ECLI:NL:RBGEL:2022:1518

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
C/05/392539 / HZ ZA 21-293
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding op basis van vermeende minimum afnameverplichting in overeenkomst tussen transportbedrijf en verpakkingsproducent

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap PLUIM OP- EN OVERSLAG B.V. (hierna: Pluim) en AMCOR FLEXIBLES ZUTPHEN B.V. (hierna: Amcor). Pluim vorderde een schadevergoeding van € 158.350,16 van Amcor, gebaseerd op een vermeende minimum afnameverplichting die volgens Pluim voortvloeide uit een overeenkomst gesloten op 18 maart 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de transportwerkzaamheden van Pluim voor Amcor in 2014 zijn geëindigd en dat Amcor in 2019 heeft aangekondigd haar laminaatdivisie af te stoten, wat leidde tot een daling van de omzet voor Pluim.

Pluim stelde dat er een minimum afnameverplichting was overeengekomen, maar de rechtbank oordeelde dat deze verplichting niet expliciet in de overeenkomst was opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de partijen geen minimum afnameverplichting waren overeengekomen en dat er geen leemte in de overeenkomst was die op basis van de redelijkheid en billijkheid kon worden aangevuld. De vorderingen van Pluim werden afgewezen, en Pluim werd veroordeeld in de proceskosten van Amcor, die op € 7.740,00 werden begroot.

De rechtbank benadrukte dat de uitleg van de overeenkomst niet enkel taalkundig kon worden benaderd, maar dat ook de gedragingen van partijen in de uitvoeringsfase van belang waren. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat partijen een minimum afnameverplichting hadden afgesproken, en dat de uitvoering van de overeenkomst flexibel was geweest, zonder dat er een dergelijke verplichting bestond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/392539 / HZ ZA 21-293
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLUIM OP- EN OVERSLAG B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. A.C.G. Reezigt te Apeldoorn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMCOR FLEXIBLES ZUTPHEN B.V.,
gevestigd te Zutphen,
gedaagde,
advocaat mr. T.T.P. van Tilburg te Zwolle.
Partijen zullen hierna Pluim en Amcor genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 november 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 februari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Pluim verleent diensten op het gebied van transport, opslag en verpakken. Amcor vervaardigt bepaalde soorten van verpakkingsmiddelen.
2.2.
Op 18 maart 2013 hebben partijen een Overeenkomst Physical Distribution (hierna: de overeenkomst) gesloten, op grond waarvan Pluim als Physical Distributor ten behoeve van Amcor als Opdrachtgever zowel transport als de opslag van aluminium producten en laminaten zal verzorgen.
2.3.
In de overeenkomst is voorts het volgende bepaald:

Artikel 6:
Voor de physical distribution worden de volgende tarieven in rekening gebracht:
Voor het binnenlands vervoer : zie bijlage Tarieven Pluim 2013
Voor het grensoverschrijdend : zie bijlage Tarieven Pluim 2013
Voor opslag: € 0,992 Per pallet per week
Voor Inslag en Uitslag € 0,976 Per pallet
(...)
Artikel 10:
De overeenkomst wordt aangegaan voor de periode van 1 jaar ingaande 18-03-2013.
Na het verstrijken van de hierboven vermelde termijn wordt de overeenkomst geacht telkens stilzwijgend op dezelfde voorwaarden met 1 jaar te zijn verlengd, tenzij een der partijen uiterlijk 6 maanden vóór afloop van enige termijn bij aangetekende brief of door middel van een deurwaardersexploot te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op (verdere) verlenging.
2.4.
De transportwerkzaamheden van Pluim ten behoeve van Amcor zijn vanaf 2014 met wederzijds goedvinden geëindigd.
2.5.
Medio november 2019 heeft Amcor bij Pluim aangekondigd dat zij haar laminaatdivisie zou gaan afstoten, hetgeen een daling in de omzet van Amcor en dus van Pluim tot gevolg zou hebben. Deze (verwachte) omzetdaling, in elk geval met betrekking tot de laminaatdivisie, is tussen partijen besproken in een tweetal gesprekken in november 2019 en januari 2020. Daarbij is afgesproken dat Pluim, in afwijking van de in de overeenkomst genoemde tarieven, die tarieven mocht verhogen. Namens Pluim voerde [naam 1 namens Pluim] (hierna: [naam 1 namens Pluim] ) de gesprekken; namens Amcor zaten [naam 1 namens Amcor] (hierna: [naam 1 namens Amcor] ) en [naam 2 namens Amcor] aan tafel.
2.6.
Met betrekking tot die tariefsverhoging heeft Pluim aan Amcor in een e-mail van 25 november 2019 met als onderwerp “Tarieven 2020”, voor zover van belang, het volgende geschreven:

(...) Ten eerste wil ik je bedanken voor het verhelderende gesprek van afgelopen vrijdag.
Het is natuurlijk zeer spijtig dat jullie stoppen met het produceren van de laminaten en dat daardoor de voorraad en pendels gaat halveren, zoals vrijdag al aangegeven heb ik in de bijlage een aangepast tarief betreft de voorraad en het pendeltarief.
Graag willen wij deze per 01-01-2020 gaan doorvoeren. (...)
2.7.
Amcor heeft vanaf november 2020 tot en met juni 2021 de opslag van aluminium producten bij Pluim geleidelijk verminderd tot uiteindelijk, per juli 2021, nihil.
2.8.
In een door Pluim overgelegd staatje van de Amcor-gerelateerde gemiddelde maandomzetten per (kalender)jaar volgt dat deze gemiddelde maandomzet in 2014 € 14.770,00 bedroeg, in 2015 € 13.971,00 en in 2016 € 17.462. Vervolgens was de gemiddelde maandomzet in zowel 2017 als 2018 ruim € 23.000,00, waarna deze in 2019 daalde tot € 16.629,00 en in 2020 tot € 12.989,00. Uit een ander staatje, eveneens door Pluim in het geding gebracht, volgt dat in de eerste zes maanden van 2021 de Amcor-gerelateerde omzet nog maar, opgeteld, € 22.640,00 bedroeg. Te zien is dat in de maanden daarvoor de maandomzet achtereenvolgens € 10.254,00 (november 2020), € 8.860,00 (december 2020), € 7.104,00 (januari 2021) en € 6.461,00 (februari 2021) bedroeg.
2.9.
Na vragen van Pluim, op 10 februari 2021, over de reden voor het in rap tempo dalen van de voorraad Amcor en wat er concreet te gebeuren staat, antwoordt Amcor - na een e-mailwisseling tussen partijen, uiteindelijk - op 22 februari 2021 als volgt:

Ik snap wat je bedoelt.
Alleen heb ik vorig jaar Januari dit besproken met [naam 1 namens Pluim] . Dus dit is nu al een jaar bij jullie bekent. Alleen de formalisatie is er nog niet aangezien we niet precies weten wanneer we de ruimte niet meer nodig hebben. De prijzen zijn al omhoog gegaan vorig jaar gezien de verwachte afname van het volume. Daar hebben we niet moeilijk over gedaan. Daar hebben we alle begrip voor.
Nu kun je niet zeggen dat dit jullie overkomt. Aangezien de prijzen vanaf maart 2020 omhoog zijn gegaan ivm deze geplande activiteit van ons.
2.10.
Op 23 maart 2021, 15 april 2021 en 3 mei 2021 hebben er tussen partijen gesprekken plaatsgevonden, waarbij Pluim heeft aangedrongen op financiële compensatie van het nadeel dat zij leed als gevolg van de verminderde opslag van aluminium producten van Amcor. Amcor heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.11.
In een e-mail van 30 maart 2021 van Amcor aan Pluim staat het volgende vermeld:

(...) Vandaag komen jullie 1x wisselen.
Dat is in ieder geval voorlopig de laatste dagelijkse wisseltrailer.
We houden contact over toekomstige transporten van en naar Zutphen.
Is een dag van te voren vragen om vervoer vroeg genoeg?
Of moeten jullie dat eerder weten? (...)
2.12.
Hierop wordt per omgaande namens Pluim gereageerd met “Dat is jammer” en “Zodra er vraag is naar transport en opslag dan is een dag van te voren vroeg genoeg.”
2.13.
Bij brief van 16 juni 2021 heeft Amcor met onmiddellijke ingang de overeenkomst opgezegd.
2.14.
De advocaat van Pluim heeft zich in een e-mail van 20 juli 2021 namens Pluim verzet tegen deze opzegging en voorts aanspraak gemaakt op schadevergoeding, door Pluim tot 18 maart 2022 begroot op een bedrag van € 156.015,00 (exclusief kosten en rente).
2.15.
Bij aangetekende brief van 27 juli 2021 van de advocaat van Amcor aan (de advocaat van) Pluim is namens Amcor bevestigd dat de opzegging van 16 juni 2021 geen effect sorteert. Amcor heeft in deze brief vervolgens de overeenkomst opgezegd per 18 maart 2022. Amcor heeft voorts, voor zover relevant, zowel de grondslag als de berekening van de door Pluim geclaimde schadevergoeding betwist.
2.16.
Daarop is namens Pluim, bij monde van haar advocaat in een e-mail van 6 augustus 2021, aan Amcor medegedeeld dat laatstgenoemde in verzuim is met betrekking tot de verplichting om de omvang van de door Pluim ten behoeve van Amcor opgeslagen goederen te brengen op het niveau van het gemiddelde tot en met oktober 2020, zijnde voor een bedrag van gemiddeld € 13.675,00 per maand. Pluim heeft daarop in dezelfde e-mail de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en aanspraak gemaakt op schadevergoeding, voor de hoogte waarvan wordt verwezen naar het hiervoor in 2.14 weergegeven bericht.
2.17.
In een op 1 februari 2022 door [naam 1 namens Amcor] , tot 30 april 2021 werkzaam als Supply Chain Manager bij Amcor, ondertekende verklaring staat - voor zover relevant - het volgende vermeld:

(...) In die hoedanigheid heb ik de gesprekken met Pluim gevoerd over de opslag van Amcor bij Pluim. Gedurende de gesprekken in november 2019 en januari 2020 tussen mijzelf en [naam 1 namens Pluim][van Pluim, rb]
heb ik meerdere keren besproken dat de voorraad van Amcor bij Pluim zou gaan teruglopen en de opslag bij Pluim uiteindelijk zou eindigen. Ik heb Pluim (o.a. [naam 1 namens Pluim] ) bij gesprekken laten weten dat de volumes dalen door sluiting laminaten en dat we in de nabije toekomst de vrije ruimte van het magazijn willen gaan gebruiken voor opslag, dit om de kosten nog verder te drukken. De termijn waarbinnen de voorraad naar nihil zou gaan was onzeker i.v.m. de investeringsaanvraag van Amcor intern en later de timing van de installatie van de sprinklerinstallatie.
In de eerste gesprekken in november 2019 en januari 2020 is een afnameverplichting niet aan bod gekomen. Wel is ter sprake gekomen dat Pluim de stuksprijs voor de opslag veel te laag vond. Om die reden heeft Amcor uit coulance ingestemd met een prijsverhoging die volgens Pluim meer marktconform was.
(...)

3.De vordering

3.1.
Pluim vordert dat de rechtbank [bij vonnis], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Amcor zal veroordelen om aan Pluim te voldoen een bedrag van € 158.350,16, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, zulks over het bedrag van € 156.015,00 en te berekenen vanaf 7 augustus 2021 tot de dag der algehele voldoening, voorts met veroordeling van Amcor in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en te verhogen met de wettelijke rente over deze (na)kosten, te rekenen vanaf 14 dagen nadat Amcor in gebreke zal blijven deze kosten te voldoen.
3.2.
Pluim legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aan haar vordering ten grondslag.
Uit de overeenkomst vloeit voor Amcor de verplichting voort om gemiddeld voor een (omzet)bedrag van € 13.675,00 per maand goederen in opslag aan Pluim te geven. Deze verplichting volgt primair uit (de uitleg van) de overeenkomst zelf, subsidiair uit de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW). Aangezien Amcor zich vanaf november 2020 niet gebonden achtte aan deze minimum afnameverplichting, is Amcor terzake in verzuim komen te verkeren en was Pluim gerechtigd om de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Op de voet van artikel 6:277 BW maakt Pluim aanspraak op schadevergoeding. Vanaf november 2020 tot maart 2022 heeft Pluim een omzet van € 190.271,00 misgelopen. Zij heeft voor een bedrag van € 34.706,00 kosten bespaard, waardoor een gederfde winst/geleden verlies resteert van € 156.015,00. Pluim maakt tot slot aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.335,16.

4.Het verweer

4.1.
Amcor concludeert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Pluim in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen en Pluim zal veroordelen in de kosten van deze procedure, met dien verstande dat ook daarover de wettelijke rente verschuldigd zal worden indien deze niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, alsmede in de nakosten die na het in dezen te wijzen vonnis zullen ontstaan, te begroten op € 131,00, te vermeerderen tot € 199,00 in geval van betekening, na betekening van de uitspraak.
4.2.
Op het verweer van Amcor wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Pluim heeft gesteld dat tussen partijen een minimum afnameverplichting is overeengekomen. Primair volgt deze verplichting volgens Pluim uit de overeenkomst zelf, althans uit de uitvoering daarvan; subsidiair doet zij een beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW). Amcor heeft het bestaan van deze verplichting gemotiveerd betwist.
5.2.
Pluim concentreert zich bij haar vordering, die is gebaseerd op een tekortschieten door Amcor in de nakoming van die minimum afnameverplichting, op de omzetdaling die is ingetreden vanaf november 2020 (2.7) en dus níet op de volumedaling als gevolg van het door Amcor afstoten van de laminaatdivisie (2.5). Voor die laatste omzetdaling is Pluim immers (deels) gecompenseerd, doordat zij (voor de resterende opslag van aluminium producten) vanaf dat moment een hogere stuksprijs mocht gaan rekenen. Het door Pluim gestelde maandelijkse omzetbedrag van € 13.675,00 is gebaseerd op de gemiddelde omzet over de eerste tien maanden van 2020. Op dat bedrag mocht Pluim maandelijks rekenen tot het moment dat de overeenkomst rechtsgeldig tot een einde zou komen, aldus nog steeds Pluim.
5.3.
De vraag wat partijen zijn overeengekomen kan niet worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het - overeenkomstig artikel 3:33 en 3:35 BW - aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook het gedrag van een partij in de uitvoeringsfase van een overeenkomst kan voor de uitleg van die overeenkomst van groot gewicht zijn (HR 20 mei 1994, NJ 1994/574 (Gasunie/Gemeente Anloo)).
5.4.
Pluim heeft gesteld dat zij vertrouwde en mocht vertrouwen, gelet op de aard en de lengte van de overeenkomst, op een minimum omzet terzake van de opgeslagen goederen. Uit artikel 10 van de overeenkomst volgt dat de overeenkomst met de gebruikelijke omvang (door Pluim gesteld op € 13.675,00 per maand) eerst zal eindigen als op correcte wijze is opgezegd. Anders zou de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden zinledig zijn. Pluim heeft voorts gesteld dat partijen in de als duurovereenkomst aan te merken overeenkomst de randvoorwaarden hebben vastgelegd met als gevolg dat partijen mochten rekenen op de door Pluim gestelde omvang van de overeenkomst.
5.5.
Amcor heeft betwist dat partijen een minimum afnameverplichting zijn overeengekomen. Uitleg van de overeenkomst kan dan ook niet tot een andere conclusie leiden. Die verplichting staat er immers simpelweg niet in en is door partijen ook anderszins niet overeengekomen. Sterker nog, er is voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst en tot februari 2021 nimmer gesproken over een minimum afnameverplichting. In de overeenkomst hebben partijen enkel afspraken gemaakt over de prijs, het soort goederen dat Amcor bij Pluim mag opslaan en de soorten werkzaamheden die Pluim voor Amcor kan verrichten. Binnen die kaders hebben partijen ook jarenlang zaken gedaan. Amcor gebruikte daarbij de opslagcapaciteit van Pluim als flexibele schil, namelijk voor de voorraden die Amcor intern niet kwijt kon. In dat kader heeft Amcor er gemotiveerd op gewezen dat de uitvoering van de overeenkomst ook altijd flexibel is geweest: steeg de jaaromzet van Amcor, dan steeg de opslag bij Pluim. Daalde de omzet van Amcor, bijvoorbeeld in 2015, dan daalde ook de opslag bij Pluim. Die flexibele uitvoering, zonder dat sprake was van een minimum afnameverplichting, blijkt ook uit de in 2.11 en 2.12 weergegeven e-mailcorrespondentie tussen partijen, aldus nog steeds Amcor.
5.6.
De rechtbank leest, net als Amcor, in de tekst van de overeenkomst geen enkele aanwijzing dat partijen bij het sluiten van die overeenkomst voor ogen stond een minimum afnameverplichting overeen te komen. De overeenkomst rept immers enkel over de type goederen waarvan Pluim de opslag zal verzorgen, de werkzaamheden waarop de overeenkomst ziet en de toepasselijke tarieven alsmede de wijziging van deze tarieven. Ook de in artikel 10 opgenomen afspraken over de duur, verlenging en beëindiging van de overeenkomst bieden geen aanknopingspunt voor de door Pluim voorgestane uitleg. De enkele stelling van Pluim dat daarin opgenomen opzegtermijn zinledig zou zijn als haar wederpartij voorafgaand aan de rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst conform die bepaling, zonder consequenties het opslagvolume zou mogen afbouwen, betekent nog niet dat partijen dús een minimum afnameverplichting zijn overeengekomen, zoals door Pluim bepleit.
5.7.
Pluim heeft voorts niet gesteld en ook op een andere manier is niet gebleken dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst wél hebben gesproken of gecorrespondeerd over een minimum afnameverplichting. Gelet op hetgeen over en weer is aangevoerd, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat deze verplichting voor het eerst in februari 2021 door Pluim aan de orde is gesteld. Vast staat dat tot dat moment partijen - al sinds het jaar 2000, zo is ter zitting gebleken - een bestendige handelsrelatie onderhielden met de in 2.8 genoemde omzetten voor Pluim tot gevolg. Uit die door partijen aan de overeenkomst gegeven uitvoering volgt echter niet dat daarmee een door Pluim jegens Amcor afdwingbare verplichting om een minimum aantal pallets ter opslag aan te bieden, is ontstaan. Simpelweg omdat er geen aanwijzingen zijn dat beide partijen daarmee hebben ingestemd, dat Amcor zich daarvoor garant heeft gesteld of dat Pluim het bestaan van een dergelijke verplichting heeft kunnen afleiden uit verklaringen of gedragingen - anders dan zakendoen op grond van de overeenkomst met een bepaalde omzet tot gevolg - van Amcor.
5.8.
Evenmin zijn voldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan naar dezelfde maatstaf (5.3) moet worden geoordeeld dat, nu partijen ter zake niets zijn overeengekomen, sprake is van een leemte die op de door Pluim voorgestane wijze moet worden aangevuld. Uit de bepalingen van de overeenkomst of hetgeen voorafgaand aan het sluiten van die overeenkomst tussen partijen is uitgewisseld, valt geenszins af te leiden dat partijen - net als bijvoorbeeld ten aanzien van de specifieke tarieven in artikel 6 - een concreet, minimum opslagvolume voor ogen stond en dat zij als het ware verzuimd hebben daaromtrent een regeling te treffen, terwijl dat minimum opslagvolume voor partijen wel een wezenlijk onderdeel van de overeenkomst vormde.
5.9.
Het enkele feit dát er bij de uitvoering van de overeenkomst over de jaren heen een minimum volume aan goederen kan worden bepaald dat Amcor periodiek bij Pluim opsloeg, terwijl over een minimum afnameverplichting in de overeenkomst niets is opgenomen, betekent nog niet dat sprake is van een leemte in vorenbedoelde zin. Hiertegen pleit bovendien dat Pluim in een eerder stadium wel heeft geaccepteerd dat het volume werd verminderd: eerst in 2014 de transportomzet (2.4) en later, in 2019, de omzet gemoeid met de laminaatdivisie van Amcor (2.5). Ook het feit dat Pluim voor die laatste afname (deels) is gecompenseerd door een door Amcor, in afwijking van de overeenkomst, geaccordeerde tariefsverhoging, is lastig te rijmen met de door Pluim gestelde verbintenis (minimum afnameverplichting), op de nakoming waarvan zij kennelijk in een eerder stadium meende geen beroep te kunnen doen. Tot slot valt op - en spreekt in het nadeel van de door Pluim voorgestane lezing - dat Pluim eerst op 10 februari 2021 (2.9) Amcor heeft aangesproken op achterblijvende omzet, terwijl van deze omzetdaling al vanaf november 2020 sprake was (2.7).
5.10.
Nu van een leemte in de overeenkomst geen sprake is, leidt ook het beroep van Pluim op artikel 6:248 lid 1 BW niet tot het aannemen van de door haar voorgestane minimum afnameverplichting.
5.11.
Aan de vraag of Amcor al tijdig, in november 2019 (2.5) bij Pluim heeft aangekondigd dat Amcor óók de opslag van haar aluminium producten geleidelijk zou afbouwen tot nihil, komt gelet op het voorgaande geen betekenis meer toe.
5.12.
De vorderingen van Pluim, gebaseerd op de door haar voorgestane minimum afnameverplichting, zullen worden afgewezen.
5.13.
Pluim zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Amcor worden begroot op:
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
3.540,00(2 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 7.740,00.
5.14.
De wettelijke rente over de proceskosten is als onbetwist eveneens toewijsbaar als na te melden.
5.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook, ter hoogte van de gevorderde bedragen, worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt Pluim in de proceskosten, aan de zijde van Amcor tot op heden begroot op € 7.740,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt Pluim in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Pluim niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.
mk/St