ECLI:NL:RBGEL:2022:1473

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
84/269053-19 en 84/189161-20 (ttz gev.)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Visuele verontreiniging van oppervlaktewater door onttrekking en lozing van grondwater

Op 24 maart 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] met betrekking tot visuele verontreiniging van oppervlaktewater. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] op 7 juni 2018 in Gendt, en op 27 februari en 2 mei 2019 in Deest, opzettelijk (verontreinigd) grondwater heeft geloosd in oppervlaktewaterlichamen, zonder de vereiste vergunningen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de vervolging in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat andere betrokkenen niet waren vervolgd voor vergelijkbare feiten. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van visuele verontreiniging van het oppervlaktewater, veroorzaakt door het lozen van ijzerhoudend grondwater. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een geldboete van € 7.000,- op aan [verdachte]. De rechtbank benadrukte dat [verdachte] als professioneel bedrijf had moeten zorgen voor adequate maatregelen om verontreiniging te voorkomen, en dat de herhaalde overtredingen wijzen op recidive.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 84/269053-19 en 84/189161-20 (ttz gev.)
Datum uitspraak : 24 maart 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige economische kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
gevestigd aan de [adres 1] ,
vertegenwoordigd door M.D. Clerx.
Raadsman: mr. M.W. Verhoeven, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 84/269053-19
zij, op of omstreeks 7 juni 2018 te Gendt, in de gemeente Lingewaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, stoffen, te weten (verontreinigd) grondwater, heeft gebracht in A-watergang 107648, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
a. een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap, en
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
c. artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was,
immers is in strijd met voorschrift 3.2 lid 1 en/of lid 3 van het Besluit lozen buiten inrichtingen, zijnde een voorwaarde voor een vrijstelling gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, als gevolg van het lozen van dat grondwater (bij ontwatering) in dat
oppervlaktewaterlichaam een visuele verontreiniging opgetreden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] (thans genoemd [medeverdachte 1] ) en/of één of meer anderen, op of omstreeks 7 juni 2018 te Gendt, in de gemeente Lingewaard, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in elk geval alleen, opzettelijk stoffen, te weten (verontreinigd) grondwater, heeft gebracht in A-watergang 107648, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
a. een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap, en
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
c. artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was,
immers is in strijd met voorschrift 3.2 lid 1 en/of lid 3 van het Besluit lozen buiten inrichtingen, zijnde een voorwaarde voor een vrijstelling gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, als gevolg van het lozen van dat grondwater (bij ontwatering) in dat
oppervlaktewaterlichaam een visuele verontreiniging opgetreden, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 30 mei 2018 tot en met 7 juni 2018 te Gendt, gemeente Lingewaard, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door als (professioneel) bronbemalingsbedrijf een grondwaterinstallatie met een onvoldoende capaciteit te verhuren, leveren, plaatsen, installeren en/of testen en/of in het kader van die deskundigheid te adviseren over de te plaatsen installatie;
Parketnummer 84/189161-20
1.
zij, op of omstreeks 27 februari 2019 te Deest, in de gemeente Druten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, stoffen, te weten (ijzerhoudend) grondwater (met/via een grondwateronttrekkingsinstallatie) heeft gebracht in A-watergang 233703, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
a. een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap, en
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
c. artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was,
immers is in strijd met voorschrift 3.2 lid 1 en/of lid 3 van het Besluit lozen buiten inrichtingen, zijnde een voorwaarde voor een vrijstelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, als gevolg van het lozen van dat grondwater (bij ontwatering) in dat oppervlaktewaterlichaam een visuele verontreiniging opgetreden;
2.
zij, op of omstreeks 2 mei 2019 te Deest, in de gemeente Druten, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk,
stoffen, te weten (ijzerhoudend) grondwater heeft gebracht in A-watergang 233703, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
a. een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap, en
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
c. artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was,
immers is in strijd met voorschrift 3.2 lid 1 en/of lid 3 van het Besluit lozen buiten inrichtingen, zijnde een voorwaarde voor een vrijstelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, als gevolg van het lozen van dat grondwater (bij ontwatering) in dat oppervlaktewaterlichaam een visuele verontreiniging opgetreden.

2.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vervolging van [verdachte] in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Hij heeft daartoe betoogd dat op basis van de door het Waterschap toegepaste ‘Landelijke Handhavingsstrategie’ strafrechtelijk optreden niet is geïndiceerd en dat [verdachte] erop mocht vertrouwen dat ij niet zou worden vervolgd. Het Openbaar Ministerie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft daarnaast gesteld dat vervolging van [verdachte] in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere betrokkenen voor dezelfde feiten niet zijn vervolgd. De raadsman heeft zich wat betreft het gelijkheidsbeginsel voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de Landelijke Handhavingsstrategie gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:436.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in voornoemd arrest heeft geoordeeld dat de Landelijke Handhavingsstrategie geen recht is in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie en dat de Landelijke Handhavingsstrategie er zich naar inhoud en strekking niet voor leent om jegens de verdachte als rechtsregel te worden toegepast. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de vervolging in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
Ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 10 maart 2022 naar voren gebracht dat [medeverdachte 1] een strafbeschikking heeft ontvangen waarin een geldboete is opgelegd van € 2.000,- en dat deze geldboete is voldaan. Aan [medeverdachte 2] is geen geldboete opgelegd vanwege het faillissement van het bedrijf.
De rechtbank overweegt dat gelet op het voorgaande niet kan worden geconcludeerd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de onder de parketnummers 84/269053-19 en 84/189161-20 ten laste gelegde feiten. Zij acht bij alle feiten medeplegen bewezen en meent dat er op zijn minst sprake is van voorwaardelijk opzet.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van beide parketnummers betoogd dat niet duidelijk is of op de foto’s visuele verontreiniging van het water is te zien of dat slechts sprake is van door lozingen vertroebeld water. Hij heeft hierbij opgemerkt dat geen beginsituatie is vastgelegd.
Verder heeft de raadsman voor het feit van parketnummer 84/269053-19 vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe betoogd dat [verdachte] de betreffende installatie slechts heeft geleverd bij wijze van verhuur en dat [medeverdachte 1] de installatie heeft bediend. Een eventuele overtreding is daarom niet door [verdachte] gepleegd. Voor zover de rechtbank daar anders over denkt, meent de raadsman dat geen sprake is van opzet. De feiten van parketnummer 84/189161-20 kunnen volgens de raadsman als overtreding worden bewezen. Niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Beoordeling door de rechtbank
Parketnummer 84/269053-19 [1]
Op 7 juni 2018 zag verbalisant op de Zandvoortsestraat in Gendt, gemeente Lingewaard, dat de A-watergang met nummer 107648 op twee plekken was afgedamd. Bij afdamming 1, tegenover perceel 39, stonden in het talud van het afgedamde gedeelte van de watergang gele verticale onttrekkingsfilters in de onbeschermde bodem. Deze onttrekkingsfilters waren aangesloten op grijze kunststof buizen, die weer waren aangesloten op twee oranje onttrekkingspompen. Op de onttrekkingspompen, die in werking waren en waarop de naam ‘ [verdachte] ’ stond, waren twee andere grijze buizen aangesloten die over de onbeschermde bodem richting een oranje bak met daarop de cijfers ‘105’ liepen. Verbalisant zag dat in de oranje bak strobalen lagen en dat uit de grijze buizen grondwater in de oranje bak stroomde. Het grondwater stroomde op en langs de strobalen en stroomde aan de andere kant van de bak via een grijze buis in het water van het oppervlaktewaterlichaam. Verbalisant heeft een indicatorstrookje van de Quantofix ijzertest ongeveer één seconde gehouden in het grondwater dat in de oranje bak werd geloosd. Hij zag dat na een aantal seconden het indicatorstrookje lichtroze was verkleurd en een waarde van tussen de 10 en 20 milligram per liter ijzer aangaf, de rechtbank begrijpt een ijzergehalte tussen de 10 en 20 milligram per liter water. Verbalisant liep vervolgens naar het oppervlaktewaterlichaam naast de bak waarop de cijfers ‘105’ stonden. Hij zag dat op het oppervlaktewater, ter hoogte van de plek waar het grondwater via de grijze buis in het water van het oppervlaktewaterlichaam werd gebracht, een drijflaag op de waterspiegel van het oppervlaktewaterlichaam dreef. De drijflaag had visuele overeenkomsten met de kenmerkende kleurschakeringen die ontstaan bij de aanwezigheid van een ijzerafzetting als gevolg van de aanwezigheid van de ijzerbacterie op de waterspiegel van een oppervlaktewaterlichaam.
Verbalisant is langs de watergang gelopen en zag dat het oppervlaktewaterlichaam over een afstand van 200 meter bruin/oranje was verkleurd. Tijdens de uitgevoerde controle langs de A-watergang heeft hij zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts geen andere lozingspunten in het oppervlaktewater waargenomen. [2]
Uit administratief onderzoek is gebleken dat aan [medeverdachte 1] en/of [verdachte] dan wel aan een van hun rechtsvoorgangers geen vergunning was verleend om stoffen in een oppervlaktewaterlichaam te brengen dan wel visuele verontreiniging van het oppervlaktewater te laten optreden. [3]
[gemachtigde 1] , destijds gemachtigd om [medeverdachte 1] te vertegenwoordigen, heeft verklaard dat het installeren van het grondwateronttrekkingssysteem is gedaan door [verdachte] . Voor het project is gestart hebben ze tijdens het offertetraject besproken dat er een bemaling moest komen, dat de werkputten droog moesten zijn en dat de lozing op het water goed moest zijn. Er zouden strobakken worden geplaatst die ervoor moesten zorgen dat het water goed was zodat het in de watergang kon worden geloosd. Hij bedoelt daarmee dat het water niet mocht verkleuren. [gemachtigde 1] heeft verder verklaard dat geen onderzoek is gedaan naar de kwaliteit van het grondwater en het ijzergehalte. Hij heeft daarover ook geen gegevens gekregen van de opdrachtgever. Verder zijn geen afspraken gemaakt over het controleren van het lozingswater. [4]
[gemachtigde 1] heeft op 8 januari 2018, namens [medeverdachte 1] , een melding gedaan om op de locatie [adres 2] in Gendt water uit de bodem te onttrekken. In de melding is opgemerkt dat [adres 2] nog niet bekend is, omdat er nog gebouwd moet worden, maar dat dit huisnummer tegenover nummer 20 ligt. [5]
[gemachtigde 2] , die destijds gemachtigd was [verdachte] te vertegenwoordigen, heeft verklaard dat zij van [medeverdachte 1] de opdracht hadden gekregen om verontreiniging te voorkomen. Ze hadden van [medeverdachte 1] de opdracht gekregen voor het plaatsen van twee kleine ontijzeringsbakken, beide strobakken. Ze hebben [medeverdachte 1] geadviseerd om het stro in de bakken te verwisselen omdat daarmee de verkleuring moest worden tegen gegaan. Zij hebben niet geadviseerd hoe het stro precies moest worden verwisseld. Volgens [verdachte] was in de offerte opgenomen dat voor aanvang van de bemaling het ijzergehalte bekend moest zijn voor een juiste dimensionering van de ontijzering. [verdachte] heeft geen onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het grondwater en het ijzergehalte in het grondwater. [verdachte] heeft verder verklaard dat achteraf kan worden gezegd dat niet voldoende maatregelen zijn genomen, omdat de watergang anders niet was verkleurd. Als bemaler hebben ze de plicht er voor te zorgen dat de bemaling goed functioneert. [6]
In de door [verdachte] , een oude statutaire naam van [verdachte] [7] , gemaakte offerte betreffende de bemaling van de [adres 2] in Gendt, is opgenomen dat voor de start van de bemaling het ijzergehalte bekend diende te zijn in verband met een juiste dimensionering van de ontijzering. [8]
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] noch [medeverdachte 1] een vergunning had voor het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam. Ook was geen sprake van een vrijstelling verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Artikel 6.3 van de Waterwet was niet van toepassing. Krachtens artikel 3.2, eerste lid, in samenhang met het derde lid onder b, van het Besluit lozen buiten inrichtingen, mag als gevolg van de lozing geen visuele verontreiniging optreden.
De rechtbank overweegt dat uit voormelde bewijsmiddelen naar voren komt dat verbalisant op 7 juni 2018 heeft geconstateerd dat:
  • grondwater werd opgepompt dat via een ontijzeringsbak naar het oppervlaktewater stroomde;
  • het ijzergehalte in de ontijzeringsbak op het indicatorstrookje een waarde aangaf die lag tussen 10 en 20 milligram ijzer per liter;
  • het water op en langs het strobalen stroomde, waaruit de rechtbank afleidt dat in ieder geval een deel van het water niet werd gefilterd door het stro;
  • het oppervlaktewater waarin het grondwater werd geloosd over een afstand van 200 meter bruin/oranje was verkleurd;
  • tijdens de uitgevoerde controle langs de A-watergang zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts geen andere lozingspunten in het oppervlaktewater zijn waargenomen.
De drijflaag op het water had volgens verbalisant de kenmerkende kleurschakeringen die ontstaan bij de aanwezigheid van een ijzerafzetting als gevolg van de aanwezigheid van de ijzerbacterie op de waterspiegel van een oppervlaktewaterlichaam.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat sprake was van een visuele verontreiniging van het oppervlaktewater.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen enkele twijfel over kan bestaan dat er een causaal verband is tussen het lozen van het grondwater en de verkleuring/verontreiniging van het oppervlaktewater, gelet op de bevindingen van de verbalisant, bezien in samenhang met de verklaring van [verdachte] dat achteraf kan worden gezegd dat niet voldoende maatregelen zijn genomen omdat de watergang anders niet was verkleurd.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de visuele verontreiniging verdachte strafrechtelijk kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] is in de gevoegde strafzaak met parketnummer 84/189161-20 de vraag voorgelegd of een relatieve leek, zoals een aannemer of een particulier die weinig of nooit met grondwateronttrekkingen te maken heeft gehad, kan bepalen welk soort bemaling voor het uitvoeren van de door hem gewenste werkzaamheden het meest geschikt is. [verdachte] heeft daarop verklaard: “Nee. Daar heeft die de kennis niet voor”. [9]
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde verklaring Van [verdachte] volgt dat er niet op voorhand vanuit gegaan kan en mag worden dat de partij waarmee [verdachte] in zee gaat beschikt over de benodigde expertise om de bemaling goed te kunnen uitvoeren.
Als een partij [verdachte] voor werkzaamheden inschakelt, is dat dus mede vanwege de kennis en ervaring van laatstgenoemde op het gebied van bemalingswerkzaamheden.
De rechtbank overweegt verder dat in de offerte was opgenomen dat voor de start van de bemaling het ijzergehalte bekend diende te zijn in verband met een juiste dimensionering van de ontijzering. Niet is gebleken dat het ijzergehalte van het grondwater is gemeten voorafgaande aan de bemaling. [verdachte] heeft daarnaar geen onderzoek gedaan, evenmin [medeverdachte 1] , dan wel haar opdrachtgever. De rechtbank leidt hieruit af dat de bemaling is gestart zonder dat onderzoek is gedaan naar het ijzergehalte in het grondwater, terwijl dat volgens [verdachte] wel nodig was voor een juiste dimensionering van de ontijzering. De rechtbank leidt verder uit de bewijsmiddelen af dat aan [medeverdachte 1] geen informatie is verschaft hoe het stro moest worden vervangen.
Al deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] anders had kunnen en moeten handelen om visuele verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen. Verdachte is daarom strafrechtelijk aansprakelijk voor de visuele verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 1] de melding van de bemalingswerkzaamheden heeft gedaan en werkzaamheden uitvoerde op het terrein. Nu [medeverdachte 1] eveneens onvoldoende heeft gedaan om de visuele vervuiling te voorkomen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen. [verdachte] heeft gelet op haar expertise, adviserende rol en met het leveren en het installeren van het materieel voor de grondwateronttrekking en ontijzering een voldoende significante bijdrage geleverd aan de visuele vervuiling, waardoor sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat [verdachte] , door geen onderzoek te laten verrichten naar het ijzergehalte van het grondwater en toch de bemalingswerkzaamheden te starten en door geen controles te (laten) doen op het ijzergehalte in het grondwater dat uitstroomde in het oppervlaktewaterlichaam, bewust het risico heeft genomen dat een verontreiniging zou optreden. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 84/189161-20 [10]
Feit 1
Op 27 februari 2019 was verbalisant op de Van Heemstraweg ter hoogte van [adres 3] in Deest, gemeente Druten. Hij zag dat daar werkzaamheden werden uitgevoerd, waarbij grondwater werd onttrokken. Rondom een bouwput waren gele verticale onttrekkingsfilters aangesloten op donkergrijze kunststof buizen. Deze buizen waren aangesloten op twee oranje onttrekkingspompen waarop [verdachte] stond. Vanaf de onttrekkingspompen waren twee donkergrijze buizen gekoppeld tot één buis. Deze buis liep naar een blauwe bak waarop een watermeter was aangesloten. Op de watermeter was te zien dat er 90 kubieke liter grondwater per uur werd onttrokken en geloosd. De blauwe bak was verdeeld in twee compartimenten die van elkaar werden gescheiden door middel van een stalen opstaande rand die net niet helemaal doorliep tot aan de bovenkant van de blauw metalen bak. In het eerste compartiment lagen strobalen. Het grondwater liep onder, over en langs een strobaal en stortte vervolgens over de stalen opstaande rand naar het tweede compartiment. In het tweede compartiment was een uitstroomvoorziening aanwezig waardoor het grondwater wegstroomde. Verbalisant heeft een indicatorstrookje van de Merck ijzertest ongeveer één seconde in het grondwater in het eerste compartiment gehouden. Na een aantal seconden zag hij dat het indicatorstrookje lichtroze verkleurd was en een waarde van tussen de 10 en 25 milligram per liter ijzer aangaf, de rechtbank begrijpt een ijzergehalte tussen de 10 en 25 milligram per liter water. Verbalisant heeft ook een indicatorstrookje één seconde in het tweede compartiment gehouden op de plek waar het grondwater via de uitstroomvoorziening uit de blauwe metalen bak richting het oppervlaktewater stroomde. Na een aantal seconden zag hij dat het indicatorstrookje lichtroze verkleurd was en een waarde van tussen de 10 en de 25 milligram per liter ijzer aangaf. Verbalisant stelde vast dat het ijzergehalte in het grondwater, na behandeling door het te geleiden door het stro, niet zichtbaar was gedaald.
Verbalisant is naar het oppervlaktewaterlichaam gelopen waarin het grondwater werd geloosd. Hij zag dat het water in de A-watergang bruin/oranje van kleur en troebel was dan wel visueel verontreinigd was geraakt over een afstand van 480 meter. Hij zag dat op de waterspiegel van het oppervlaktewater, op de plek waar het grondwater in het oppervlaktewater werd geloosd, een drijflaag aanwezig was die dezelfde kermerkende eigenschappen had als een drijflaag van olie op oppervlaktewater. Ambtshalve wist hij dat de ijzerbacterie een drijflaag op de waterspiegel van een oppervlaktewaterlichaam kan creëren die lijkt op een drijflaag van olie op oppervlaktewater. [11]
[gemachtigde 3] , die destijds gemachtigd was [medeverdachte 2] te vertegenwoordigen, heeft verklaard dat in opdracht van [medeverdachte 2] werkzaamheden werden uitgevoerd. Toen ze wisten dat bronbemaling nodig was, hebben ze dat bij een deskundige neergelegd. [gemachtigde 3] heeft contact gehad met [verdachte] , die heeft aangegeven dat zij de bemaling ging regelen. [verdachte] heeft alle werkzaamheden uitgevoerd om de grondwateronttrekkingsinstallatie gebruiksklaar te maken en heeft de installatie aangezet. Ook het onderhoud werd door [verdachte] gedaan. Volgens [gemachtigde 3] is de kwaliteit van het grondwater niet onderzocht voordat met het onttrekken en lozen van grondwater werd gestart. [12]
[getuige] , die destijds woonachtig was op het perceel waar de werkzaamheden plaatsvonden, heeft verklaard dat de bronbemaling aanvankelijk niet goed genoeg was. Toen kwam [verdachte] en werden de filters rondom de put gezet. Het viel [getuige] direct op dat er iets niet goed ging. De waterstroom uit de put spoot bij 15m³ per uur al over de strobalen heen die in de bak zaten, bij 70m³ per uur ging dat natuurlijk veel harder. [getuige] heeft geen andere mensen gezien die aan de pompen hebben gezeten dan de mensen van [verdachte] [13]
[verdachte] heeft verklaard dat [verdachte] op verzoek van de aannemer (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) heeft verzocht om een melding bij het waterschap te doen voor bemalingswerkzaamheden. Na goedkeuring van de melding heeft [verdachte] op 6
februari 2019 een bemalingsinstallatie aangebracht. Het was een kleine bemaling met een beperkt aantal kuub; alles bij elkaar zo’n 5 kuub per uur. Daarvoor is een strofilter geplaatst in de afvoerleiding richting het oppervlaktewater. [verdachte] had een strofilter geadviseerd omdat het grondwater op het oppervlaktewater zou worden geloosd en om visuele verontreiniging te voorkomen.
[verdachte] is de vraag voorgelegd of een relatieve leek, zoals een aannemer of een particulier die weinig of nooit met grondwateronttrekkingen te maken heeft gehad kan bepalen welk soort bemaling voor het uitvoeren van de door hem gewenste werkzaamheden het meest geschikt is. [verdachte] heeft daarop verklaard: “Nee. Daar heeft die de kennis niet voor”. Volgens [verdachte] zijn geen monsters van het grondwater genomen voordat met het onttrekken en lozen van grondwater werd gestart. Ook zijn door [verdachte] geen controles uitgevoerd van de watergang waarin het grondwater werd geloosd. [14]
[gemachtigde 2] van [verdachte] heeft als gemachtigde van [medeverdachte 2] een melding gedaan om op de locatie [adres 3] in Deest water uit de bodem te onttrekken. Daarbij is aangegeven dat het om maximaal 90m3 per uur ging en dat het grondwater zou worden geloosd in een oppervlaktewaterlichaam. Bij ‘Soort procedure’ staat vermeld dat geen procedure van toepassing is. [15]
In de door [verdachte] gemaakte offerte van 18 januari 2019 betreffende de bemaling van de bouwput in Deest, is opgenomen dat een stationair debiet werd verwacht van 90m3 per uur. Verder is in de offerte opgenomen dat voor de start van de bemaling het ijzergehalte bekend diende te zijn in verband met een juiste dimensionering van de ontijzering. [16]
De rechtbank overweegt dat door [verdachte] , als gemachtigde van [medeverdachte 2] een melding was gedaan voor de grondwateronttrekking. In die melding staat dat er geen procedure van toepassing is. De rechtbank stelt gelet hierop vast dat [verdachte] noch [medeverdachte 2] een vergunning had voor het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam. Ook was geen sprake van een vrijstelling verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Artikel 6.3 van de Waterwet was niet van toepassing. Krachtens artikel 3.2, eerste lid, in samenhang met het derde lid onder b, van het Besluit lozen buiten inrichtingen, mag als gevolg van de lozing geen visuele verontreiniging optreden.
De rechtbank overweegt dat uit voormelde bewijsmiddelen naar voren komt dat verbalisant op 27 februari 2019 heeft geconstateerd dat:
  • grondwater werd opgepompt dat via een ontijzeringsbak, die verdeeld was in twee compartimenten, naar het oppervlaktewater stroomde;
  • het ijzergehalte in het eerste compartiment van de ontijzeringsbak op het indicatorstrookje een waarde aangaf die lag tussen 10 en 25 milligram ijzer per liter;
  • het ijzergehalte in het tweede compartiment van de ontijzeringsbak, op de plek waar het grondwater via de uitstroomvoorziening richting het oppervlaktewater stroomde, op het indicatorstrookje een waarde aangaf die lag tussen 10 en 25 milligram ijzer per liter;
  • het oppervlaktewater waarin het grondwater werd geloosd over een afstand van 480 meter bruin/oranje was verkleurd;
De drijflaag op het water had volgens verbalisant de kenmerkende kleurschakeringen die ontstaan bij de aanwezigheid van een ijzerafzetting als gevolg van de aanwezigheid van de ijzerbacterie op de waterspiegel van een oppervlaktewaterlichaam.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat sprake was van een visuele verontreiniging van het oppervlaktewater.
[getuige] heeft verklaard dat hij zag dat een deel van het water over de strobalen heen liep. De rechtbank leidt hieruit af dat in ieder geval een deel van het water niet werd gefilterd door het stro.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen enkele twijfel over kan bestaan dat er een causaal verband is tussen het lozen van het grondwater en de verkleuring/verontreiniging van het oppervlaktewater, gelet op de bevindingen van de verbalisant en [getuige] .
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de visuele verontreiniging verdachte strafrechtelijk kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring Van [verdachte] dat een relatieve leek niet de kennis heeft om te bepalen welk soort bemaling voor het uitvoeren van de door hem gewenste werkzaamheden het meest geschikt is, volgt dat er niet op voorhand vanuit gegaan kan en mag worden dat de partij waarmee [verdachte] in zee gaat beschikt over de benodigde expertise om de bemaling goed te kunnen uitvoeren. [gemachtigde 3] heeft in dit verband verklaard dat ze de bronbemaling bij een deskundige hebben neergelegd.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 2] [verdachte] voor de werkzaamheden heeft ingeschakeld vanwege diens deskundigheid.
De rechtbank overweegt dat in de offerte was opgenomen dat voor de start van de bemaling het ijzergehalte bekend diende te zijn in verband met een juiste dimensionering van de ontijzering. Niet is gebleken dat het ijzergehalte van het grondwater is gemeten voorafgaande aan de bemaling. [verdachte] heeft daarnaar geen onderzoek gedaan, evenmin [medeverdachte 2] De rechtbank leidt hieruit af dat de bemaling dus is gestart zonder dat onderzoek is gedaan naar het ijzergehalte in het grondwater, terwijl dat volgens [verdachte] nodig was voor een juiste dimensionering van de ontijzering.
De rechtbank overweegt voorts dat [verdachte] , als vertegenwoordiger van [verdachte] , heeft verklaard dat het om een kleine bemaling ging met een beperkt aantal kuub; alles bij elkaar zo’n 5 kuub per uur. In de offerte staat dat een stationair debiet werd verwacht van 90m3. [getuige] verklaarde dat hij zag dat het water bij 15m3 al over de strobalen heenliep en dat dat bij 70m3 veel harder ging. De rechtbank leidt hieruit af dat meteen bij aanvang van de bemaling al duidelijk was dat de ontijzeringsbakken te klein waren voor de hoeveelheid onttrokken grondwater. De medewerkers van [verdachte] hadden bij het aanzetten van de pompen moeten zien dat het water over de strobalen heenliep. Ook moet in ieder geval bij het aanzetten van de pompen al duidelijk zijn geweest dat er meer grondwater werd onttrokken dan de door [verdachte] genoemde 5 kuub per uur.
De rechtbank leidt verder uit de bewijsmiddelen af dat de bemalingsinstallatie is neergezet en aangezet door [verdachte] en dat [verdachte] het onderhoud deed.
Al deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] anders had kunnen en moeten handelen om visuele verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen. Verdachte is daarom strafrechtelijk aansprakelijk voor de visuele verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] namens [medeverdachte 2] de melding van de bemalingswerkzaamheden heeft gedaan. [medeverdachte 2] voerde werkzaamheden uit op het terrein. Nu [medeverdachte 2] eveneens onvoldoende heeft gedaan om de visuele vervuiling te voorkomen, acht de rechtbank sprake van medeplegen. [verdachte] heeft gelet op haar expertise, uitvoerende en adviserende rol en met het leveren en installeren van het materieel voor de grondwateronttrekking en ontijzering een voldoende significante bijdrage geleverd aan de visuele vervuiling, waardoor sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat [verdachte] , door het plaatsen van ontijzeringsbakken met een te klein volume en door geen onderzoek te laten verrichten naar het ijzergehalte van het grondwater en toch de bemalingswerkzaamheden te starten en door geen controles te (laten) doen op het ijzergehalte in het grondwater dat uitstroomde in het oppervlaktewaterlichaam, bewust het risico heeft genomen dat een verontreiniging zou optreden. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op 2 mei 2019 was verbalisant op de Van Heemstraweg ter hoogte van [adres 3] in Deest, gemeente Druten. Hij zag dat ter plaatse grondwater werd onttrokken en dat er nog steeds een grondwateronttrekkingsinstallatie stond. De visuele verontreiniging die hij een dag eerder had gezien, was voor het grootste gedeelte verdwenen. Verbalisant zag dat een medewerker van [verdachte] de pompen waarmee grondwater werd onttrokken had uitgeschakeld. De medewerker liep naar de donkergrijze buis die vanaf de metalen ontijzeringsbak naar het oppervlaktewaterlichaam liep en de verbalisant zag dat hij die buis ongeveer halverwege afkoppelde. De medewerker haalde met een hijskraan de korf met stro uit de metalen bak. Verbalisant keek in de metalen bak en zag dat er vlokken ijzerslib in de metalen bak door het water zweefden. Hij zag dat de medewerker van [verdachte] , die door een aantal mannen werd geholpen, de korf had gevuld met nieuw/vers stro en dat zij deze weer terugplaatsten in de metalen bak. Daarna schakelde de medewerker van [verdachte] de pompen weer in. Uit de donkergrijze buis, die naar het oppervlaktewaterlichaam liep en die was losgekoppeld, stroomde grondwater op de onbeschermde bodem. Verbalisant zag dat er deeltjes stro met het grondwater mee stroomden op de onbeschermde bodem. Na ongeveer 8 minuten hoorde hij de eigenaar van het terrein, de heer [getuige] , tegen de medewerker van [verdachte] zeggen dat de lozing niet langer op het land kon blijven plaatsvinden omdat alles nat begon te worden. Verbalisant zag dat de medewerker van [verdachte] vervolgens de donkergrijze slang, afkomstig van de metalen bak, weer koppelde aan de donkergrijze slang die naar het oppervlaktewaterlichaam liep. Verbalisant is naar het oppervlaktewaterlichaam, de A-watergang met nummer 233703, gelopen en zag dat er als gevolg van het lozen van grondwater bij ontwatering visuele verontreiniging van het oppervlaktewater optrad. Hij zag dat op de plek waar het grondwater in het oppervlaktewater werd geloosd het oppervlaktewater langzaam bruin kleurde. Hij wist dat dit werd veroorzaakt door het ijzerslib dat hij eerder in de grote metalen bak had zien drijven en dat nu, met het grondwater mee, uitspoelde in het oppervlaktewaterlichaam. [17]
[gemachtigde 3] heeft verklaard dat het nog steeds dezelfde grondwateronttrekking en -lozing betrof als ten tijde van 27 februari 2019. De installatie waarmee het grondwater werd onttrokken en geloosd was geplaatst door [verdachte] bediende de installatie en voerde onderhoud uit aan de installatie. [18]
[naam] , als bronbemaler werkzaam bij [verdachte] , heeft op 2 mei 2019 op de locatie Van Heemstraweg [adres 3] in Deest, verklaard dat hij stro moest gaan verversen. Volgens [naam] is het het beste om de oude bak er helemaal tussenuit te halen en een nieuwe bak neer te zetten. Dat doen ze steeds vaker, omdat het sneller gaat en om minder ijzer en rotzooi in het oppervlaktewater te krijgen. [19]
De rechtbank overweegt dat uit voormeld proces-verbaal naar voren komt dat verbalisant op 2 mei 2019 heeft geconstateerd dat:
  • bij werkzaamheden op de Van Heemstraweg ter hoogte van [adres 3] in Deest de visuele verontreiniging die hij een dag eerder had gezien voor het grootste gedeelte was verdwenen;
  • ter vervanging van de strobalen in de ontijzeringsbak de pompen waarmee grondwater werd onttrokken zijn uitgezet en de buis die naar het oppervlaktewaterlichaam liep halverwege is losgekoppeld;
  • bij het vernieuwen van het stro in de ontijzeringsbak vlokken ijzerslib in de metalen bak door het water zweefden;
  • na vervanging van de strobalen de pompen weer zijn aangezet, waarbij grondwater op de onbeschermde grond werd geloosd;
  • na een aantal minuten een medewerker van [verdachte] de slang afkomstig uit de ontijzeringsbak weer heeft gekoppeld aan de slang die naar het oppervlaktewaterlichaam liep;
  • het oppervlaktewater toen langzaam bruin kleurde.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat sprake is van een visuele verontreiniging van het oppervlaktewater.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen enkele twijfel over kan bestaan dat er een causaal verband is tussen het lozen van het grondwater en de verkleuring/verontreiniging van het oppervlaktewater.
De rechtbank verwijst ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte naar haar overwegingen daarover bij feit 1 en acht die hier als herhaald en ingelast.
Anders dan bij feit 1 acht de rechtbank bij dit feit (volle) opzet bewezen. Zij overweegt daartoe dat een of meer medewerkers van [verdachte] ter plaatse bezig waren met het vervangen van strobalen. Op foto 4 is te zien dat een man op de oranje ontijzeringsbak staat en dat de slang is losgekoppeld. Op foto 5 is de metalen bak te zien zonder korf met stro met daarin zichtbaar drijvende vlokken ijzerslib. [20] Een van de medewerkers die bezig waren met het vervangen van de strobalen moet de vlokken ijzerslib in de oranje ontijzeringsbak hebben gezien. Toen de medewerker(s) daarna de slangen koppelde(n), waardoor het grondwater naar het oppervlaktewaterlichaam stroomde, wist(en) hij/zij dat dit zou leiden tot een visuele verontreiniging. Naar het oordeel van de rechtbank had de vervuiling in de bak aanleiding moeten zijn om de hele bak te vervangen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte feit 2 in vereniging heeft gepleegd.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 84/269053-19 primair ten laste gelegde en de feiten 1 en 2 van parketnummer 84/189161-20 heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 84/269053-19
zij, op
of omstreeks7 juni 2018 te Gendt, in de gemeente Lingewaard, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
in elk geval alleen, al dan nietopzettelijk, stoffen, te weten (verontreinigd) grondwater, heeft gebracht in A-watergang 107648, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
a. een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap, en
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
c. artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was,
immers is in strijd met voorschrift 3.2 lid 1 en/of lid 3 van het Besluit lozen buiten inrichtingen, zijnde een voorwaarde voor een vrijstelling gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, als gevolg van het lozen van dat grondwater (bij ontwatering) in dat
oppervlaktewaterlichaam een visuele verontreiniging opgetreden;
Parketnummer 84/189161-20
1.
zij, op
of omstreeks27 februari 2019 te Deest, in de gemeente Druten,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
,stoffen, te weten (ijzerhoudend) grondwater (met/via een grondwateronttrekkingsinstallatie) heeft gebracht in A-watergang 233703, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
a. een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap, en
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
c. artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was,
immers is in strijd met voorschrift 3.2 lid 1 en/of lid 3 van het Besluit lozen buiten inrichtingen, zijnde een voorwaarde voor een vrijstelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, als gevolg van het lozen van dat grondwater (bij ontwatering) in dat oppervlaktewaterlichaam een visuele verontreiniging opgetreden;
2.
zij, op
of omstreeks2 mei 2019 te Deest, in de gemeente Druten,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan nietopzettelijk
,
stoffen, te weten (ijzerhoudend) grondwater heeft gebracht in A-watergang 233703, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:
a. een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap, en
b. daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en
c. artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was,
immers is in strijd met voorschrift 3.2 lid 1 en/of lid 3 van het Besluit lozen buiten inrichtingen, zijnde een voorwaarde voor een vrijstelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, als gevolg van het lozen van dat grondwater (bij ontwatering) in dat oppervlaktewaterlichaam een visuele verontreiniging opgetreden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair feit van parketnummer 84/269053-19, feit 1 van parketnummer 84/189161-20:telkens
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
feit 2 van parketnummer 84/189161-20
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6.2 van de Waterwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van [verdachte]

is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bedrijf uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de strafbeschikkingen zullen worden vernietigd en dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 7.000,-.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een lagere geldboete bepleit gelet op de door hem bepleite vrijspraak ten aanzien van parketnummer 84/269053-19 en onder verwijzing naar de richtlijn Bestuurlijke Strafbeschikkingsbevoegdheid Milieu- en Keurfeiten. Volgens de raadsman is daarin opgenomen dat voor een rechtspersoon een geldboete van € 2.000,- geldt.
De beoordeling door de rechtbank
[verdachte] heeft zich meerdere keren schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een visuele verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam. Ten behoeve van bouwwerkzaamheden was [verdachte] ingehuurd om bemalingswerkzaamheden uit te voeren. Bij de bemalingswerkzaamheden is ijzerhoudend grondwater gestroomd in het oppervlakwaterlichaam. Daardoor kleurde het oppervlaktelichaam oranje/bruin en/of ontstond er een drijflaag op de waterspiegel, lijkend op olie. De drijflaag werd veroorzaakt door de ijzerbacterie. De rechtbank rekent het [verdachte] aan dat telkens in de offerte werd aangegeven dat voor de start van de bemaling het ijzergehalte bekend diende te zijn in verband met een juiste dimensionering van de ontijzering, maar dat hier in de praktijk geen uitvoering aan werd gegeven. Ook schortte het aan de informatievoorziening toen de opdrachtgever zelf zou zorgen voor vervanging van het stro en bleek het volume van de ontijzeringsbakken onvoldoende. Als professioneel en deskundig bedrijf had van [verdachte] mogen worden verwacht dat zij zorgvuldiger te werk was gegaan om visuele verontreiniging van oppervlaktewaterlichamen te voorkomen.
Uit het ontstaan van de visuele verontreiniging kan worden afgeleid dat meerdere keren meer ijzer in het oppervlaktewater is geloosd dan toegestaan. Een dergelijke lozing kan schadelijk zijn voor de ecologie in het oppervlaktewater. Ook kan bij beregening door fruittelers en akkerbouwers met ijzerhoudend water schade ontstaan aan gewassen en sproei-installaties. Door een lagere ontijzeringscapaciteit te offreren dan feitelijk nodig was, had [verdachte] bovendien een concurrentievoordeel, waardoor sprake kan zijn geweest van oneerlijke concurrentie.
De rechtbank overweegt dat aan [verdachte] eerder strafbeschikkingen voor de ten laste gelegde feiten zijn opgelegd van respectievelijk € 2.000,- en € 5.000,-. De rechtbank zal deze strafbeschikkingen vernietigen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden van [verdachte] zal de rechtbank een geldboete opleggen van € 7.000,-.
De rechtbank ziet hierbij mét de officier van justitie aanleiding af te wijken van de bedragen in de richtlijn Bestuurlijke Strafbeschikkingsbevoegdheid Milieu- en Keurfeiten nu sprake is van misdrijven gepleegd door een bedrijf dat beschikt over de voor de bemalingswerkzaamheden benodigde expertise en nu sprake is van recidive. Ten aanzien van de recidive geldt dat zelfs twee keer op hetzelfde terrein een visuele verontreiniging is waargenomen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 23, 24 c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 6.2 van de Waterwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 vernietigt de eerder opgelegde strafbeschikkingen;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een geldboete van € 7.000,- (zegge: zevenduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en
mr. M.J.M. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2022.
Mrs. Rademaker en Verhoeven en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de afdeling Handhaving van Waterschap Rivierenland in Tiel, opgemaakte proces-verbaal, nummer 18092018.1611.0687, gesloten op 22 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, visuele verontreiniging Zandvoortsestraat te Gendt, p. 9-11, 13.
3.Overzichtsproces-verbaal, p. 7.
4.Proces-verbaal van verhoor van [gemachtigde 1] , p. 36-38.
5.Aanvraag/meldingformulier, p. 45-47.
6.Proces-verbaal van verhoor van [gemachtigde 2] , p. 59-61.
7.Uittreksel Kamer van Koophandel, bedrijfsprofiel [verdachte] van 7 maart 2022.
8.Offerte, p. 65.
9.Proces-verbaal van verhoor van [gemachtigde 2] , p. 51 (dossier parketnummer 84/189161-20).
10.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de afdeling Handhaving van Waterschap Rivierenland in Tiel, opgemaakte proces-verbaal, nummer 17022020.1131.0687, gesloten op 12 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
11.Proces-verbaal van bevindingen Van [adres 3] te Deest, p. 11-13.
12.Proces-verbaal van verhoor van [gemachtigde 3] , p. 36-37.
13.Proces-verbaal van verhoor van [getuige] , p. 41; proces-verbaal van verhoor van [getuige] bij de rechter-commissaris; p. 2-3.
14.Proces-verbaal van verhoor van [gemachtigde 2] , p. 51-53.
15.Aanvraag/meldingformulier, p. 21-22, 24-26, 29.
16.Bijlage bij proces-verbaal van verhoor van [gemachtigde 3] bij de rechter-commissaris, p. 65.
17.Proces-verbaal van bevindingen Van [adres 3] te Deest, p. 78-80.
18.Proces-verbaal van verhoor van [gemachtigde 3] , p. 113-114.
19.Proces-verbaal van verhoor van [naam] , p. 93.
20.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen Van [adres 3] te Deest, p. 86-87.