ECLI:NL:RBGEL:2022:1454

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
05/050018-18 en 05/232104-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en ontzegging rijbevoegdheid voor zware mishandeling en drugshandel

Op 22 maart 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en drugshandel. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben en verkopen van harddrugs, waaronder heroïne, cocaïne en (meth)amfetamine, en van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer door met een auto op hem in te rijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 17 januari 2018 in Doorwerth, samen met anderen, drugs heeft verhandeld en op 13 september 2020 in Nijmegen het slachtoffer zwaar heeft mishandeld. De rechtbank stelde vast dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een meerdaadse samenloop van feiten, waarbij de redelijke termijn in de drugszaken was overschreden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 20 maanden op, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen jaren, maar vond de feiten ernstig genoeg voor een onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/050018-18 en 05/232104-20
Datum uitspraak : 22 maart 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. E.A. Breetveld, advocaat in ’s-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 maart 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 05/050018-18
hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Doorwerth, gemeente Renkum en/of te Oosterbeek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 3.18 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of
- ongeveer 3.43 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- ongeveer 15.58 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (meth)amfetamine, zijnde heroïne en/of ccocaïne en/of (meth)amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Parketnummer 05/232104-20
hij op of omstreeks 13 september 2020 te Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven verdachte het voornoemde slachtoffer [slachtoffer] heeft aangereden waardoor hij, voornoemde [slachtoffer] , op de motorkap van de auto belandde en/of onder de auto terecht kwam en/of klem werd gereden tussen de auto en een/de muur en/of met de auto over voornoemde [slachtoffer] heen te rijden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2020 te Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) beenbreuk en/of een (grote) wond aan de rug, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] aan te rijden waardoor hij, voornoemde [slachtoffer] , op de motorkap van de auto belandde en/of onder de auto terecht kwam en/of klem werd gereden tussen de auto en een/de muur en/of met de auto over voornoemde [slachtoffer] heen te rijden
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2020 te Nijmegen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden door een U-turn te maken en daardoor tegen het verkeer in de straat in te rijden en/of achter een of meerdere personen aan te rijden en/of daarbij het voetpad op te rijden en/of tegen een gebouw aan te rijden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) beenbreuk en/of een (grote) wond aan de rug, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De standpunten
De verdediging heeft bij preliminair verweer de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 05/050018-18 bepleit, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in die zaak.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, maar slechts tot strafvermindering. De officier van justitie heeft de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd in zijn strafeis.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er ruim vier jaren zijn verstreken vanaf de dag dat verdachte wegens het voormelde feit werd aangehouden door de politie (op 17 januari 2018). De redelijke termijn is daarmee overschreden. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat een overschrijding van de redelijke termijn in beginsel niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank ziet geen reden af te wijken van het uitgangspunt en verwerpt het preliminaire verweer van de raadsman.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Parketnummer 05/050018-18 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
De politie heeft in de periode van 8 december 2017 tot en met 16 januari 2018 meerdere meldingen ontvangen over de bewoner van de [adres 2] , een harddruggebruiker die regelmatig korte bezoekjes zou krijgen van verschillende personen in verschillende voertuigen. Op 17 januari 2018 werd door een buurtbewoner melding gemaakt van een [merk auto 1] met kenteken [kenteken] die voor de woning was gezien. [2] De personen in de auto, naar later bleek [naam 1] en verdachte [verdachte] , werden daarop staande gehouden. Tijdens de fouillering bij de auto en op het politiebureau werd bij [naam 1] een plastic zakje aangetroffen met daarin diverse ponypacks. Ook werd bij [naam 1] een tweetal plastic zakjes met diverse bolletjes wit en bruin poeder aantroffen. [3] Bij verdachte werd een geldbedrag van in totaal € 475,00 aangetroffen. Dit bedrag was verdeeld in verschillende coupures, waaronder veelal briefjes van € 5,00, € 10,00 en € 20,00. Zowel op de achterbank als op de bodemplaat van de [merk auto 1] werd een witte poederige substantie aangetroffen. [4] De politie heeft onderzoek gedaan naar de in de auto en bij [naam 1] aangetroffen middelen. Hieruit volgt dat het ging om 3,18 gram heroïne, 3,43 gram cocaïne en 15,58 gram (9,93 gram + 5,65 gram) (meth)amfetamine. [5] Dat de onderzochte verdovende middelen cocaïne en heroïne bevatten, wordt bevestigd in het onderzoek van het NFI. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit, nu het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het medeplegen van handel in drugs. Ook heeft verdachte op 17 januari 2018 geen drugs voorhanden gehad, ook niet in vereniging.
Beoordeling door de rechtbank
[naam 2] , de bewoner van de [adres 3] , heeft verklaard dat hij op 17 januari 2018 heroïne kocht van een stevige, Turkse jongen van maximaal 25 jaar. De jongen was daartoe één minuut in de gang van zijn woning. [naam 2] kreeg de drugs van de jongen en hij gaf hem het geld, waarna de jongen weer vertrok. [7]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat verdachte bij de fouillering twee telefoons op zak had, waaronder een [merk] [type] . Het betrof een prepaid-telefoon, waarmee op 17 januari 2018 - de datum van aanhouding - 99 keer hetzelfde sms-bericht is verstuurd met daarin de tekst:
‘Aktief met bombaa snelle service x leeuw’. Verbalisant [verbalisant 1] herkent deze tekst ambtshalve als een verkoopbericht dat door dealers van verdovende middelen wordt verstuurd naar hun klanten (afnemers). [8]
In het dossier bevinden zich verder twee uittreksels van de Strafrechtketendatabank (SKDB), waarop een foto van verdachte en een foto van [naam 1] te zien is. [9]
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusie. [naam 2] heeft verklaard dat hij op 17 januari 2018 heroïne heeft gekocht van een stevige jongen. Verdachte en [naam 1] zijn die avond aangehouden, terwijl zij samen in de auto zaten die bij de woning van [naam 2] vandaan kwam. De rechtbank leidt hieruit af dat één van hen de heroïne aan [naam 2] heeft verkocht. Op basis van de foto’s uit de SKDB constateert de rechtbank dat verdachte de stevigere jongen is van de twee, zodat zij bewezen acht dat verdachte degene is geweest die op 17 januari 2018 heroïne aan [naam 2] heeft verkocht.
Medeplegen
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [naam 1] drugs bij zich had op de dag dat hij werd aangehouden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat daardoor geen sprake kan zijn van het handelen in of het aanwezig hebben van drugs in vereniging. De rechtbank acht dit, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk. De rechtbank overweegt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de handel in en het aanwezig hebben van verdovende middelen. Dit volgt uit de omstandigheden dat verdachte en [naam 1] bij aanhouding samen in de auto zaten, waarbij [naam 1] de verdovende middelen bij zich droeg en verdachte het (wissel)geld en een telefoon waarmee verdovende middelen werden aangeboden. Uit de omstandigheid dat verdachte even daarvoor heroïne aan [naam 2] had verkocht, concludeert de rechtbank dat verdachte wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat hij daarover de feitelijke macht kon uitoefenen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 januari 2018 in vereniging een hoeveelheid heroïne aan [naam 2] heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt. De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging de hoeveelheden cocaïne, heroïne en (meth)amfetamine zoals tenlastegelegd aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd.
Parketnummer 05/232104-20 [10]
De feiten
Op grond van het de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 13 september 2020 reed verdachte, als bestuurder van een personenauto ( [merk auto 2] ), het slachtoffer ( [slachtoffer] ) aan op de [straatnaam] in Nijmegen. [11] [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding onder meer een femurfractuur, een kleine pneumothorax en een longcontusie opgelopen. Voor het herstel van de femurfractuur was een operatieve ingreep nodig. [12]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte is doorgereden tegen de gevel aan, terwijl hij wist of had kunnen vermoeden dat het slachtoffer zich onder of kort voor het voertuig bevond. Daarbij hebben twee getuigen gehoord dat kort na de klap werd gezegd: ‘hij moet dood’.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit wegens het ontbreken van opzet op de dood dan wel op zware mishandeling van [slachtoffer] .
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij hoorde dat de bestuurder van de zilveren auto gas gaf. Hij besloot daarop hard weg te rennen. [slachtoffer] zag dat de man een U-turn maakte en op hem in kwam rijden terwijl hij wegrende. Op een gegeven moment voelde hij dat hij werd aangereden en dat hij op de motorkap van de auto terechtkwam. Hij viel vrijwel direct daarna op de straat en hoorde dat de man weer gas gaf met zijn auto. [slachtoffer] voelde vervolgens dat hij door de auto richting een gebouw werd geschoven. Hij voelde dat zijn been klem zat tussen de auto en de muur. Hij verklaarde dat hij ernstige wonden op zijn rug had, omdat hij met zijn rug over de straat geschoven was door de auto. [13]
Getuige [getuige 1] , bewoner van de [adres 4] , heeft verklaard dat hij vanuit zijn raam twee voertuigen midden op straat zag stoppen. Uit beide voertuigen stapten twee mensen. Er ontstond wat duw- en trekwerk tussen alle personen. Hij zag dat persoon 3 iets van de grond opraapte met beide handen, waarop persoon 1 en 2 wegrenden in de richting van de Oranjesingel. Vervolgens zag getuige dat de [merk auto 2] de Oranjesingel op reed. Hij zag dat de [merk auto 2] draaide op de Oranjesingel. Hij hoorde hem toeren maken en zag dat hij hard terug kwam rijden richting de [straatnaam] . Hij zag dat de [merk auto 2] moedwillig in de richting van persoon 3 en 4 reed en dat hij persoon 3 raakte. Direct daarna reed de auto tegen de gevel van de hartkliniek. Getuige zag dat persoon 3 op de grond viel en bleef liggen. [14] Verbalisant [verbalisant 2] heeft geverbaliseerd dat getuige [getuige 1] aan haar vertelde dat de bestuurder omdraaide, tegen de richting in. Getuige vertelde dat de jongens uit de [merk auto 3] echt wegrende en dat de [merk auto 2] hen volgde. Hij vertelde dat de bestuurder van de [merk auto 2] naar die mensen toestuurde. [getuige 1] hoorde niet dat de auto had geremd, maar wel dat hij heel hard optrok. [15]
Getuige [getuige 2] heeft het volgende verklaard. Zij fietste over de [straatnaam] naar huis. Op de kruising bij de Oranjesingel en de [straatnaam] zag zij een auto een rare draai maken op hogere snelheid. Zij zag toen ineens dat de auto achter een man aan reed die voor de auto rende. De auto volgde de man en reed deze vervolgens aan. [16] Verbalisant [verbalisant 2] heeft geverbaliseerd dat getuige [getuige 2] aan haar vertelde dat zij de man zag wegrennen en dat hij geschept werd door de auto. [getuige 2] vertelde dat zij zag dat de auto daarbij niet aarzelde over waar hij naartoe moest rijden. De bestuurder aarzelde niet waar hij heen moest gaan, maar reed gewoon recht die man aan. [17]
Uit de verkeersongevallenanalyse van de politie is gebleken dat verdachte [slachtoffer] aanreed met een snelheid van ongeveer 23 km/u. [18]
Tussenconclusie
Op basis van de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] bewust - willens en wetens - heeft aangereden op 13 september 2020 in Nijmegen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat beide getuigen verklaren dat de auto de wegrennende persoon volgde, waarbij [getuige 1] aangeeft dat de auto naar deze persoon toestuurde. De verklaring van verdachte dat hij zijn vriend [naam 1] achterna reed om hem te laten instappen, acht de rechtbank gelet op de voorgaande verklaringen niet aannemelijk.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord hoe deze gedraging juridisch moet worden gekwalificeerd.
Poging doodslag
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] te doden. Wie de door getuigen gehoorde uitspraak ‘hij moet dood’ heeft gedaan, blijkt evenmin. Verdachte heeft [slachtoffer] met een snelheid van ongeveer 23 km/u aangereden. De rechtbank is van oordeel dat deze snelheid niet dusdanig hoog was, dat verdachte hiermee welbewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. Ook anderszins biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten op basis waarvan de rechtbank kan vaststellen dat de aanrijding dodelijk hadden kunnen zijn. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Zware mishandeling
Anders ligt dat met betrekking tot de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] bewust heeft aangereden. Verdachte reed - als bestuurder van een auto - in op [slachtoffer] , die te voet was en daarmee kwetsbaar ten opzichte van de veel zwaardere auto. Daarbij blijkt uit de getuigenverklaringen dat verdachte niet heeft afgeremd. Het opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel volgt naar het oordeel van de rechtbank uit die feitelijke gedragingen. De rechtbank overweegt dat in dit geval sprake was van zwaar lichamelijk letsel, gelet op de operatieve ingreep die nodig was voor het herstel van de femurfractuur.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling van [slachtoffer] .

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/050018-18 en parketnummer 05/232104-20 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
parketnummer 05/050018-18
hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Doorwerth, gemeente Renkum
en/of te Oosterbeek, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,opzettelijk heeft
bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
-
ongeveer 3.18 gram, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
en/of- ongeveer 3.43 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of- ongeveer 15.58 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (meth)amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of (meth)amfetamine (telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2018 te Doorwerth, gemeente Renkum en
/ofte Oosterbeek,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 3.18 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en
/of- ongeveer 3.43 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en
/of- ongeveer 15.58 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (meth)amfetamine, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of (meth)amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
parketnummer 05/232104-20
hij op of omstreeks 13 september 2020 te Nijmegen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
(gecompliceerde)beenbreuk en
/ofeen (grote) wond aan de rug, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] aan te rijden waardoor hij, voornoemde [slachtoffer] , op de motorkap van de auto belandde en
/ofonder de auto terecht kwam en
/ofklem werd gereden tussen de auto en een
/demuur en
/ofmet de auto over voornoemde [slachtoffer] heen te rijden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 05/050018-18
Een meerdaadse samenloop van:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van parketnummer 05/232104-20
Zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht moet op deze straf in mindering worden gebracht. Daarbij heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 18 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om - mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen - aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van slachtoffer [slachtoffer] door bewust met een auto op hem in te rijden. Het slachtoffer was daarbij te voet, waardoor hij kwetsbaar was ten opzichte van de veel zwaardere auto. De door verdachte bestuurde auto kwam achter het slachtoffer aan, terwijl het slachtoffer probeerde weg te rennen. Dit moet voor hem een heel angstig moment zijn geweest. Verdachte heeft daarbij het geluk gehad dat de auto vervolgens tegen de gevel van een gebouw tot stilstand kwam, waarbij de voorkant van de auto enigszins werd opgetild toen het slachtoffer eronder lag. Als dat niet was gebeurd, dan had de aanrijding veel ernstigere – en mogelijk fatale – gevolgen kunnen hebben. De rechtbank neemt verdachte zijn impulsieve en zeer gevaarlijke handelen zeer kwalijk.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de handel in en het aanwezig hebben van harddrugs. Het gaat hierbij om schadelijke stoffen voor de gezondheid van personen. Daarnaast gaat handel in cocaïne, heroïne en (meth)amfetamine gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om ernstige feiten die de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 6 januari 2022, waarin beschreven wordt dat verdachte de afgelopen jaren heeft gewerkt aan het creëren van een stabiele leefsituatie. Zo is hij gestopt met het middelengebruik, begonnen met het aflossen van zijn schulden, gestart met een opleiding en genereert hij een legaal inkomen. Verder is hij getrouwd en woont hij samen met zijn vrouw, die een ondersteunende rol in zijn leven speelt. Dit zijn positieve ontwikkelingen die de rechtbank in het voordeel van verdachte meeweegt bij de bepaling van de op te leggen straf. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict. Wel is verdachte in 2017 veroordeeld tot een taakstraf voor de handel in wiet.
De rechtbank constateert dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn in de zaak met parketnummer 05/050018-18 (met ruim twee jaren). Dit tijdsverloop is niet aan verdachte toe te rekenen, terwijl dit ook niet kan worden gerechtvaardigd door de aard of complexiteit van de zaak. De rechtbank zal daarom een gedeelte van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Hoewel verdachte de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, acht de rechtbank – gelet op de ernst van de feiten – een geheel voorwaardelijke straf of een taakstraf, zoals bepleit door de verdediging, niet passend. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte voor de diverse feiten in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt daarop in mindering gebracht. De straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de poging tot doodslag komt. Gelet op de manier waarop verdachte zijn auto bij het plegen van het feit met parketnummer 05/232104-20 heeft ingezet, wordt aan verdachte verder een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 18 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van de datum van dit vonnis.
Beslag
Ten aanzien van het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 475,00 is niet gebleken dat dit door middel van het bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen (het ging voornamelijk om het aanwezig hebben van harddrugs). Nu evenmin is gebleken van enig strafvorderlijk belang dat zich tegen teruggave verzet, zal de rechtbank dan ook de teruggave van dit geldbedrag aan verdachte bevelen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 47, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet;
- 179 a van de Wegenverkeerswet 1994

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 05/232104-20 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
te weten 8 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
• stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als overige voorwaarden dat veroordeelde:
  • zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van veroordeelde ten behoeve daarvan;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het onder 05/232104-20 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
voor de duur van 18 maanden;
 gelast de teruggave van het geldbedrag ter hoogte van € 475,00 aan verdachte;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. M.W.R. Koch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2022.
mr. L.C.P. Goossens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 1] , gesloten op 24 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 58.
3.Het proces-verbaal van aanhouding [naam 1] , p. 28-29.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 59.
5.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 128 en 129
6.Het NFI-rapport, p. 133.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] , p. 94.
8.Het proces-verbaal van relaas, p. 7 en de SMS-historie van de [merk] [type] , p. 160-162.
9.De schriftelijke bescheiden, te weten uittreksels uit het SKDB, p. 9 en p. 11.
10.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, [naam 3] - [nummer 2] , gesloten op 14 januari 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
11.Het proces-verbaal van aangifte ( [slachtoffer] ), p. 70-71 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 maart 2022.
12.Het proces-verbaal van bevindingen (medische stukken [naam 4] ), p. 83-84.
13.Het proces-verbaal van aangifte ( [slachtoffer] ), p. 71.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 1] ), p. 41-42.
15.Het proces-verbaal van bevindingen (aanvullende info m.b.t. de verklaring van [getuige 1] ), p. 45.
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige 2] ), p. 37.
17.Het proces-verbaal van bevindingen (aanvullende info m.b.t. verklaring getuige [getuige 2] ), p. 39.
18.Het proces-verbaal van de verkeersongevallenanalyse, p. 183.