ECLI:NL:RBGEL:2022:1799

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
C/05/382309 / HA ZA 21-33
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende onderbouwing van schadevergoeding na strafrechtelijke veroordeling voor internetfraude

In deze civiele procedure vorderde eiser, die in Duitsland strafrechtelijk was veroordeeld voor internetfraude, schadevergoeding van gedaagde. Eiser stelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door zijn onderneming te misbruiken voor frauduleuze incasso's en valse verklaringen af te leggen in de strafzaak. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank wees erop dat de Duitse strafrechter in zijn vonnis had vastgesteld dat de veroordeling van eiser niet enkel was gebaseerd op de verklaringen van gedaagde en andere getuigen, maar op een breder scala aan bewijs, waaronder eigen verklaringen van eiser en technische gegevens. Eiser had niet aangetoond dat de getuigenverklaringen onjuist waren of dat hij geen betrokkenheid had bij de frauduleuze activiteiten. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiser niet toewijsbaar waren en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/382309 / HA ZA 21-33
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.G. Roethof te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Schadd te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 april 2021
  • de het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 juli 2021 en het verkorte proces-verbaal van de voorzetting van de mondelinge behandeling van 2 februari 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in Duitsland strafrechtelijk vervolgd voor internetfraude. In verband met die strafzaak heeft de rechter-commissaris in strafzaken van de rechtbank Gelderland op verzoek van het Landgericht in Osnabrück in aanwezigheid van de Duitse rechter op 22 januari 2015 vier getuigen verhoord, te weten [gedaagde] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] .
2.2.
Bij de stukken bevindt zich een e-mailbericht met daarop vermeld als datum 10 januari 2015, als afzender “ [e-mailadres] ”, als geadresseerde “ [getuige 3] ” en als onderwerp “Fwd: Verhoor RC Arnhem” en, verder voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
[getuige 3] , ik heb dit voor jou geschreven. Als jij mijn verhaal overschrijft in je eigen handschrift dan komt dat heel geloofwaardig over. We moeten [eiser] elimineren anders draait iedereen de bajes in in Duitsland en daar hebben we geen trek in. [getuige 2] heeft met [naam 1] en [getuige 4] gesproken. Die weten wat ze moeten zeggen.
[…] Ik maak mij zorgen om [naam 1] , maar [getuige 2] heeft hem op het hard gedrukt zijn kop te houden. Kom maar even koffie drinken en praat alles met [getuige 2] door zodat jullie geen fouten maken tijdens het verhoord. Schrijf dit exact zou over...
[…]
2.3.
[eiser] is op 26 maart 2015 door de Arrondissementsrechtbank Osnabrück veroordeeld tot een vrijheidsstraf van in totaal 3 jaar wegens “Computerbetruges in zwei Fällen auf seine Kosten”. [eiser] heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld en het vonnis is - naar Duits recht - in kracht van gewijsde gegaan op 3 maart 2015.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens [eiser] een onrechtmatige daad heeft begaan, door de onderneming van [eiser] te gebruiken bij grootschalige fraude alsmede door op verzoek van derden in de strafzaak van [eiser] ten overstaan van de rechter-commissaris valselijk te verklaren over betrokkenheid van [eiser] bij het onterecht incasseren van bedragen van rekeningen van Duitse consumenten, als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden;
b. [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 203.422,54 , vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
De stellingen waarop [eiser] zijn vorderingen baseert, zoals tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht, komen op het volgende neer. [eiser] had een legitiem bedrijf dat telefoonkaarten verkocht. [gedaagde] en (onder anderen) [getuige 2] hebben daar misbruik van gemaakt. Zij hadden beschikking over een bestand met Duitse telecomklanten met adresgegeven die steeds gekoppeld waren aan een bankrekening. Zij hadden toegang nodig tot een zakelijk bankrekeningnummer om met die adresgegevens frauduleuze incasso’s te innen. Zij hebben daarvoor het bedrijf en het zakelijk bankrekeningnummer van [eiser] gebruikt en zo grootschalige fraude gepleegd, terwijl [eiser] zich van geen kwaad bewust was. [eiser] is als verdachte in beeld gekomen en uiteindelijk veroordeeld op basis van onderling afgestemde, valse getuigenverklaringen bij de rechter-commissaris van [gedaagde] , [getuige 4] , [getuige 2] en [getuige 3] . Zonder die verklaringen zou [eiser] niet zijn veroordeeld. [eiser] heeft daardoor ten onrechte vastgezeten en zijn goede naam is beschadigd. Dit bedrag is volgens [eiser] opgebouwd uit de volgende schadeposten en bedragen (waarvan de totaalsom overigens niet € 203.422,54 maar € 183.422,54 is):
  • gerechtskosten in Duitsland: € 29.022,54,
  • materiële schade, het loon statutair directeur: € 46.000,00,
  • immateriële schade als gevolg van detentie: € 58.400,00,
  • reputatieschade: € 50.000,00.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding een zeer incomplete versie van (de vertaling van) het Duitse strafvonnis overgelegd en pas tegen het einde van de mondelinge behandeling het volledig Duitse strafvonnis (18 pagina’s) en een Nederlandse vertaling (14 pagina’s) met de volledige bewijsoverwegingen.
4.2.
Uit dat strafvonnis volgt, in afwijking van wat [eiser] bij dagvaarding en in de toelichting daarop bij de mondelinge behandeling daarover stelde, dat de bewezenverklaring en de strafrechtelijke veroordeling van [eiser] niet is gestoeld op de (volgens [eiser] valse) verklaringen van [getuige 2] , [gedaagde] , [getuige 4] en [getuige 3] , maar op de eigen verklaringen van [eiser] , de omstandigheid dat die door de Duitse rechter (deels) als inconsequent, in strijd met andere bewijsmiddelen of in strijd met de waarheid werden geacht, de uitlatingen van [eiser] in de media, getuigenverklaringen van door [eiser] ingehuurd personeel en van medewerkers van de Commerzbank, uit de verklaring van een deskundige en op technische data, bank- en internet-gegevens en (bank- en inschrijvings-) documenten. De rechtbank constateert dat [eiser] met zijn mededeling dat er voor de internetfraude waarvoor hij in Duitsland is veroordeeld geen ander bewijsmiddel was dan dat zijn naam en rekening is gebruikt en dat in zijn richting is gewezen bij rechter-commissaris in Nederland de rechtbank onjuist heeft voorgelicht.
4.3.
De Duitse strafrechter heeft zich in het strafvonnis ook uitgelaten over de rol en de getuigenverklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [gedaagde] . Uit die overwegingen blijkt dat de strafrechter niet zonder meer uitgaat van de juistheid van hun verklaringen en dat zij tot de conclusie komt dat niet duidelijk is in hoeverre genoemde personen als medeplichtige aan het delict hebben deelgenomen, dat dit niet is uit te sluiten, maar dat dit -kort gezegd- niet afdoet aan de bewezenverklaring van de door [eiser] gepleegde delicten op grond van het ‘totaaloverzicht’ van de (andere) in het vonnis genoemde bewijzen. Daarbij overweegt de strafrechter dat geen aanknopingspunten aan het licht zijn gekomen dat [eiser] tot medewerking is gedwongen, terwijl dit door [eiser] zijdens de strafzitting ook niet gesteld is. Dit is overigens ook in de huidige civiele procedure niet gesteld.
4.4.
Verder blijkt uit het Duitse strafvonnis dat [eiser] ook in die strafzaak het verweer heeft gevoerd dat hij een bonafide bedrijf had, waarvan door derden (waarbij hij kennelijk doelde op [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [gedaagde] ) misbruik is gemaakt en dat hij op de dag van de frauduleuze incasso’s daarmee geen bemoeienis heeft gehad. De strafrechter heeft dit verweer op grond van voornoemde bewijsmiddelen, na een uitgebreide overweging, verworpen. Daarbij is onder meer overwogen dat, kort gezegd, uit de (andere) getuigenverklaringen en het technisch bewijs blijkt dat vanuit de door [eiser] genoemde bedrijven helemaal geen (legale) activiteiten plaatsvonden en dat de bemoeienis van [eiser] met de incasso’s groter was dan door hem was voorgespiegeld.
4.5.
Tegen het veroordelend Duitse strafvonnis is geen hoger beroep ingesteld en het is daarmee onherroepelijk. Niet gesteld of gebleken is dat de Duitse strafrechtelijke procedure niet heeft voldaan aan de eisen van een eerlijk proces zoals neergelegd in het EVRM. Het Duitse strafvonnis en de daarin opgenomen bewezenverklaring leveren echter geen dwingend bewijs op in de zin van artikel 161 Rv, nu het geen vonnis van een Nederlandse strafrechter is.
4.6.
Dit laatste neemt niet weg dat het strafvonnis een belangrijk bewijsmiddel is en dat van [eiser] had mogen worden verwacht dat hij zijn met dit strafvonnis in tegenspraak zijnde stellingen, dat hij een bonafide ondernemer was en niets van de incassofraude heeft geweten, dat -onder meer- [gedaagde] misbruik heeft gemaakt van zijn onderneming en dat hij daardoor en door de onderling afgestemde valse getuigenverklaringen ten onrechte strafrechtelijk is veroordeeld, van een deugdelijke onderbouwing had voorzien. Dit geldt des te meer gelet op uitgebreide bewijsmotivering in het vonnis en de daarin genoemde bewijsmiddelen, waarvan [eiser] de juistheid niet concreet heeft weersproken op de getuigenverklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [gedaagde] na. Tenminste had van hem verwacht mogen worden dat hij zou zijn ingegaan op de in het Duitse strafvonnis gegeven overwegingen op grond waarvan het verweer van [eiser] -wat in wezen hetzelfde was als de thans door [eiser] gestelde gang van zaken- uitgebreid en voorzien van bewijsmiddelen is verworpen. Dit heeft [eiser] nagelaten.
4.7.
Het enkele door [eiser] in het geding gebracht e-mailbericht dat hiervoor is aangehaald in 2.2 is -mede gelet op die overwegingen van het strafvonnis- onvoldoende onderbouwing van zijn in 4.6 weergegeven stellingen. Nog daargelaten dat [gedaagde] de inhoud en authenticiteit van dat mailbericht betwist, alsmede wie de afzender daarvan is, geldt het volgende: Zelfs als op basis van dat e-mailbericht zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde] , [getuige 2] , [getuige 3] en/of [getuige 4] onderling hun verklaringen hebben afgestemd en vals hebben verklaard, volgt daaruit hooguit dat zij als medeplichtigen of medeplegers aan de internetfraude schuldig zijn, welke mogelijkheid ook door de Duitse strafrechter is opengelaten. Daaruit volgt, zonder nadere toelichting -die ontbreekt- nog niet dat [eiser] zelf niet als (mede)dader heeft te gelden van de internetfraude waarvoor hij is veroordeeld, noch dat de strafzaak zonder die verklaringen tot een andere uitkomst had geleid. De Duitse strafrechter hield blijkens het vonnis al rekening met de mogelijke onjuistheid van de desbetreffende verklaringen bij de Nederlandse rechter-commissaris en is desondanks gemotiveerd op basis van de andere bewijsmiddelen tot een verwerping van het verweer van [eiser] en tot een bewezenverklaring gekomen. Tegen deze motivering en bewijsvoering heeft [eiser] niets concreets ingebracht.
4.8.
De conclusie is dat [eiser] zijn stellingen, dat -kort gezegd- het Duitse strafvonnis tot stand is gekomen als gevolg van valse verklaringen van onder meer [gedaagde] en dat hij daardoor ten onrechte is veroordeeld voor (het medeplegen van) de internetfraude waar hij als bonafide ondernemer geen enkele weet van of schuld aan had, onvoldoende heeft onderbouwd en dat deze daarom worden verworpen. In het verlengde daarvan kan er ook niet van worden uitgegaan dat [eiser] geen weet heeft gehad van de internetfraude met zijn bedrijven en ook niet van de stelling dat [gedaagde] , [getuige 2] , [getuige 3] en/of [getuige 4] (in het midden gelaten of zij wellicht mededaders of medeplichtigen zijn) buiten zijn weten om van hem en zijn bedrijf misbruik hebben gemaakt. Verdere onderbouwing van het gestelde misbruik is niet gegeven.
4.9.
De conclusie dat de gevraagde verklaringen voor recht en de op de zelfde stellingen gebaseerde vordering tot schadevergoeding van [eiser] niet toewijsbaar zijn. De andere verweren van [gedaagde] kunnen verder onbesproken blijven.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank overweegt dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden tegelijk met de samenhangende, niet gevoegde, civiele zaken tegen [naam 2] en [getuige 2] die door dezelfde advocaat werden bijgestaan als [gedaagde] . Anderzijds hebben als gevolg van voor rekening van [eiser] komende omstandigheden voor de mondelinge behandeling twee zittingen plaatsgevonden, waarvan de eerste niet inhoudelijk is geweest. Per saldo begroot de rechtbank de mondelinge behandeling in de drie zaken samen op 1,5 punt, dus in deze zaak op 0,5 punt.
4.11.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 85,00
- salaris advocaat
3.736,50(1,5 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 3.821,50

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.821,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.