ECLI:NL:RBGEL:2022:1433

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
9499452
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekeningscertificaat en authentieke akte in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is er een geschil ontstaan over de geldigheid van een betekeningscertificaat en de vraag of dit kan worden aangemerkt als een authentieke akte volgens artikel 156 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser, wonende te [woonplaats], heeft verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 18 april 2018, waarbij zij stelt dat zij niet op het in de betekeningscertificaten vermelde adres woonachtig was en dat het vonnis niet in persoon aan haar is betekend. De Gemeente Arnhem, als verwerende partij, heeft de stelling van de eiser betwist en aangevoerd dat de betekeningscertificaten wel degelijk authentiek zijn.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de betekeningscertificaten van 22 mei 2018 en 3 april 2019 geen authentieke akten zijn, omdat deze niet zijn opgemaakt door ambtenaren die daartoe wettelijk zijn bevoegd. De kantonrechter heeft verder overwogen dat de Gemeente Arnhem onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de eiser op de vermelde adressen woonachtig was ten tijde van de betekening. Hierdoor is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de eiser tijdig in verzet is gekomen en ontvankelijk is in haar verzet.

De zaak is aangehouden voor een mondelinge behandeling, waarbij beide partijen aanwezig moeten zijn en de mogelijkheid hebben om hun standpunten toe te lichten. De kantonrechter heeft aangegeven dat verdere beslissingen in de hoofdzaak zullen volgen na deze behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9499452 \ CV EXPL 21-8479 \ 693\415
uitspraak van
vonnis in het incident en in de hoofdzaak
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
opposant in de hoofdzaak
verwerende partij in het incident
gemachtigde mr. M.P. Harten
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Arnhem
zetelende te Arnhem
geopposeerde in de hoofdzaak
eisende partij in het incident
gemachtigde mr. M.B.J. Thijssen
Partijen worden hierna [eiser] en Gemeente Arnhem genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 februari 2022 en de daarin genoemde processtukken
- de akte uitlating aan de zijde van Gemeente Arnhem.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 2 februari 2022.
2.2.
Gemeente Arnhem heeft na tussenvonnis gereageerd op de conclusie van antwoord in het incident, waarbij [eiser] gesteld heeft dat zij niet woonachtig was op het in de betekeningscertificaten vermelde adres, het verstrekvonnis niet in persoon aan haar is betekend, de betekeningscertificaten geen authentieke aktes zijn ex artikel 156 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), nu het gaat om (Nederlandse) wetgeving in formele zin en de betekening van het vonnis niet is opgedragen aan een ambtenaar en er geen reden is om het betekeningscertificaat qua bewijskracht gelijk te stellen met een authentieke akte.
2.3.
Gemeente Arnhem heeft bij akte gesteld dat de verklaring van de verhuurster van de woning aan [adres 1] niets zegt. Volgens Gemeente Arnhem is de mededeling niet ingevuld en laat [eiser] na om een huurovereenkomst over te leggen die zij na het beëindigen van de huurovereenkomst van de woning aan voormeld adres is aangegaan. De verklaring van de echtgenoot van [eiser] is niet objectief, aldus Gemeente Arnhem. De overgelegde loonstroken en jaaropgaven voegen in deze niets toe, aangezien die niet hoeven te stroken met het adres waar zij daadwerkelijk woonde en de loonstroken geen betrekking hebben op de periode dat het vonnis is betekend volgens de betekeningscertificaten. Dit geldt eveneens voor de overgelegde belastingaanslagen.
tijdigheid van het verzet
2.4.
[eiser] heeft gesteld dat zij tijdig in verzet is gekomen van het verstekvonnis van 18 april 2018. Op grond van het bepaalde in artikel 143 lid 2 Rv vangt de verzettermijn aan (I) na betekening van het vonnis (of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte) aan de veroordeelde in persoon, of (II) na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
2.5.
Van een daad van bekendheid is sprake wanneer de veroordeelde enige daad heeft gepleegd waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis aan hem bekend is. Dat is pas het geval als die daad naar buiten – maar niet noodzakelijk tegenover de wederpartij of diens raadsman – is verricht en de hiervoor bedoelde bekendheid daaruit ondubbelzinnig volgt. Dit houdt in dat de gedaagde zelf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652 ).
2.6.
De kantonrechter stelt in dit kader allereerst voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de betekeningscertificaten van 22 mei 2018 en 3 april 2019 geen authentieke aktes zijn ex artikel 156 Rv. Immers, zoals terecht door [eiser] is aangevoerd is het Engelse formulier van betekening (betekeningscertificaat) geen authentieke akte, nu het geen ambtenaren betreft aan wie bij of krachtens de wet is opgedragen op die wijze te doen blijken van door hen gedane waarneming of verrichtingen. Evenmin is tussen partijen in geschil dat, krachtens het bepaalde in artikel 56 lid 5 Rv, het stuk wordt geacht te zijn betekend aan [eiser] , indien het stuk naar het procesrecht van het Verenigd Koninkrijk in persoon is betekend. Dit betekent dat in beginsel het bewijs van betekening in persoon is geleverd, behoudens tegenbewijs.
2.6.1.
[eiser] heeft ter onderbouwing van haar standpunt, dat zij niet woonachtig was op het in de betekeningscertificaten opgenomen adres en dat het vonnis niet in persoon aan haar kan zijn betekend, diverse producties overgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat het, gelet op de door de Belastingdienst verstuurde brieven op 4 april 2017, 9 november 2018 en 1 maart 2019 naar [adres 2] , de overige producties en alles in combinatie gezien, voldoende (tegen)bewijs is geleverd om aan te nemen dat [eiser] niet (meer) woonachtig was op [adres 1] toen voormeld verstekvonnis werd betekend. Immers, uit zowel de stukken van de Belastingdienst, als de jaaropgaven van [eiser] en de aanslagen voor de gemeentelijke belastingen, volgt dat deze (vanaf april 2017) zijn verstuurd naar [adres 2] en niet naar [adres 1] . Dat [eiser] op 22 mei 2018 en 3 april 2019 woonachtig was op het voormelde adres is op geen enkele wijze nader onderbouwd. Dat op de betekeningscertificaten is opgenomen dat [eiser] de stukken in persoon heeft aangenomen doet hier, mede gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen en de overgelegde stukken, niet aan af en kan niet aan haar worden tegengeworpen. Het had op de weg van Gemeente Arnhem gelegen om hier meer tegenin te brengen.
2.6.2.
Bezien in het licht van de door [eiser] overgelegde stukken heeft Gemeente Arnhem haar stelling, ter zake van de woonplaats van [eiser] op 22 mei 2018 en 3 april 2019, naar het oordeel van de kantonrechter te weinig onderbouwd om tot (nadere) bewijslevering toegelaten te worden.
2.6.3.
Dit betekent dat, nu niet is gebleken dat het verstekvonnis in persoon aan [eiser] is betekend, de verzetstermijn niet op 22 mei 2018 is aangevangen. Nu door Gemeente Arnhem geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken, waaruit een (eerdere) daad van bekendheid kan worden afgeleid, is [eiser] tijdig in verzet gekomen en derhalve ontvankelijk in haar verzet.
2.7.
De beslissing over de proceskosten van het incident zal worden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.8.
De kantonrechter heeft extra informatie van partijen nodig over deze zaak. Daarom zal een mondelinge behandeling worden gehouden. Tijdens de mondelinge behandeling zal de kantonrechter vragen stellen aan partijen. Ook zal hij onderzoeken of partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Verder krijgen partijen kort de gelegenheid om hun standpunt toe te lichten en te reageren op de standpunten van de andere partij.
2.9.
Beide partijen wordt verzocht iemand die van de zaak op de hoogte is mee te nemen naar de mondelinge behandeling, zodat deze nadere inlichtingen kan verschaffen onder meer over de afspraken die gemaakt zijn ten tijde van het sluiten van de (huur)overeenkomst. Een rechtspersoon moet vertegenwoordigd worden door iemand die van de feiten op de hoogte is en bevoegd is om een regeling te treffen.
2.10.
Een partij die zich tijdens de zitting wil beroepen op stukken die nog niet zijn overgelegd, moet die stukken uiterlijk tien dagen voor de zitting aan de kantonrechter en aan de (gemachtigde van de) tegenpartij toesturen.
2.11.
Indien de zaak zich daarvoor leent en alle partijen ter zitting zijn verschenen, kan de kantonrechter direct aan het einde van de mondelinge behandeling mondeling uitspraak doen.
2.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
3.1.
wijstde vordering af;
in de hoofdzaak
3.2.
bepaalteen mondelinge behandeling op een nader vast te stellen datum en tijdstip in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2 - 4, 6811 CD Arnhem;
3.3.
bepaaltdat beide partijen op de mondelinge behandeling aanwezig moeten zijn, waarbij een rechtspersoon vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en gemachtigd is om inlichtingen te geven en een schikking aan te gaan;
3.4.
bepaaltdat partijen uiterlijk op
woensdag 20 april 2022per brief hun verhinderdagen en de verhinderdagen van hun eventuele gemachtigden op de dinsdagmiddag in de periode van vier maanden te rekenen vanaf deze datum kunnen opgeven, waarna dag en tijdstip van de mondelinge behandeling worden bepaald;
3.5.
bepaaltdat de kantonrechter, indien een partij niet dan wel niet tijdig de verhinderdata opgeeft, de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig vaststelt;
3.6.
bepaaltdat de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling na vaststelling ervan in beginsel niet meer worden gewijzigd;
in het incident en de hoofdzaak
3.7.
houdtiedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.J. Weerkamp-Beens en in het openbaar uitgesproken op