ECLI:NL:RBGEL:2022:182

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
C/05/381941 / HA ZA 20-701
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door carport die uitzicht restaurant ontnam

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en haar vennoten, een schadevergoeding van de gedaagden, die eigenaar zijn van een perceel met een carport. De eisers stelden dat de carport het uitzicht op de Maas belemmerde, wat leidde tot omzetderving voor hun restaurant. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, behandelde de zaak en oordeelde dat de carport al aanwezig was voordat de eisers hun restaurant begonnen. De rechtbank overwoog dat de hinder die de carport veroorzaakte niet onrechtmatig was, omdat de eisers op de hoogte waren van de situatie bij de aankoop van hun pand. Bovendien was de carport volgens een eerdere uitspraak van de bestuursrechter vergunningsvrij gebouwd. De rechtbank concludeerde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat de carport daadwerkelijk onrechtmatige hinder veroorzaakte. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 3.180,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 19 januari 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/381941 / HA ZA 20-701 / 592 / 1690
Vonnis van 19 januari 2022
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eisende partij 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[eisende partij 2],
3.
[eisende partij 3],
beiden wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.H.J.M. Silvertand te Waalwijk,
tegen

1.[gedaagde partij 1] ,

2.
[gedaagde partij 2],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.G.M. Sleutels te Nijmegen.
Eisers worden hierna tezamen [eisende partijen] . en afzonderlijk de vof, [eisende partij 2] en [eisende partij 3] genoemd. Gedaagden worden tezamen [gedaagde partijen] en afzonderlijk [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 maart 2021,
  • de brief met een productie van 4 oktober 2021 van [gedaagde partijen] ,
  • de brief met producties 24 t/m 29 van 7 oktober 2021 van [eisende partijen] .,
  • de brief met een vervangende productie 24 van 8 oktober 2021 van [eisende partijen] .,
  • het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 oktober 2021,
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij 2] is sinds 3 april 1989 eigenaar van de woning met garage, erf en tuin aan de [adres+plaats 1] . [gedaagde partijen] woont daar sindsdien. In 1992 heeft [gedaagde partijen] op het perceel bij de woning een carport met pergola gebouwd.
2.2.
[eisende partij 2] is sinds 13 mei 2003 (mede)eigenaar van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van het woonhuis annex snackbar/café en bijbehorende grond aan de [adres+plaats 2] . Vanaf 1 januari 2005 heeft [eisende partij 2] daar met zijn toenmalige partner een bed & breakfast geëxploiteerd en vanaf
1 januari 2009 een restaurant. De eenmanszaak is met ingang van 1 januari 2016 voortgezet in de vof, waarvan [eisende partij 2] en zijn huidige partner [eisende partij 3] de vennoten zijn.
2.3.
Het perceel van [gedaagde partijen] ligt nabij de rivier de Maas. Het perceel van [eisende partijen] . ligt vanaf de Maas gezien schuin achter het perceel van [gedaagde partijen] Het terras dat behoort bij het restaurant van [eisende partijen] . grenst aan de tuin van [gedaagde partijen]
2.4.
Bij brief van 19 december 2015 heeft [eisende partij 2] onder meer geklaagd over de carport van [gedaagde partijen] die volgens hem het uitzicht op de Maas ontnam van de gasten van het restaurant. Bij brief van 19 augustus 2016 heeft hij daarover nogmaals geklaagd.
2.5.
Naar aanleiding van een verzoek tot handhaving van [eisende partij 2] heeft de gemeente bij besluit van 7 juli 2016 aan [gedaagde partijen] een last onder dwangsom opgelegd en onder meer bepaald dat [gedaagde partijen] de oppervlakte van de carport diende te verkleinen tot 20 m2. Na bezwaar tegen dit besluit heeft de gemeente bij besluit van 2 december 2016 bepaald dat de carport van [gedaagde partijen] door het verwijderen van de dakplaten deels is gewijzigd in een pergola en [gedaagde partijen] in de gelegenheid gesteld voor dit nieuwe bouwwerk een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen.
2.6.
Op 15 maart 2017 heeft [gedaagde partijen] eerst een deel en daarna de gehele carport (en pergola) verwijderd.
2.7.
Bij uitspraak van 16 augustus 2017 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank in de beroepsprocedure tussen [eisende partij 2] en de gemeente, waaraan [gedaagde partijen] als derde partij heeft deelgenomen, voor zover hier van belang geoordeeld dat de carport van [gedaagde partijen] (het gedeelte tot 20 m2) destijds vergunningsvrij is gebouwd en daarom viel onder het overgangsrecht en mocht blijven staan.
2.8.
Bij brief van 1 maart 2018 heeft de voormalige gemachtigde van [eisende partijen] . aan [gedaagde partijen] meegedeeld dat de illegaal gebouwde carport het uitzicht vanuit het restaurant op de Maas heeft belemmerd en dat [eisende partijen] . als gevolg van die hinder schade heeft geleden. Daarbij is [gedaagde partijen] aansprakelijk gesteld voor de door [eisende partijen] . geleden schade, bestaande uit winstderving gedurende de periode van 2009 tot en met 2017.
2.9.
Bij brief van 18 november 2020 heeft de advocaat van [eisende partijen] . [gedaagde partijen] gesommeerd tot betaling van een schadevergoeding van € 71.472,00.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partijen] . vordert [gedaagde partijen] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 66.922,00 en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119a BW, met veroordeling van [gedaagde partijen] in de proceskosten.
3.2.
[eisende partijen] . stelt dat sprake is van onrechtmatige hinder door de carport van [gedaagde partijen] , die volgens haar illegaal is geplaatst en die inmiddels in 2017 is verwijderd. De hinder bestond voornamelijk uit het ontnemen van het uitzicht op de Maas van de gasten van het restaurant. Door de carport had zeker de helft van het restaurant geen uitzicht op de Maas en deze tafels werden niet of nauwelijks gereserveerd door de gasten. Steevast werden de tafels gereserveerd die wél uitzicht hadden op de Maas. Het uitzicht was derhalve essentieel voor het restaurant en werd door de carport van [gedaagde partijen] belemmerd. Dit was dermate ernstig dat het van invloed was op de omzet. De hinder deed namelijk ernstige afbreuk aan de ambiance van het restaurant. [eisende partijen] . heeft een horeca-taxateur en een registeraccountant ingeschakeld om de omzetderving en misgelopen brutowinst te berekenen. De door haar als gevolg van de hinder geleden schade bedraagt volgens [eisende partijen] . op basis van die rapporten € 66.922,00.
3.3.
[gedaagde partijen] voert verweer. Hij betwist dat de carport illegaal is gebouwd en dat sprake was van onrechtmatige hinder. Hij betwist tevens de door [eisende partijen] . gestelde schade. [gedaagde partijen] voert verder aan dat de carport er al stond toen [eisende partij 2] eigenaar werd van de woning en het restaurant. [eisende partij 2] wist dus voorafgaand aan de koop hoe het uitzicht vanuit zijn pand was. Dat heeft [eisende partij 2] er kennelijk niet van weerhouden het pand aan de [straat] te kopen en over te gaan tot horecaexploitatie, aldus [gedaagde partijen] .

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat het de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij staat van zijn zaak gebruik te maken. In sommige gevallen kan dat leiden tot hinder. Als daarvan sprake is, bestaat er niet zonder meer een verplichting tot schadevergoeding. Dat is alleen het geval als de hinder ook onrechtmatig is. Of sprake is van onrechtmatige hinder is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. Daarbij is mede van belang of degene die zich beklaagt over hinder zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinderveroorzakende omstandigheid zich heeft voorgedaan (ECLI:NL:HR:1991:ZC0235 en ECLI:NL:HR:1998:ZC2704).
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de carport van [gedaagde partijen] er al stond toen [eisende partij 2] in 2003 eigenaar werd van zijn perceel en toen hij in 2009 zijn restaurant ging exploiteren. [eisende partij 2] had daarom een zekere mate van hinder te dulden. Ter mondelinge behandeling heeft [eisende partij 2] weliswaar verklaard dat hij ten tijde van de aankoop van zijn perceel ervan uitging dat de gemeente Maasdriel handhavend zou optreden tegen [gedaagde partijen] en dat [gedaagde partijen] de carport zou (moeten) verwijderen, maar die verwachting dient voor het risico van [eisende partijen] . te blijven. Zelfs als het zo zou zijn dat de carport zonder vergunning was gebouwd, zoals [eisende partijen] . stelt en [gedaagde partijen] betwist, dan kan daaraan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat het ontnemen van uitzicht door de carport onrechtmatige hinder oplevert. Daarbij komt dat uit de uitspraak van de bestuursrechter van 16 augustus 2017 volgt dat de carport destijds vergunningsvrij is gebouwd, zodat niet is komen vast te staan dat sprake was van een illegaal bouwwerk.
Voorts heeft [eisende partijen] . onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de aanwezigheid van de carport daadwerkelijk onrechtmatige hinder heeft veroorzaakt. Nu het perceel van [gedaagde partijen] gelegen is tussen het perceel van [eisende partijen] . en de Maas, was er ook geen vrij uitzicht op de Maas vanuit het restaurant van [eisende partijen] . indien de carport daar niet had gestaan. Op de foto’s, die door [eisende partijen] . aan haar spreekaantekeningen zijn gehecht van de situatie met en zonder carport, is zichtbaar dat er tussen de percelen van partijen ook een heg staat, waar de carport naar schatting maar een halve meter bovenuit komt en dat er in de tuin van [gedaagde partijen] ook een hoge boom staat. Dat het uitzicht enkel werd belemmerd door de aanwezigheid van de carport en dat die belemmering zodanig was dat dat onrechtmatige hinder opleverde is niet gebleken. Gelet op het voorgaande heeft [eisende partijen] . haar stelling dat de aanwezigheid van de carport van [gedaagde partijen] onrechtmatige hinder opleverde, waardoor zij schade heeft geleden, onvoldoende onderbouwd. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.3.
[eisende partijen] . zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partijen] worden begroot op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat €
2.228,00(2,0 punten × tarief IV € 1.114,00)
Totaal € 3.180,00.
De nakosten zullen zoals gevorderd worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partijen] . hoofdelijk, zodat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partijen] tot op heden begroot op € 3.180,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisende partijen] . hoofdelijk, zodat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisende partijen] . niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op
19 januari 2022.