de man, die haar ex-echtgenoot is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding. De bijzondere curator heeft het verzoek namens de minderjarige overgenomen, en dit verzoek is wel ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat voldoende is aangetoond dat de man niet de biologische vader is van het kind, en heeft het verzoek van de bijzondere curator toegewezen. De rechtbank heeft ook de internationale aspecten van de zaak beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is op het verzoek. De beslissing over de beëindiging van de taak van de bijzondere curator is aangehouden, en de rechtbank heeft verzocht om informatie over de erkenning van het kind door de biologische vader. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft de griffier opgedragen om een afschrift van de beschikking aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand te zenden, indien er geen hoger beroep is ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/397391 / FZ RK 21-3515
Datum uitspraak: 22 april 2022
beschikking ontkenning vaderschap
naar aanleiding van het verzoek van:
[verzoekster], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers te Ulft.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
-
[naam belanghebbende], hierna de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
- De minderjarige
[kind], geboren op [geboortedatum] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. W.A.J.M. Staal, bijzondere curator.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 16 december 2021,
- de beschikking van 5 januari 2022 met benoeming van de bijzondere curator,
- het verslag van de bijzondere curator van 5 april 2022.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 11 april 2022 zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers,
- mr. W.A.J.M. Staal, de bijzondere curator.
Aan [naam] , de vermoedelijke biologische vader van de minderjarige, is
bijzondere toegang verleend om bij de behandeling aanwezig te zijn.
De man is opgeroepen via een plaatsing in de Staatscourant op 3 januari 2022. Hij is niet bij
de behandeling verschenen.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn getrouwd geweest. Hun huwelijk is op 14 januari 2021 ontbonden door echtscheiding. De vrouw heeft de Eritrese nationaliteit. De rechtbank heeft geen stukken ontvangen waaruit de nationaliteit van de man blijkt. De vrouw stelt dat de man de Eritrese nationaliteit heeft.
2.2.
Op [geboortedatum] is in [geboorteplaats]
[kind]geboren. Op de geboorteakte staan de man en de vrouw als ouders vermeld.
2.3.
Omdat de vrouw op het moment van geboorte nog getrouwd was met de man, is hij de juridisch vader van [kind] (artikel 1:199 sub a BW).

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar verzoek tot ontkenning vaderschap gegrond te verklaren. Zij stelt dat niet de man, maar de heer [naam] de biologische vader is van [kind] .
3.2.
De bijzondere curator heeft het verzoek namens de minderjarige overgenomen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Er zitten internationale aspecten aan deze zaak. De rechtbank moet daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is op het verzoek.
4.2.
Omdat de verzoeker, hier de vrouw, haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
4.3.
Op grond van artikel 10:93, eerste lid, juncto artikel 10:92, eerste lid, BW is op het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van toepassing het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de vader, dan wel, indien dit ontbreekt, het recht van de staat waar de moeder en de vader elk hun gewone verblijfplaats hadden en indien dit ook ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Voor alles geldt dat bepalend is het tijdstip van geboorte van [kind] : [geboortedatum] .
4.4.
De rechtbank heeft geen stukken waaruit de nationaliteit van de man blijkt. De vrouw had op het tijdstip van de geboorte een verblijfsvergunning op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, zodat artikel 10:17 BW van toepassing is. Hieruit volgt dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend, wordt beheerst door het recht van haar woon- of verblijfplaats. In het geval van de vrouw was dat op het moment van geboorte van [kind] Nederland. Daarmee vervalt de aanknoping met de (vermoedelijk) gemeenschappelijke Eritrese nationaliteit.
4.5.
De vrouw had haar gewone verblijfplaats op het moment van geboorte van [kind] in Nederland. Het is onbekend waar de man op die datum zijn gewone verblijfplaats had. Niet kan worden aangetoond dat hij toen zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Er kan dus niet worden aangeknoopt bij de gemeenschappelijke verblijfplaats van de man en de vrouw.
4.6.
Nu niet kan worden aangeknoopt bij een gemeenschappelijke nationaliteit en ook niet bij de gemeenschappelijke verblijfplaats, wordt op het verzoek tot ontkenning van het vaderschap het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van [kind] toegepast. [kind] had op [geboortedatum] zijn gewone verblijfplaats in Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek.
Ontvankelijkheid
4.7.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 kan het in artikel 199, onder a en b, bedoelde vaderschap, op grond dat de man niet de biologische vader is van het kind, worden ontkend:
door de vader of de moeder van het kind;
door het kind zelf.
Op grond van lid 5 dient de moeder het verzoek tot ontkenning binnen een jaar na de geboorte van het kind in te dienen.
4.8.
Vast staat dat het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het juridisch vaderschap door de vrouw niet binnen de wettelijke termijn is ingediend. De rechtbank moet dan de vraag te beantwoorden of de vrouw tóch ontvankelijk is in haar verzoek, omdat het vasthouden aan de termijn voor indiening van het verzoek een ongerechtvaardigde inmenging in het family life van de vrouw oplevert en daardoor in strijd is met artikel 8 EVRM.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat het stellen van termijnen in beginsel gerechtvaardigd is. Het verbinden van termijnen aan de ontkenning van het vaderschap valt binnen de beleidsvrijheid van de verdragsstaten en levert in beginsel geen strijd met artikel 8 EVRM op. [1] De wetgever heeft gekozen voor een termijnstelling vanuit het oogpunt van rechtszekerheid. Daarmee wordt voorkomen dat nog jaren nadat duidelijk is geworden dat een ander de biologische vader van het kind moet zijn, onzekerheid over het juridisch vaderschap en daarmee over de positie van degene die als vader geldt, blijft bestaan. [2] Ook blijkt uit de wetsgeschiedenis dat bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer de vraag is gesteld of het artikel niet zou moeten worden uitgebreid met een hardheidsclausule ‘voor die gevallen waarin geen enkel belang is gediend met het stellen van een termijn’. Hierop heeft de regering ontkennend geantwoord.
4.10.
De vrouw heeft geen bijzondere feiten en omstandigheden gesteld die maken dat vasthouden aan de termijn een ongerechtvaardigde inmenging oplevert. De advocaat van de vrouw heeft alleen maar aangegeven de termijn per abuis te hebben laten verstrijken, omdat lange tijd de exacte gegevens van de biologische vader niet bekend waren. De rechtbank acht dit niet genoeg om over de termijnoverschrijding heen te stappen. De rechtbank zal de vrouw daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
4.11.
De bijzondere curator heeft het verzoek namens de minderjarige [kind] overgenomen. Dit verzoek is ingediend binnen de wettelijke termijn, zodat de rechtbank het verzoek zoals gedaan namens [kind] zal beoordelen.
Ontkenning vaderschap
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is aangetoond dat de man niet de biologische vader is van [kind] . Uit de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden blijkt dat de man de verwekker niet kan zijn, omdat de vrouw de man na aankomst in Nederland niet meer heeft gezien. Dat was in 2015, een aantal jaar voor de verwekking en geboorte van [kind] .
4.13.
Gelet op het voorgaande kan het verzoek van de bijzondere curator namens het kind worden toegewezen.
4.14.
Nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, wordt het door het huwelijk ontstaande vaderschap geacht nimmer gevolgen te hebben gehad (artikel 1:202 lid 1 BW).
Aanhouding
4.15.
Bij bijzondere curator heeft verzocht haar taak nog niet als beëindigd te beschouwen. De bijzondere curator acht het namelijk in het belang van [kind] dat de vrouw en de heer [naam] de erkenning van [kind] regelen bij de gemeente. Zij vindt het belangrijk dat [kind] weet wie zijn vader is. De bijzondere curator verwacht dat het voor deze ouders, mede vanwege te taalbarrière, ingewikkeld kan zijn om dit zelf te regelen. Zij wenst daarom aan te blijven als bijzondere curator, zodat zij namens [kind] kan verzoeken om vervangende toestemming voor de erkenning wanneer het de ouders niet lukt om dit zelf te regelen.
4.16.
De rechtbank zal de beslissing over het beëindigen van de taak van de bijzondere curator aanhouden en verzoekt de advocaat van de vrouw de rechtbank en de bijzondere curator
uiterlijk 31 augustus 2022 (pro forma)te berichten of [naam] de minderjarige [kind] heeft erkend. Zo ja, dan zal de rechtbank een beslissing geven waarin de taak van de bijzondere curator als beëindigd wordt beschouwd. Zo nee, dan zal de rechtbank de bijzondere curator in de gelegenheid stellen namens [kind] een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning in te dienen.
Niet uitvoerbaar bij voorraad
4.17.
De rechtbank zal de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. De aard van de zaak verzet zich hier tegen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot gegrondverklaring tot ontkenning van het vaderschap;
5.2.
verklaart gegrond het verzoek van de bijzondere curator tot ontkenning van het vaderschap van de heer
[naam belanghebbende]met betrekking tot de minderjarige
[kind], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
5.3.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank, na drie maanden na de datum van deze beschikking en slechts indien geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift van deze beschikking aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand te Doetinchem zal zenden;
5.4.
houdt de beslissing over het beëindigen van de taak van de bijzondere curator
mr. W.A.J.M. Staal aan en verzoekt de advocaat van de vrouw om de rechtbank en de bijzondere curator
uiterlijk 31 augustus 2022 (pro forma)te informeren over de erkenning van de minderjarige.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.S.W. Lucassen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Zie de zaak Rasmussen (28 november 1984, ECLI:NL:XX:1984:AC8625,
2.(