In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is er een geschil ontstaan over de geldigheid van een betekeningscertificaat en de vraag of dit kan worden aangemerkt als een authentieke akte volgens artikel 156 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser, wonende te [woonplaats], heeft verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 18 april 2018, waarbij zij stelt dat zij niet op het in de betekeningscertificaten vermelde adres woonachtig was en dat het vonnis niet in persoon aan haar is betekend. De Gemeente Arnhem, als verwerende partij, heeft de stelling van de eiser betwist en aangevoerd dat de betekeningscertificaten wel degelijk authentiek zijn.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de betekeningscertificaten van 22 mei 2018 en 3 april 2019 geen authentieke akten zijn, omdat deze niet zijn opgemaakt door ambtenaren die daartoe wettelijk zijn bevoegd. De kantonrechter heeft verder overwogen dat de Gemeente Arnhem onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de eiser op de vermelde adressen woonachtig was ten tijde van de betekening. Hierdoor is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de eiser tijdig in verzet is gekomen en ontvankelijk is in haar verzet.
De zaak is aangehouden voor een mondelinge behandeling, waarbij beide partijen aanwezig moeten zijn en de mogelijkheid hebben om hun standpunten toe te lichten. De kantonrechter heeft aangegeven dat verdere beslissingen in de hoofdzaak zullen volgen na deze behandeling.