1.1.Op 2 juli 2019 heeft eiser een meldingsformulier ingediend. Bij brief van 24 juli 2019 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat het door hem ingediende meldingsformulier niet wordt getoetst aan de voorwaarden voor deelname aan loting en dat hij ook niet meedoet aan de loting. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser het meldingsformulier niet volledig heeft ingevuld. Verder is de onderneming ‘ [C] ’, met eiser als ondernemer, niet bekend bij de Kamer van Koophandel (KvK). Daarnaast heeft verweerder medegedeeld dat deze brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat hiertegen geen bezwaar kan worden gemaakt.
Is er sprake van een besluit in de zin van de Awb?
2. Het bestreden besluit gaat over de vraag of de brief van 24 juli 2019 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Verweerder vindt van niet en heeft daarom het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Voor de motivering verwijst verweerder naar het onderliggende advies van de bezwaarschriftencommissie van 27 december 2019.
3. In haar advies oordeelt de commissie dat het invullen van een meldingsformulier er op is gericht om mee te mogen doen met de loting voor een coffeeshop. De eerst gegadigde van de loting zal de aanvraagprocedure voor een coffeeshop doorlopen met als doel een gedoogverklaring te verkrijgen. Eiser wenst dus door het indienen van een meldingsformulier een gedoogverklaring voor de exploitatie van een coffeeshop te ontvangen. Omdat er tegen de verlening en de weigering van een gedoogverklaring geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open staat, bestaat er geen mogelijkheid om tegen het niet toetsen van een meldingsformulier aan de voorwaarden voor deelname aan loting voor een coffeeshop een bezwaarschrift in te dienen. Ter onderbouwing verwijst de commissie naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 april 2019.
4. Ter beoordeling ligt voor of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 24 juli 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Bij de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
In het beleidvan de gemeente Doetinchem staat dat voor de vestiging van een coffeeshop een exploitant moet beschikken over een gedoogbeschikking en een exploitatievergunning. Daarbij zijn het invullen van het meldingsformulier en deelname aan de loting van belang voor de vraag of uiteindelijk een gedoogbeschikking of een exploitatievergunning kan worden verkregen. Voor zover de aanmelding voor de loting als een eerste stap in het aanvraagproces zou moeten worden gezien, stelt de rechtbank vast dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat wat betreft de gedoogbeschikking het uiteindelijk beoogde resultaat (de gedoogbeschikking), gelet op de rechtspraak van de Afdeling niet voor bezwaar en beroep vatbaar is.Daarmee zijn het invullen van het meldingsformulier en de loting – met het oog op het verkrijgen van een gedoogbeschikking – ook niet voor bezwaar en beroep vatbaar.
Wat de exploitatievergunning betreft, is dat anders. Een beslissing op een aanvraag voor een exploitatievergunning is wel vatbaar voor bezwaar en beroep. Op de zitting is echter bevestigd dat de uitkomst van de loting niet relevant is voor de behandeling van de aanvraag voor een exploitatievergunning. Een aanvraag om een exploitatievergunning kan niet buiten behandeling worden gelaten als er niet is meegeloot, en een exploitatievergunning wordt verleend als aan de criteria van artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening wordt voldaan. Het invullen van het meldingsformulier en de uitkomst van de loting zijn dus niet van belang voor de beslissing op de aanvraag van een exploitatievergunning, want het zijn geen weigeringsgronden. Het voorgaande betekent dat het invullen van het meldingsformulier en de loting ook wat betreft de exploitatievergunning niet op rechtsgevolg zijn gericht en de in dat kader genomen beslissing daarom niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld en dat geen oordeel kan worden gegeven over de gerichte bezwaren van eiser tegen de uitkomst van het meldingsformulier.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.