ECLI:NL:RBGEL:2022:1672

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/05/398679 KG RK 22-7
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in de procedure tot ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 21 maart 2022 een verzoek tot wraking van rechter F.G. van Arem afgewezen. Verzoekster, de moeder van een minderjarige dochter, had het verzoek ingediend in het kader van een procedure over de ondertoezichtstelling van haar dochter. Verzoekster was van mening dat de rechter partijdig was, omdat hij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en Jeugdbescherming Gelderland (JB) de gelegenheid had gegeven om hun documenten aan te vullen, terwijl zij meende dat de rechter op basis van de beschikbare informatie direct een uitspraak had moeten doen. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 februari 2022 was de rechter afwezig, en verzoekster had de schriftelijke reactie van de rechter en de zittingsaantekeningen pas op het laatste moment ontvangen, wat haar voorbereiding zou hebben bemoeilijkt.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet partijdig was en dat de door verzoekster ervaren negatieve procesbeslissing geen grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoekster concrete omstandigheden moest aanvoeren om haar vrees voor partijdigheid te onderbouwen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter zorgvuldig had gehandeld door de RvdK en JB de kans te geven om hun standpunten te verduidelijken, en dat de beslissing van de rechter om de ondertoezichtstelling te verlengen een noodzakelijke ordemaatregel was. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/398679 KG RK 22-7
Beslissing van 21 maart 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker], als procespartij in de procedure over de ondertoezichtstelling van haar minderjarige dochter [belanghebbende] ,
wonende te Nijmegen,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. F.G. van Arem,
(jeugd)rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 14 januari 2022
  • de wrakingsgronden van 16 januari 2022
  • de schriftelijke reactie van de rechter, door de wrakingskamer ontvangen op 20 januari 2022
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling, gehouden op 1 februari 2022.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen. De rechter heeft laten weten dat hij niet aanwezig zal zijn.
1.3.
De schriftelijke reactie van de rechter met bijgevoegde zittingsaantekeningen van de zitting van 13 januari 2022 zijn door de rechtbank op 21 januari 2022 aangetekend aan verzoekster verzonden. Tijdens de mondelinge behandeling liet verzoekster weten dat zij de schriftelijke reactie van de rechter en de zittingsaantekeningen van de zitting van 13 januari 2022 (nog) niet had ontvangen. Deze stukken zijn tijdens de mondelinge behandeling aan verzoekster verstrekt. Na een leespauze, waarmee verzoekster akkoord was, heeft verzoekster tijdens de mondelinge behandeling inhoudelijk op deze stukken gereageerd. De voorzitter heeft de mondelinge behandeling gesloten.
1.4.
Daags na de mondelinge behandeling heeft verzoekster met een e-mail van 2 februari 2022 laten weten dat zij zich niet voldoende had kunnen voorbereiden op de schriftelijke reactie van de rechter met bijgevoegde zittingsaantekeningen. Zij reageert daarom nogmaals inhoudelijk met het verzoek deze reactie bij de beslissing te betrekken. Als dit niet gebeurt wil verzoekster dat haar reactie wordt beschouwd als een wrakingsverzoek van de wrakingskamer.
1.5.
De wrakingskamer heeft het verzoek om de e-mail van 2 februari 2022 bij haar beslissing te betrekken afgewezen. Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer is op 28 februari 2022 door een andere wrakingskamer behandeld.
1.6.
Bij beslissing van 28 februari 2022 (zaaknummer C/05/399520 / KG RK 22-65) is het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer afgewezen.
1.7.
Thans zal op het verzoek tot wraking van de rechter worden beslist.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/05/390205 / JE RK 21-934. In die procedure is aan de orde of de ondertoezichtstelling (hierna: OTS) van de minderjarige dochter van verzoekster wordt verlengd. Daarbij moet worden aangetoond dat nog steeds gronden voor de maatregel aanwezig zijn. In dat kader heeft op 13 januari 2022 ten overstaan van de rechter een zitting plaatsgevonden waarbij verzoekster, de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) en Jeugdbescherming Gelderland (hierna: JB) zijn gehoord. Eén dag na de zitting heeft verzoekster het wrakingsverzoek ingediend, welk wrakingsverzoek zij twee dagen later heeft voorzien van gronden.
2.2.
Verzoekster heeft in het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. In de kern komt het er op neer dat verzoekster meent dat de rechter op basis van de tijdens de zitting beschikbare informatie meteen uitspraak had kunnen en moeten doen. In plaats daarvan heeft de rechter volgens verzoekster de RvdK en JB in de gelegenheid gesteld hun documenten te verrijken en hun verhaal aan te vullen. Dit vindt verzoekster onbegrijpelijk gezien de onjuiste werkwijze, de wijze van rapporteren en de wijze van handelen van de RvdK en JB. Zij meent, kort samengevat, dat de RvdK en JB tekortschieten. Het doel van de OTS was het vinden van passend onderwijs voor haar dochter. Inmiddels gaat haar dochter naar school, maar niet als gevolg van inspanningen van de RvdK en JB. Volgens verzoekster zagen zij het niet als hun taak om haar dochter naar school te krijgen, ze willen alleen inbreuk maken op de privacy van verzoekster en alles bepalen. De rechter heeft ten onrechte niet doorgevraagd op ongemotiveerde en niet geverifieerde uitspraken van de RvdK en JB. Ook is de rechter niet ingegaan op verzoeken tot het horen van getuigen die zij vooraf schriftelijk had ingediend. Kortom, de rechter doet volgens verzoekster niet aan waarheidsvinding. De RvdK en JB hebben zes maanden de tijd gehad de opdracht uit te voeren, maar hebben verzuimd dit te doen en geen noodzaak gezien om door te pakken. Toen de rechter tijdens de zitting geen antwoorden van deze instanties kreeg, had de rechter daar conclusies dan wel consequenties aan moeten verbinden, aldus verzoekster. Verzoekster begrijpt niet waarom de instanties nu weer de tijd krijgen om alsnog een standpunt in te nemen en hun huiswerk te doen. Verzoekster heeft het gevoel dat de rechter geen recht spreekt maar wat krom is rechter probeert te maken en daarbij partijdig is.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4.
De OTS liep af op 21 januari 2022. In afwachting van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de rechter bij wijze van ordemaatregel de OTS bij beschikking van 20 januari 2022 met één maand verlengd tot 21 februari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen worden gewraakt als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoekster vindt de rechter partijdig omdat deze een onjuiste beslissing heeft genomen. De rechter heeft, zo begrijpt de wrakingskamer uit de zittingsaantekeningen en de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek, tijdens de zitting van 13 januari 2022 beslist dat de RvdK zich intern dient te beraden over een verdergaande maatregel en dat de RvdK daarover uiterlijk 18 januari 2022 dient te berichten. Daarbij heeft de rechter meegedeeld dat partijen dan op 19 januari 2022 vanaf 12.00 uur kunnen bellen voor de uitspraak. Weliswaar wordt in de zittingsaantekeningen van 13 januari 2022 gesproken over ’19 februari 2022’ en in de schriftelijke reactie van de rechter over het uiterlijk ’18 februari 2022’ beantwoorden van zijn vraag, maar op zitting is met verzoekster besproken en geconcludeerd dat dit verschrijvingen betreft en dat 18 en 19 januari 2022 is bedoeld. Deze verschrijvingen zijn geen indicatie voor partijdigheid.
3.3.
De beslissing van de rechter is een processuele beslissing die hij genomen heeft om vervolgens inhoudelijk te kunnen beslissen. Een negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Dit is anders als de beslissing zo zeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het objectief gerechtvaardigde oordeel dat de vrees bestaat dat de rechter partijdig is of jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert. De wrakingskamer komt tot het oordeel dat daarvan hier geen sprake is en overweegt daartoe het volgende.
3.4.
Uit de schriftelijke reactie van de rechter begrijpt de wrakingskamer dat de rechter zich binnen het juridisch kader van deze procedure en gelet op de zorgen die de RvdK en JB zeggen te hebben, na afloop van de zitting onvoldoende voorgelicht achtte om een beslissing te kunnen nemen over de vraag van de meerwaarde van de OTS. De wrakingskamer begrijpt uit het verzoekschrift dat verzoekster deze beslissing gelet op de gehele voorgeschiedenis en de door haar ervaren zwaarte van de maatregel frustrerend vindt, maar de motivering van de rechter is niet zo onbegrijpelijk of ontoereikend dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring te vinden is dan dat die beslissing door vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekster is ingegeven. De rechter is gehouden een zorgvuldig afgewogen beslissing te nemen, en dat was naar zijn oordeel op dat moment nog niet mogelijk. Het staat de rechter vrij om de RvdK te vragen zich uit te laten over meer dan de verlenging van de OTS, indien de omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven. Daarmee is niet gezegd dat de rechter zich ook bevoegd achtte om daarover in het kader van de procedure over de verlenging van de OTS ook een beslissing te nemen, hetgeen verzoekster ten onrechte lijkt te veronderstellen. Voor zover verzoekster meent dat de rechter de inhoud van de zaak niet of onvoldoende heeft beoordeeld, overweegt de wrakingskamer dat zij niet bevoegd is zich uit te laten over inhoudelijke beslissingen van de rechter. Het instituut van wraking kan niet worden benut als rechtsmiddel. Anders dan verzoekster tijdens de mondelinge behandeling tegenover de wrakingskamer heeft betoogd, bestaat geen recht op een mondelinge uitspraak op de zitting. Dat verzoekster tijdens een eerdere zitting de indruk heeft gekregen dat dit zou gebeuren, maakt voorgaande niet anders.
3.5.
Verzoekster meent verder dat de (schijn van) partijdigheid van de rechter ook blijkt uit het feit dat hij het niet is ingegaan op haar schriftelijke verzoeken voorafgaand aan de zitting. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster toegelicht dat dit zou zien op verzoeken tot het uitnodigen van bepaalde instanties om ze te horen als getuigen. De rechter heeft op deze aanvulling/verduidelijking niet kunnen reageren. Voor zover de rechter op verzoeken van verzoekster tot het horen van getuigen heeft beslist door dit af te wijzen, is ook dat een processuele beslissing. Verzoekster heeft onvoldoende toegelicht dat de rechter daarbij vooringenomen is.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster nog de volgende grond toegevoegd. Het verhoor stond eerst gepland voor 10 januari 2022 bij een andere rechter. Dat verhoor ging niet door waarna de zaak is overgedragen aan de rechter voor verhoor op 13 januari 2022. Verzoekster vraagt zich af in hoeverre de rechter zich in zo’n korte tijd voldoende heeft kunnen inlezen. Deze door verzoekster aangevoerde grond was haar voor indiening van het wrakingsverzoek bekend. Omdat de wet voorschrijft dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen om onnodige vertraging te voorkomen, kan deze grond niet in de beoordeling worden betrokken.
3.7.
Tot slot heeft verzoekster tijdens de mondelinge behandeling de grond toegevoegd dat de rechter ondanks de wraking op 20 januari 2022 heeft beslist dat de OTS wordt verlengd. Anders dan verzoekster tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd, is de beslissing van 20 januari 2022 nog geen uitspraak in voormelde procedure. Omdat de maatregel van OTS die is opgelegd gedurende de periode van een jaar op 20 januari 2022 afliep en als gevolg van het wrakingsverzoek uitspraak vóór laatstgenoemde datum niet mogelijk was, heeft de rechter bij wijze van ordemaatregel de OTS met een maand verlengd tot 21 februari 2022. Het betreft hier een noodzakelijke handeling waar geen uitstel van mogelijk was. Deze handeling kon worden verricht zonder de reactie van de RvdK. Na afhandeling van het wrakingsverzoek zal alsnog op de voorliggende vraag of de OTS dient te worden verlengd, worden beslist waarbij de reactie van de RvdK in de beoordeling zal worden meegenomen.
3.8.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoekster bestaande vrees, dat de rechter ten aanzien van haar vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg (voorzitter), mr. M.S.T. Belt en mr. A.A. Roodenburg, in tegenwoordigheid van de griffier [griffier] en in openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.