ECLI:NL:RBGEL:2022:1698

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
C/05/390717 / HZ ZA 21-254
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van pensioenrechten na echtscheiding tussen ex-echtgenoten

In deze zaak vorderde eiseres, die in gemeenschap van goederen was gehuwd met gedaagde, een deel van de pensioenrechten die gedaagde had opgebouwd bij Stichting Shell Pensioenfonds. De echtscheiding was uitgesproken op 21 april 1994, maar de pensioenrechten waren destijds niet in de verdeling betrokken. Eiseres stelde dat zij recht had op een deel van het pensioen dat gedaagde ontving, en vorderde een maandelijkse uitkering van een nog nader te bepalen bruto bedrag, inclusief vakantietoeslag. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de waarde van de pensioenrechten moest worden verrekend conform een eerder arrest, waarbij hij een lagere contante waarde aanvoerde. De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiseres onvoldoende bepaalbaar was en dat de door haar gevorderde bedragen niet konden worden toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/390717 / HZ ZA 21-254
Vonnis van 6 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiseres,
advocaat mr. J.F.M. Hanus te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Germs te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 november 2021
- de op 4 januari 2022 namens [gedaagde] overgelegde producties 3 en 4
- de op 6 januari 2022 namens [eiser] ingediende producties 13 en 14
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 januari 2022. Ter zitting is namens [eiser] overgelegd een bericht van [berichtgever] van 30 december 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest.
2.2.
Voor en tijdens het huwelijk heeft [gedaagde] pensioenrechten opgebouwd bij Stichting Shell Pensioenfonds.
2.3.
Bij beschikking van 21 april 1994 heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 18 juli 1994 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Goedereede.
2.4.
De pensioenrechten van [gedaagde] (dan nog aanspraken), opgebouwd bij Stichting Shell Pensioenfonds, zijn bij de echtscheiding niet in de verdeling van de gemeenschap betrokken.
2.5.
Bij brief van 27 september 1995 heeft Stichting Shell Pensioenfonds aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, laten weten:

(…) Naar aanleiding van het verzoek van [eiser] delen wij u het volgende mede.
Op 18 juli 1994, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheiding in de Burgerlijke Stand, maakte u aanspraak op een uitgesteld pensioen van ƒ 22.343,76 per jaar, ingaande op 1 januari 2017. De hieraan verbonden contante waarde bedraagt ƒ 110.804,--.
Het aan bovengenoemd pensioen verbonden weduwenpensioen bedraagt ƒ 15.640,56 per jaar; de contante waarde ƒ 37.188,--. (…)
2.6.
Bij brief van 7 februari 1997 heeft de voormalig advocaat van [eiser] aan de voormalig advocaat van [gedaagde] , onder meer, het volgende laten weten:

(…) Nog te verdelen zijn:
(…)
- ouderdomspensioen man:
ik begrijp dat de man wil afkopen, de opstelling wordt dan aldus:
- contante waarde ƒ 110.804,--
- weduwenpensioen ƒ 37.188,-- (…)
--------------
f 147.992 : 2 = f 73.996,--
f 37.188,--
-------------
afkoopsom f 36.808,--
(…) Hierboven is de afkoopsom berekend waarbij wel de contante waarde van het weduwenpensioen is afgetrokken.
Het kan gezien de jurisprudentie echter niet vaststaan dat uw client onder alle omstandigheden kan eisen dat voor het berekenen van de afkoopsom deze aftrek moet worden toegepast. (…) In het kader van een schikking is zij echter bereid genoegen te nemen met de hierboven berekende afkoopsom van f 36.600,--, mits deze dan ook op korte termijn betaalbaar wordt gesteld. (…)
2.7.
Vanaf 1 januari 2017 ontvangt [gedaagde] pensioen.
2.8.
Bij brief van 30 september 2020 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde] , onder meer, laten weten dat [eiser] recht heeft op een deel van het pensioen dat [gedaagde] ontvangt. De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] verzocht om ervoor te zorgen dat de pensioenuitvoerders van [gedaagde] berekenen op welk deel van het pensioen [eiser] recht heeft.
2.9.
Bij e-mail van 12 november 2020 heeft Achmea Pensioenservices N.V., namens Shell Pensioen, aan [eiser] , onder meer, laten weten dat de contante waarde van het ouderdomspensioen dat [eiser] zou moeten toekomen, € 290.444,89 bedraagt. Achmea Pensioenservices N.V. heeft daarbij benadrukt dat de waarde is gebaseerd op de actuariële factoren van 2020 en dat het voor het pensioenfonds ondoenlijk is om te rekenen met gegevens uit 1994.
2.10.
Bij e-mail van 29 november 2020 heeft Achmea Pensioenservices N.V., namens Shell Pensioen, aan [eiser] over de berekening van de onder 2.9 genoemde contante waarde, voor zover hier van belang, laten weten:

(...)De aanspraken waarmee wij uw contante waarde hebben berekend is op basis van de gegevens van 2020
Het is voor het pensioenfonds ondoenlijk om te rekenen met gegevens uit 1994. Aan deze aanspraken kunnen géén rechten worden ontleend. De contante waarde o.b.v. het [arrest] is berekend met de volgende aanspraken.
Verevend ouderdomspensioen zolang u beiden leeft € 11.218,61 bruto p.j.
Verevend tijdelijk ouderdomspensioen tot 1-1-2024 € 4949,91 bruto p.j. (…)
2.11.
Bij brief van 15 april 2021 heeft Stichting Shell Pensioenfonds aan [eiser] een Uniform Pensioenoverzicht gestuurd. Hierin staat vermeld dat [eiser] bij overlijden van [gedaagde] € 11.048,02 bruto per jaar krijgt.
2.12.
Bij brief van 28 juli 2021 heeft de heer [medewerker] , actuarieel rekenaar bij [Pensioen Consultancy] , de advocaat van [gedaagde] op diens verzoek een pensioenanalyse toegestuurd. De analyse is gebaseerd op het [arrest] van de Hoge Raad van 27 november 1981 (ECLI:NL:HR:1981:AG4271) en neemt als uitgangspunt de bedragen in de brief van Stichting Shell Pensioenfonds van
27 september 1995. [Pensioen Consultancy] concludeert, onder meer, dat [eiser] recht heeft op een contante waarde van € 26.722,88.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat [eiser] met ingang van 1 januari 2017 tot zolang beide partijen leven recht heeft op de helft van het door [gedaagde] tijdens het huwelijk en daarvoor opgebouwde pensioen ter hoogte van een nog nader te bepalen bruto bedrag per maand inclusief 8% vakantietoeslag, alsmede een nog nader te bepalen bruto bedrag per maand tot 1 januari 2024, inclusief 8% vakantietoeslag, e.e.a. conform het onder punt 11 in de dagvaarding gestelde maandelijks aan haar over te maken;
zal bepalen dat [gedaagde] het deel van het door hem opgebouwde pensioen waar [eiser] recht op heeft, vanaf 1 januari 2017, dan wel zoveel eerder of later dat [gedaagde] pensioen ontving, dan wel zoveel eerder of later als de rechtbank juist en redelijk acht, aan [eiser] over zal maken op een door [eiser] aan te geven bankrekening;
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten;
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, inbegrepen een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] en de nakosten;
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de toe te kennen bedragen vanaf datum dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan de vorderingen ten grondslag. Partijen zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest en [gedaagde] heeft voor en tijdens het huwelijk pensioenrechten opgebouwd. De voor en tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten zijn nooit in de verdeling betrokken. [eiser] vordert nu alsnog verrekening van de waarde van die pensioenrechten conform het [arrest] .
3.3.
Voor wat betreft de gevorderde bedragen verwijst [eiser] naar de brief van Achmea Pensioenservices N.V. namens Stichting Shell Pensioenfonds van 29 november 2020 (zie 2.10). De daarin genoemde bedragen zijn € 11.218,61 bruto per jaar aan ouderdomspensioen zolang partijen beiden leven en € 4.949,91 bruto per jaar aan tijdelijk ouderdomspensioen tot 1 januari 2024.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] concludeert dat de rechtbank [eiser] in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaart althans haar deze ontzegt als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met compensatie van de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] legt het volgende aan het verweer ten grondslag. De waarde van de pensioenrechten moet worden verrekend conform het [arrest] . Uit de berekening van [Pensioen Consultancy] volgt dat [eiser] recht heeft op een contante waarde van
€ 26.027,80 (na indexering). Er bestaat geen recht op een maandelijkse uitkering. [eiser] heeft geen recht op de gevorderde buitengerechtelijke kosten en proceskosten, aangezien [gedaagde] zich van meet af aan constructief heeft opgesteld. [eiser] heeft betaling van het haar toekomende bedrag (€ 26.027,80) geweigerd, zodat van verzuim en dus van verschuldigdheid van wettelijke rente geen sprake is.

5.De beoordeling

5.1.
Vooropgesteld wordt dat ter zitting namens [gedaagde] is gesteld dat de vordering onder 3.1 a) onvoldoende bepaalbaar is. De rechtbank heeft deze vordering in het petitum in samenhang met randnummer 11 in het lichaam van de dagvaarding gelezen. In randnummer 11 staan de concrete bedragen genoemd waarop [eiser] recht zou hebben. Die (jaar)bedragen moeten, zo begrijpt de rechtbank uit de redactie van de vordering, worden omgerekend naar maandelijks uit te keren bedragen. De rechtbank is van oordeel dat de vordering hiermee voldoende bepaalbaar is. Dit betekent dat [eiser] ontvankelijk is in haar vordering.
5.2.
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen getrouwd geweest. Het huwelijk van partijen is ontbonden in de periode na het wijzen van het [arrest] en voorafgaand aan de invoering van de Wet verevening pensioenrechten na scheiding op 1 mei 1995. Dit betekent dat op de pensioenrechten van partijen de regels van het [arrest] van toepassing zijn. Dit houdt in dat de pensioenrechten die voorafgaand aan en in de huwelijkse periode door de echtgenoten zijn opgebouwd, in beginsel bij de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen dienen te worden betrokken door middel van waardeverrekening. Ten tijde van de echtscheiding van partijen en sindsdien heeft deze verrekening echter niet plaatsgevonden.
5.3.
Tussen partijen is in geschil: 1. welk(e) bedrag(en) [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd is, en 2. de wijze waarop moet worden verrekend, dat wil zeggen door betaling van een bedrag ineens of van een nader te bepalen bruto bedrag per maand.
5.4.
[eiser] stelt dat zij recht heeft op € 11.218,61 bruto per jaar aan ouderdomspensioen en € 4.949,91 per jaar aan tijdelijk ouderdomspensioen. [eiser] wijst ter onderbouwing van de bedragen op de e-mail van Achmea Pensioenservices N.V. van
29 november 2020 (zie 3.3). Zij wijst ook op de brief van 15 april 2021 die Stichting Shell Pensioenfonds aan [eiser] heeft gestuurd, met daarbij het Uniform Pensioenoverzicht met de stand van het bijzonder partnerpensioen op 1 februari 2021, waaruit volgt dat [eiser] bij overlijden van [gedaagde] recht heeft op € 11.048,02 bruto per jaar (zie 2.11). Het aan [eiser] toe te wijzen bedrag kan in elk geval niet minder zijn dan het hierin vermeldde. [eiser] maakt aanspraak op een nog nader (kennelijk door de rechtbank) te bepalen bruto bedrag per maand, gebaseerd op voormelde jaarbedragen. Met deze toelichting laat de vordering geen ruimte voor toekenning van een bedrag ineens (een afkoopbedrag). Dat zou [eiser] minder opleveren.
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] de e-mail van Achmea Pensioenservices B.V. van 29 november 2020 aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd. [gedaagde] heeft de stelling van [eiser] dat daarvan moet worden uitgegaan echter gemotiveerd betwist, en heeft er de brief van Stichting Shell Pensioenfonds van 27 september 1995 tegen ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] terecht aangevoerd dat de
e-mail van Achmea Pensioenservices B.V. van 29 november 2020 niet als uitgangspunt moet worden genomen, zodat de vordering van [eiser] al moet worden afgewezen omdat die uitsluitend daarop is gebaseerd. De rechtbank licht dat als volgt toe. Ten eerste staat in de e-mail dat het ondoenlijk is om te rekenen met gegevens uit 1994, maar op geen enkele manier is toegelicht hoe de in de e-mail genoemde aanspraken dan wel tot stand zijn gekomen. Uit de e-mail blijkt ten tweede niet of de genoemde bedragen alleen aan [eiser] toekomen of aan [eiser] en [gedaagde] gezamenlijk. Ten derde spreekt Achmea Pensioenservices N.V. in de e-mail van ‘verevend ouderdomspensioen’ en ‘verevend tijdelijk ouderdomspensioen’. Dat lijkt erop te duiden dat de bedragen zijn berekend volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, maar die wet is, vanwege het moment van de echtscheiding van partijen, niet van toepassing (zie 5.2). Ten vierde is nog van belang dat de e-mail van Achmea Pensioenservices N.V. van 29 november 2020, anders dan de brief van Stichting Shell Pensioenfonds van 27 september 1995, niet is opgesteld door Stichting Shell Pensioenfonds, maar is opgesteld door pensioenuitvoerder Achmea Pensioenservices N.V., namens Stichting Shell Pensioenfonds. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de door [eiser] gevorderde (om te rekenen) bedragen worden afgewezen.
5.6.
Waar het meerdere wordt gevorderd, kan de rechtbank echter ook het mindere toewijzen.
5.7.
Bij de vraag of de rechtbank de vrijheid heeft om de hoogte van de pensioenrechten waar [eiser] recht op heeft naar billijkheid op een lager bedrag vast te stellen, is van belang dat [eiser] vordert dat een nader te bepalen bruto bedrag per maand wordt toegewezen en dat die vordering, zo heeft de advocaat van [eiser] op de zitting desgevraagd bevestigd, géén ruimte laat om een bedrag ineens toe te wijzen. Dit betekent dat het mindere niet kan worden toegewezen als de pensioenrechten, zoals [gedaagde] aanvoert, moeten worden verrekend door de betaling van een bedrag ineens.
5.8.
Uit de brief van de voormalig advocaat van [eiser] van 7 februari 1997 (zie 2.6) volgt dat [gedaagde] [eiser] , wat betreft de te verrekenen pensioenaanspraken, op het moment van de afwikkeling van de echtscheiding een afkoopsom heeft geboden. [eiser] was ook bereid genoegen te nemen met het voorgestelde bedrag als dat op korte termijn betaalbaar zou worden gesteld. [gedaagde] heeft op de zitting toegelicht, en [eiser] heeft dat niet betwist, dat op het moment van de echtscheiding echter niet kon worden afgekocht en dat partijen de afkoop daarom hebben vooruitgeschoven. Gelet hierop heeft [gedaagde] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij door de betaling van een eenmalige geldsom het voor en tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen kan verrekenen. [gedaagde] heeft [eiser] , conform die afspraak, ook een geldsom (afkoopsom) aangeboden. [eiser] kan de afspraak om met een afkoopsom te verrekenen niet zonder instemming van [gedaagde] wijzigen, en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] daar op enig moment mee heeft ingestemd.
5.9.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eiser] onder 3.1 a) en b) worden afgewezen. Gelet op dit oordeel komen ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente over de toe te kennen bedragen (3.1 c) en e)) niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] dan ook afwijzen.
5.10.
Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn en gelet ook op het verweer van [gedaagde] (zie 4.1), zal de rechtbank de kosten van deze procedure tussen hen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Emaus-Visschers en in het openbaar uitgesproken op
6 april 2022.
em/mk/db