ECLI:NL:RBGEL:2022:1900

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
05/327704-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens aanranding met voorwaardelijke straf en contactverbod

Op 14 april 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De verdachte, geboren in Syrië en wonende in Nederland, werd beschuldigd van het ongewenst en ongevraagd naast een slachtoffer in bed liggen en het plegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 april 2020 in Arnhem de aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, waaronder het betasten van haar borsten. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en WhatsApp-berichten waarin de verdachte zijn excuses aanbiedt en zijn schuld erkent. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €500,00 aan smartengeld toegewezen aan de benadeelde partij, die psychische schade heeft geleden door de aanranding. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/327704-21
Datum uitspraak : 14 april 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [1995] in [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. P.A. van der Schee, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2020 in Arnhem, althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar borsten en/of het met zijn
(ontblote) penis wrijven over/drukken tegen haar billen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
te weten door
- ongevraagd en/of ongewenst naast die [slachtoffer] in bed te gaan liggen terwijl zij
(bijna) sliep en/of
- ongevraagd en/of ongewenst en/of onverhoeds te handelen en/of
- door te gaan met strelen/betasten terwijl die [slachtoffer] (meermalen) zijn,
verdachtes, hand weg had gehaald en/of
- meermaals voorbij te gaan aan verbale en/of non-verbale signalen van
verzet/weerstand van die [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat sprake is van onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
Beoordeling door de rechtbank
Aan verdachte is een zedenfeit ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: de aangever en de verdachte. Dat maakt dat extra zorgvuldig naar de waardering van afgelegde verklaringen moet worden gekeken. Wanneer de verdachte de seksuele handelingen ontkent, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaring van aangever -als getuige- als wettig bewijs beschikbaar is. De verklaring van één getuige zonder dat verder steunbewijs voorhanden is, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever toch voldoende wettig bewijs kan opleveren. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat hiervoor niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging dient te vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal mag echter niet een te ver verwijderd verband bestaan. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken, moet de rechter dan bovendien ook de overtuiging hebben gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
De rechtbank zal hieronder ingaan op de vraag of het feit zoals dat ten laste is gelegd, kan worden bewezen.
Op 4 mei 2020 heeft aangeefster [slachtoffer] melding gedaan van seks tegen haar wil. [slachtoffer] gaf aan herhaalde malen te hebben aangegeven dat zij geen seks wilde maar dat [medeverdachte] toch doorgegaan was en seks met haar had gehad in haar woning. Zijn broer [verdachte] (verdachte) was daarbij aanwezig en heeft haar betast. Op 14 oktober 2021 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van aanranding door verdachte. Zij heeft verklaard dat verdachte en zijn broer, [medeverdachte] , in de nacht van 26 op 27 april 2020 rond 02:00 uur ’s nachts bij haar thuis kwamen. Ze zouden een spel spelen op de PlayStation. Verdachte en [medeverdachte] bleven slapen. Verdachte sliep op de bank en [medeverdachte] bij aangeefster in bed. Zij gingen rond 04.00 uur naar bed. Aangeefster sliep ‘half’ toen zij hoorde dat verdachte aan het lopen was. Zij zag hem de slaapkamer in komen. Verdachte kroop over haar heen en ging tussen haar en [medeverdachte] in liggen. [medeverdachte] sliep. Verdachte ging met zijn rug naar [medeverdachte] liggen. Verdachte raakte de borsten van aangeefster aan over haar shirt heen. Aangeefster wilde dit niet en haalde de hand van verdachte weg. Volgens aangeefster haalde verdachte zijn penis uit zijn broek en bewoog deze langs haar billen. Het voelde niet als een vinger dus het moest haast wel. Aangeefster lag op haar zij met haar rug naar verdachte toe. Hij probeerde met zijn hand tussen haar benen te gaan, waarop zij de hand van verdachte weghaalde. Verdachte stond op en streelde het been van aangeefster. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 27 april 2020 in de woning van aangeefster was. Ze hebben op de PlayStation gespeeld en hebben met zijn drieën op bed gelegen en televisie gekeken. Hij heeft bij haar thuis op de bank geslapen. [3]
Getuige [getuige] , een vriendin van aangeefster, heeft verklaard dat zij een keer in het voorjaar, in mei of april 2020, rond 05.00 uur wakker werd gebeld door aangeefster. Toen aangeefster [getuige] belde, waren de jongens al weg. Aangeefster zei dat ze niet wist wat haar was overkomen. Ze klonk verward. De broers [medeverdachte] en [verdachte] waren die nacht bij aangeefster blijven slapen: de broer sliep op de bank (de rechtbank begrijpt: verdachte) en [medeverdachte] sliep naast [slachtoffer] . Plotseling stond verdachte, die op de bank sliep, in haar slaapkamer. Verdachte heeft toen aan aangeefster gezeten. [getuige] heeft verklaard dat aangeefster erg verward en leeg was en dat zij zich vies voelde en wilde douchen. Zij wilde haar bed verschonen. In de dagen die volgden was aangeefster teruggetrokken. Ze was een wrak en [getuige] heeft aangeefster toen voor het eerst zien huilen, ze brak toen. [4]
Op donderdag 14 oktober 2021 heeft aangeefster screenshots van een gesprek tussen haar en verdachte (chatnaam [verdachte] ) aan verbalisant gestuurd. De inhoud van deze berichten luidt, voor zover relevant, als volgt (
letterlijk weergegeven, eventuele taal- of spelfouten zijn niet verbeterd):
[verdachte] 3-5-2020 22:44:55 (UTC+2): Ik wil dat je mijn excuses accepteert.
Aangeefster 3-5-2020 22:47:12 (UTC+2): Waarom?
[verdachte] 3-5-2020 22:50:35 (UTC+2): Omdat ik niet bij bewustzijn ben. Op dat moment. Je bent erg sexy in je kleding en schoonheid. Ik kan dit ding niet uitstaan
Aangeefster 3-5-2020 22:52:04 (UTC+2): Dat is niet mijn probleem, wel? Dat maakt het niet minder erg, wel?
[verdachte] 3-5-2020 22:52:58 (UTC+2): Je moet dit ding begrijpen
(…)
Aangeefster 3-5-2020 22:55:15 (UTC+2): Dit is geen reden voor jou om dan dat te doen. Dit is niet mijn schuld. En dat jullie dit wel deden daardoor is niet mijn probleem. En ik kan dat niet begrijpen.
[verdachte] 3-5-2020 23:08:27 (UTC+2): Omdat ik van je hou
Aangeefster 3-5-2020 23:09:00 (UTC+2): Nee. Als je van iemand houd doe je dit niet want je weet dat dit heel erg is.
(…) [verdachte] 3-5-2020 23:23:14 (UTC+2): Als je een nacht met mij doorbrengt, weet je hoeveel ik van je hou
(…)
Aangeefster 3-5-2020 23:29:03(UTC+2): Je hebt vooral het tegendeel laten zien vorige week. En je wil mijn excuses, ja. Niet omdat je van me houd.
[verdachte] 3-5-2020 23:31:52 (UTC+2): Ik ben geen slecht persoon Ik ben niet slecht Ik ben niet slecht Ik ben niet slecht Ik ben niet slecht
Aangeefster 3-5-2020 23:33:04 (UTC+2): Dat heb ik ook niet gezegd. Wat er is gebeurd is slecht. Ik heb niet gesproken over dat je slecht zou zijn, daar oordeel ik niet over. Begrijp je?
[verdachte] 3-5-2020 23:40:23 (UTC+2): Ik begrijp dat. Je moet ook begrijpen hoeveel ik van je hou
Aangeefster 3-5-2020 23:44:06 (UTC+2): Dat kan ik niet begrijpen na wat er gebeurd is. Dat begrijp jij ook.
[verdachte] 3-5-2020 23:44:37 (UTC+2): Ik begrijp het. (…) Mijn excuses Ik neem de verantwoordelijkheid Dit was mijn schuld. [5]
Aangeefster heeft bijna direct na het incident met haar vriendin, getuige [getuige] , gebeld en verteld wat er gebeurd was. Deze verklaring heeft zij een week later in een melding bij de politie op 4 mei 2020 herhaald. De weergave van gebeurtenissen en handelingen komt overeen met wat aangeefster in haar aangifte op 14 oktober 2021 heeft verklaard. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster consistent en consequent.
De verklaring van aangeefster wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier. Daarbij komt betekenis toe aan het feit dat getuige [getuige] bijna direct na het incident met aangeefster telefonisch heeft gesproken en vond dat aangeefster verward en leeg was. Ook komt betekenis toe aan het feit dat getuige [getuige] heeft opgemerkt dat aangeefster in de dagen erna teruggetrokken en een wrak was. Daarnaast biedt de verklaring van verdachte steun voor de context van de verklaring van aangeefster. Zo heeft verdachte bevestigd dat hij die nacht bij aangeefster thuis was en daar is blijven slapen. Verder vindt de aangifte steun in de appberichten tussen verdachte en aangeefster van 3 mei 2020 waarin verdachte zijn excuses maakt, zegt dat hij een slecht persoon is en aangeeft dat hij aangeefster niet kan weerstaan als ze zo sexy is in haar kleding en schoonheid. Verdachte legt in deze appberichten de schuld bij hemzelf.
Verdachte heeft ter zitting een verklaring voor de inhoud van zijn WhatsApp-berichten gegeven. Hij heeft verklaard dat hij aan [getuige] werd gekoppeld door aangeefster, dat hij [getuige] niet aantrekkelijk vond en dat hij haar had afgewezen, waarvoor hij excuses maakte aan aangeefster. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte geschetste alternatieve lezing ten aanzien van de WhatsApp-berichten, dat sprake was van koppelen en dat verdachte excuses maakte voor het afwijzen van [getuige] , niet aannemelijk is geworden. De rechtbank overweegt daartoe dat voor het scenario van verdachte geen aanknopingspunten in het dossier zijn gevonden en dat verdachte zijn verklaring ook niet anderszins heeft onderbouwd. Verdachte heeft pas ter zitting en na lezing van het dossier hierover verklaard. De inhoud van de berichten ziet op een situatie die is voorgevallen tussen verdachte en aangeefster. In de berichten wordt niet over [getuige] gerept. De rechtbank schuift gelet op het voorgaande de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank gaat er – anders dan verdachte – vanuit dat deze appberichten zien op het maken van excuses voor de door hem gepleegde aanranding in de nacht van 27 april 2020.
De verklaring van aangeefster staat derhalve niet op zichzelf, maar is ingebed in een concrete context en vindt bevestiging in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Van het ten laste gelegde onderdeel ‘met zijn (ontblote) penis wrijven over/drukken tegen haar billen’, zal de rechtbank verdachte vrijspreken. [slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat volgens haar verdachte ook zijn penis uit zijn broek haalde en langs haar billen bewoog. Het voelde niet als een vinger dus het moest haast wel. Omdat [slachtoffer] twijfelt of zij het geslachtsdeel van verdachte heeft gevoeld en ook uit de overige bewijsmiddelen niet blijkt dat dit is gebeurd, is het naar het oordeel van de rechtbank niet met zekerheid vast te stellen of het heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks27 april 2020 in Arnhem,
althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het betasten van haar borsten
en/of het met zijn
(ontblote) penis wrijven over/drukken tegen haar billen,
door
geweld ofeen andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
te weten door
- ongevraagd en
/ofongewenst naast die [slachtoffer] in bed te gaan liggen terwijl zij
(bijna) sliep en
/of
- ongevraagd en
/ofongewenst en
/ofonverhoeds te handelen en
/of
- door te gaan met strelen/betasten terwijl die [slachtoffer]
(meermalen)zijn,
verdachtes, hand weg had gehaald en
/of
- meermaals voorbij te gaan aan verbale en
/ofnon-verbale signalen van
verzet/weerstand van die [slachtoffer] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van een contactverbod met aangeefster. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de proeftijd zal bepalen op drie jaar.
Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank het feit bewezen acht, verzoekt de raadsman rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, in combinatie met oplegging van een voorwaardelijke straf. De raadsman heeft een lange proeftijd als stok achter de deur bepleit.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waaronder:
- het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte, gedateerd 18 februari 2022;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 14 maart 2022.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij is ongevraagd en ongewenst bij aangeefster in bed gaan liggen, terwijl zij (bijna) sliep, en heeft vervolgens onverhoeds ontuchtige handelingen gepleegd bij haar, bestaande uit het betasten van haar borsten. Dit alles vond in de woning van aangeefster plaats, een plek waar zij zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. Door te handelen zoals is bewezen verklaard, heeft verdachte de lichamelijke integriteit en het vertrouwen van aangeefster ernstig geschonden en haar een traumatische ervaring bezorgd. Daarbij heeft verdachte door zijn handelen misbruik gemaakt van de situatie, terwijl aangeefster hem juist wilde helpen door hem op de bank bij haar thuis te laten overnachten. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens en in het geheel geen rekening gehouden met aangeefster.
Het feit waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, heeft veelal zeer nadelige gevolgen voor het slachtoffer, in de zin van psychische en emotionele schade.
Hoe ingrijpend de gevolgen voor het slachtoffer zijn geweest, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Daaruit komt onder meer naar voren dat ze kampt met gevoelens van angst, een schuldgevoel heeft en zich schaamt voor hetgeen is gebeurd. Zij vertrouwt onbekenden niet meer en durft niet meer alleen thuis te zijn. Ze heeft gesprekken gevoerd met een therapeut die de diagnose PTSS heeft gesteld en heeft EMDR-behandelingen ondergaan.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Uit het rapport van de reclassering van 14 maart 2022 volgt dat er vanwege de ontkenning door verdachte geen delictgerelateerde criminogene factoren zijn vast te stellen. Op de leefgebieden wordt geen relevante problematiek bespeurd. Verdere reclasseringsbemoeienis wordt niet nodig gevonden, vanwege de door de reclassering ingeschatte lage risico’s bij bewezenverklaring van deze zaak. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig. Een deels voorwaardelijke veroordeling met een bijbehorende proeftijd zou als de beruchte stok achter de deur kunnen dienen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de hiervoor genoemde ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank acht alles afwegende de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank zal daaraan een contactverbod met [slachtoffer] verbinden als bijzondere voorwaarde. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op drie jaar.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met toekenning van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en gelet daarop moet worden afgewezen.
Overweging van de rechtbank
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder andere indien sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
Uit de toelichting op de vordering van [slachtoffer] blijkt dat het bewezenverklaarde impact op haar heeft gehad. Ze is aangerand in haar veilige omgeving, te weten in haar woning. Dit heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid en tot psychische klachten.
De rechtbank overweegt verder dat in algemene zin kan worden aangenomen dat dergelijke zedenzaken als een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer kunnen worden beschouwd, zodat daarmee een aantasting van de persoon is gegeven. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Om die reden zal de rechtbank dan ook een immateriële schadevergoeding toekennen, waarbij zij bij het bepalen van de hoogte daarvan gebruik maakt van haar schattingsbevoegdheid.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 500,00 vaststellen. Voor het overige deel wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Verdachte is vanaf 27 april 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1992 in Arnhem, wonende aan de [adres 2] . De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 10 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 april 2022.
Mr. M.A. van Leeuwen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, team Zeden Arnhem, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021373838, gesloten op 31 december 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 285 en 287.
3.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 31 maart 2022.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 366
5.De als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, p. 291, gevoegde screenshots, p. 294-297, 302, 311 en 314-315 en de als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, p. 374, gevoegde data-uitdraai, p. 390-392.