ECLI:NL:RBGEL:2022:1352

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
C/05/385851 / HA ZA 21-162
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van voormalig bewindvoerder voor schadevergoeding aan betrokkene

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Goedbewind.NL B.V., als eiseres, en de voormalig bewindvoerder van een betrokkene, als gedaagde. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding die door Goedbewind is ingesteld tegen de voormalig bewindvoerder, die in de periode van december 2011 tot oktober 2017 als bewindvoerder heeft gefunctioneerd. Goedbewind verwijt de voormalig bewindvoerder nalatigheid in haar taken, wat heeft geleid tot een aanzienlijke toename van de schuldenlast van de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voormalig bewindvoerder op verschillende punten tekort is geschoten in haar zorgplicht, met name in het niet tijdig aanvragen van schuldhulpverlening en het niet indienen van jaarlijkse rekening en verantwoording. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat niet alle verwijten leiden tot een schadevergoeding, omdat er onvoldoende causaal verband is aangetoond tussen de nalatigheden en de gestelde schade. Uiteindelijk is de voormalig bewindvoerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.229,50, vermeerderd met wettelijke rente, en zijn de kosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/385851 / HA ZA 21-162
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOEDBEWIND.NL B.V., q.q. bewindvoerder van [naam betrokkene]
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te Heteren,
gedaagde,
advocaat mr. L.K. de Haan te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Goedbewind, betrokkene en de voormalig bewindvoerder genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 29 september 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 februari 2022.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.
De kern van de zaak
1.3.
De voormalig bewindvoerder is in de periode december 2011 tot oktober 2017 bewindvoerder geweest van betrokkene. De voormalig bewindvoerder geeft toe in die periode op punten nalatig te zijn geweest. Goedbewind heeft een vordering tot schadevergoeding ingesteld en maakt de voormalig bewindvoerder diverse verwijten. Goedbewind wordt gedeeltelijk in het gelijk gesteld in dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De voormalig bewindvoerder is op 20 december 2011 benoemd als bewindvoerder van betrokkene. Bij beschikking van 2 oktober 2017 is zij ontslagen als bewindvoerder en is Goedbewind benoemd als opvolgend bewindvoerder.
2.2.
Voorafgaand aan de onderbewindstelling is betrokkene enige tijd dakloos geweest.
2.3.
De voormalig bewindvoerder heeft over 2013 rekening en verantwoording afgelegd, maar over latere jaren niet.
2.4.
Toen betrokkene onder bewind kwam te staan was zijn schuldenlast circa
€ 25.500,--. De huidige schuldenlast bedraagt afgerond € 42.000,--.

3.Het geschil

3.1.
Goedbewind vordert veroordeling van de voormalig bewindvoerder tot betaling van schadevergoeding ad € 68.511,29. Hierover vordert Goedbewind wettelijke rente en zij vordert ook een veroordeling van de voormalig bewindvoerder tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.560,-- en de proceskosten.
3.2.
De schadevergoeding die Goedbewind vordert, bestaat uit de volgende posten:
1
€ 12.378,13
de oorspronkelijke schuldenlast waarvan Goedbewind is uitgegaan bij het opstellen van de dagvaarding
2
€ 42.822,71
de huidige schuldenlast
3
€ 8.827,66
de vergoeding die de voormalig bewindvoerder heeft ontvangen
4
€ 4.000,--
de schade als gevolg van een onjuiste tandartsbehandeling
5
€ 482,79
de kosten van de extra werkzaamheden van Goedbewind

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Goedbewind doet een beroep op dit artikel, maar ook op artikel 6:162 BW. Dan geldt als maatstaf dat de bewindvoerder niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende bewindvoerder die zijn taak met nauwgezetheid verricht. Voor deze grond van aansprakelijkheid is voorts vereist dat de bewindvoerder een persoonlijk verwijt van zijn handelen kan worden gemaakt. Daarvoor is vereist dat de bewindvoerder heeft gehandeld terwijl hij het onjuiste van zijn handelen inzag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien.
4.2.
Vast staat dat de voormalig bewindvoerder (ernstig) ziek is geweest in de periode dat zij bewindvoerder was van betrokkene. Dit maakt echter niet dat verwijten haar niet kunnen worden toegerekend; zij had immers voor vervanging moeten zorgdragen zoals zij in andere zaken wel heeft gedaan. De rechtbank zal nu de verwijten en de afzonderlijke schadeposten bespreken.
Schadeposten 1 en 2, de schulden van betrokkene
4.3.
Op het eerste gezicht zou men denken dat hier sprake is van een dubbeltelling. De rechtbank laat dat in het midden en zal eerst de afzonderlijke verwijten bespreken die volgens Goedbewind in causaal verband staan met de schulden van betrokkene.
a. het niet voltooien van de aanvraag schuldhulpverlening en het niet bezwaar maken tegen de afwijzing
4.4.
De voormalig bewindvoerder erkent dat zij op dit punt nalatig is geweest. Zij heeft niet gelijk schuldhulpverlening voor betrokkene aangevraagd en heeft stukken ten behoeve van de aanvraag niet tijdig ingediend. Dit levert een tekortkoming in de zin van artikel 1:444 BW op, maar ook een schending van de zorgvuldigheidsnorm. Hier kan haar ook een persoonlijk verwijt van worden gemaakt. Ter zitting is gebleken dat betrokkene zelf eerst geen schuldhulpverlening wilde, omdat hij meent dat hij ten onrechte geen uitkering heeft gekregen in de periode dat hij dakloos was en dat er daardoor schulden zijn ontstaan. Dat is dus niet zijn schuld, en hij hoeft daarvoor ook niet op te draaien, aldus betrokkene. Dat de voormalig bewindvoerder dus niet gelijk de schuldhulpverlening heeft aangevraagd, valt haar niet te verwijten, maar dat zij stukken ten behoeve van de aanvraag niet tijdig heeft ingediend waardoor de aanvraag is beëindigd, wel. De vraag is welke schade daardoor is ontstaan. Het is te kort door de bocht om te zeggen dat zowel de oorspronkelijke schuldenlast als de huidige schuldenlast van betrokkene daarvan het gevolg zijn. Om vast te stellen welke schade hiervan het gevolg is dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de huidige vermogenspositie van betrokkene - betrokkene heeft nog aanzienlijke schulden en heeft geen spaarpotje opgebouwd - en de vermogenspositie van betrokkene als de fout van de voormalig bewindvoerder wordt weggedacht. Goedbewind laat na te stellen en onderbouwen dat de schuldhulpverlening ertoe zou hebben geleid dat betrokkene schuldenvrij zou zijn geraakt en geen nieuwe schulden zou hebben gemaakt. Dit is ook niet zonder meer het geval, omdat het slagen van de schuldhulpverlening mede afhankelijk is van de schuldeisers, maar ook van de inzet van betrokkene zelf en de nakoming van de verplichting dat er geen nieuwe schulden mogen ontstaan. Bij Goedbewind heeft betrokkene zich altijd meewerkend opgesteld, maar daarmee is niet gezegd dat hij dat tijdens een schuldhulpverlening ook zou hebben gedaan. Alleen al het feit dat er meerdere boetes bij het CJIB zijn ontstaan tijdens het bewind waaronder voor rijden zonder rijbewijs, het UWV meende dat betrokkene naast zijn uitkering ten onrechte inkomen genoot en hij zonder voorafgaande toestemming van de voormalig bewindvoerder meerdere auto’s op zijn naam heeft gezet, maakt dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de schuldhulpverlening ertoe zou hebben geleid dat betrokkene schuldenvrij zou zijn geraakt, geen nieuwe schulden zou hebben gemaakt en een spaarpotje zou hebben opgebouwd. Dit verwijt leidt daarom vanwege het ontbreken van causaal verband niet tot een schadevergoedingsverbintenis. Het eigen schuld verweer en het beroep op de schadebeperkingsplicht kan onbesproken blijven.
b. het niet jaarlijks indienen van rekening en verantwoording
4.5.
De voormalig bewindvoerder erkent dat zij niet jaarlijks rekening en verantwoording heeft afgelegd. Zij voert aan dat dit van de kantonrechter niet hoefde, maar onderbouwt dat niet. Er vanuit gaande dat zij ten onrechte geen rekening en verantwoording heeft afgelegd, strandt dit verwijt op het ontbreken van causaal verband met de gestelde schade. Niet valt in te zien hoe het niet afleggen van rekening en verantwoording heeft geleid tot het niet inlossen van de bestaande schuldenlast en het ontstaan van nieuwe schulden. Desgevraagd kon Goedbewind dit ter zitting ook niet toelichten.
c. het niet op nihil stellen van de aflossing aan DUO en kwijtschelding vragen
4.6.
De voormalig bewindvoerder erkent dat zij geen verlaging van de aflossing aan DUO heeft aangevraagd en ook niet om kwijtschelding heeft gevraagd. Dit levert een tekortkoming in de zin van artikel 1:444 BW en een schending van de zorgvuldigheidsnorm op. De voormalig bewindvoerder kan hiervan een persoonlijk verwijt worden gemaakt en zij is aansprakelijk voor de schade die hiervan het gevolg is. Zij heeft niet betwist dat betrokkene voor nihil stelling van de aflossing in aanmerking zou zijn gekomen. Gelet hierop en op het feit dat betrokkene een uitkering genoot en een hoge schuldenlast had, gaat de rechtbank ervan uit dat betrokkene de nihil stelling had gekregen. De schade op dit punt laat zich lastig vaststellen nu niet gesteld is wat de maandelijkse aflossing gedurende het bewind is geweest. De rechtbank begroot de schade op € 232,50 en knoopt hiervoor aan bij het schuldenoverzicht van 13 mei 2012 dat Goedbewind heeft overlegd. Hierop staat de schuld van DUO voor € 232,50. Dat de overige schulden in causaal verband staan met dit verwijt is niet gesteld of gebleken.
d) het niet schorsen van de hobby auto’s van betrokkene en e) de CJIB boetes voor onverzekerde auto’s en onbetaalde wegenbelasting
4.7.
De voormalig bewindvoerder heeft ter zitting erkend dat zij de hobby auto’s van betrokkene te laat heeft geschorst. Zij wist of behoorde te weten van het bestaan van de auto’s nu de poststukken hierover ook aan haar werden verzonden. Dit levert een tekortkoming in de zin van artikel 1:444 BW op en een schending van de zorgvuldigheidsnorm. De voormalig bewindvoerder kan hiervan een persoonlijk verwijt gemaakt worden. Zij is aansprakelijk voor de schade die hiervan het gevolg is. Zij heeft nog geprobeerd de auto’s met terugwerkende kracht te schorsen, maar dit is maar voor één auto gelukt. De vervolgvraag is welke schade veroorzaakt is door dit nalaten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit de som van de aanslagen motorrijtuigenbelasting zoals blijkt uit productie 5 van de nadere producties. Dit is in totaal € 3.997,--. De rechtbank gaat uit van alle aanslagen en niet enkel het openstaande bedrag, omdat de aanslagen voorkomen hadden kunnen worden als de voormalig bewindvoerder de auto’s eerder had geschorst of een blokkade had aangevraagd. Ook neemt de rechtbank mee de aanslagen van december 2017 omdat ook deze hadden kunnen worden voorkomen door de voormalig bewindvoerder. Het causaal verband met de openstaande boetes, productie 6 van de nadere producties, is niet komen vast te staan. Uit het overzicht blijkt niet waarop de boetes betrekking hebben en als betrokkene in onverzekerde auto’s heeft gereden, komt dat voor zijn rekening en risico. Ook is de voormalig bewindvoerder niet aansprakelijk voor het niet verzekeren van alle auto’s. Het is of schorsen, geen motorrijtuigenbelasting en er niet mee rijden, of verzekeren, wel motorrijtuigenbelasting en er wel mee rijden. Dat de overige schulden in causaal verband staan met dit verwijt is niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat een bedrag van € 3.997,- zal worden toegewezen.
f) de afhandeling van onterecht ontvangen huurtoeslag
4.8.
Uit de niet weersproken weergave van de voormalig bewindvoerder blijkt dat zij op basis van de huurovereenkomst van betrokkene, huurtoeslag heeft aangevraagd en deze ook is toegekend. Vervolgens heeft de gemeente de woning van betrokkene gecontroleerd, geconstateerd dat het geen zelfstandige woning betreft en vastgesteld dat betrokkene ten onrechte huurtoeslag heeft ontvangen. Dit is van hem teruggevorderd en hij heeft hiervoor de verhuurder aangesproken. Betrokkene en de verhuurder hebben de zaak geschikt voor
€ 5.000,--.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank valt de voormalig bewindvoerder op dit punt geen verwijt te maken. Dat zij zich bij het aanvragen van de huurtoeslag heeft gebaseerd op de huurovereenkomst, kan haar niet verweten worden. Ook van de verdere afhandeling kan haar geen verwijt gemaakt worden; zij was niet meer betrokken toen betrokkene zijn verhuurder aansprak. Nu haar op dit punt geen verwijt kan worden gemaakt, komt de rechtbank niet toe aan het bespreken van het causaal verband en de schade.
g) de vordering van UWV
4.10.
Uit de niet weersproken weergave van de voormalig bewindvoerder volgt dat UWV zou beschikken over een arbeidsovereenkomst van betrokkene op basis waarvan zij de Wajong-uitkering van betrokkene is gaan terugvorderen / boetes is gaan opleggen aan betrokkene. Betrokkene ontkent de arbeidsovereenkomst te hebben getekend en dit gelooft de bewindvoerder.
4.11.
Wat er precies is gebeurd, is niet vast te stellen. Wat belangrijk is, is dat Goedbewind ter zitting heeft verklaard dat UWV de vordering niet heeft gehandhaafd. Als er op dit punt dus al iets te verwijten zou zijn aan de voormalig bewindvoerder, heeft dit niet tot schade geleid. Dat de overige schulden in causaal verband staan met dit verwijt is niet gesteld of gebleken.
h) nagelaten kwijtschelding aan te vragen voor gemeentelijke belastingen
4.12.
De voormalig bewindvoerder heeft hierop verweer gevoerd door aan te voeren dat de stelling niet is onderbouwd. Zo blijkt niet om welke gemeentelijke belastingen het gaat en waaruit volgt dat betrokkene voor kwijtschelding in aanmerking kwam. Daarop heeft Goedbewind haar stellingen niet aangevuld. Bij die stand van zaken is onvoldoende onderbouwd dat de voormalig bewindvoerder op dit punt een verwijt treft.
i) ontstaan huurachterstand
4.13.
Vast staat dat er op enig moment tijdens de bewindvoering door de voormalig bewindvoerder een huurachterstand is ontstaan. De voormalig bewindvoerder heeft op de zitting toegelicht dat die is ontstaan doordat UWV de uitbetaling van de uitkering opschortte omdat betrokkene niet aan zijn verplichtingen voldeed doordat hij niet op afspraken kwam opdagen. Vervolgens ontspon zich ter zitting een discussie over of betrokkene hiervan op de hoogte was of had moeten zijn en of de voormalig bewindvoerder hem hierop had moeten wijzen. Wat er precies is gebeurd, is nu niet meer vast te stellen. Wat belangrijk is, is dat er nu geen huurachterstand meer is en daarmee geen schade. Ook hier geldt weer dat niet is gesteld of gebleken dat de overige schulden in causaal verband staan met dit verwijt.
j) het niet met terugwerkende kracht aanvragen van een Wajong-uitkering
4.14.
Dit verwijt is ter zitting voor het eerst gesteld. Het kan niet ingelezen worden in punt 18 van de dagvaarding zoals Goedbewind heeft proberen te betogen. Ter zitting is vast komen te staan dat betrokkene al een Wajong-uitkering ontving toen hij onder bewind kwam te staan. De voormalig bewindvoerder heeft verklaard niet bekend te zijn met de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht een uitkering kan worden aangevraagd. Daarop heeft Goedbewind gesteld dat zij op dat punt dan een advocaat had moeten inschakelen voor juridisch advies. Los van de vraag of de taak van de bewindvoerder zover strekt en of de voormalig bewindvoerder op dit punt een verwijt treft, is onvoldoende gesteld om vast te stellen dat betrokkene recht zou hebben gehad op de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht en hoeveel dat dan zou zijn geweest. De stellingen zijn dan ook onvoldoende (concreet) om tot toewijzing van schadevergoeding op dit punt te leiden.
k) bedrog door de voormalig bewindvoerder jegens de kantonrechter
4.15.
Voorafgaand aan de zitting heeft Goedbewind een productie toegestuurd die de verslaglegging door de voormalig bewindvoerder aan de rechtbank bevat. Met een uitroepteken is daarbij aangegeven op welke onderdelen de verslaglegging onjuist is geweest. Ter zitting is hieraan de stelling gekoppeld dat de voormalig bewindvoerder de kantonrechter heeft bedrogen. Hieraan is verder geen vordering verbonden, dus de rechtbank laat dit verder onbesproken.
Schadepost 3, de vergoeding die de voormalig bewindvoerder heeft ontvangen
4.16.
Dat de voormalig bewindvoerder nalatig is geweest in de uitvoering van haar taken, staat tussen partijen vast. Het rechtsgevolg van een onrechtmatige daad is echter een verbintenis tot schadevergoeding en niet een verbintenis tot het terugbetalen van een ontvangen vergoeding. De voormalig bewindvoerder heeft recht op die vergoeding op grond van artikel 1:447 lid 1 BW en de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: de Regeling). Dat wordt door een onrechtmatige daad niet anders. Deze schadepost zal daarom worden afgewezen.
Schadepost 4, de schade als gevolg van een onjuiste tandartsbehandeling
4.17.
Goedbewind stelt dat betrokkene niet voldoende tegen tandartskosten was verzekerd, hij daardoor alleen door een tandarts in opleiding kon worden behandeld en die de verkeerde kiezen heeft getrokken en betrokkene een trauma heeft overgehouden aan de behandeling. De schade schat Goedbewind op € 4.000,--.
4.18.
De rechtbank laat in het midden of de voormalig bewindvoerder een verwijt valt te maken voor het niet afsluiten van een verzekering tegen tandartskosten. De schadepost wordt niet toegewezen, omdat de gestelde fout van de bewindvoerder niet de oorzaak is van de schade die hier gevorderd wordt. De schade is het gevolg van de behandeling door de leerling tandarts.
Schadepost 5, de kosten van de extra werkzaamheden van Goedbewind
4.19.
Goedbewind stelt dat zij extra kosten heeft gemaakt voor het vaststellen van de schade die het gevolg zijn van het nalaten door de voormalig bewindvoerder. De rechtbank gaat er veronderstellende wijs vanuit dat deze gestelde schade het gevolg is van het nalaten van de voormalig bewindvoerder.
4.20.
Uit artikel 3 lid 6 van de Regeling en de toelichting erop volgt dat niet voor alle extra werkzaamheden een extra beloning kan worden gevraagd. In de toelichting op de Regeling is expliciet aangegeven dat extra beloning alleen mogelijk is in uitzonderlijke situaties en dat niet te snel mag worden overgegaan tot afwijking van de Regeling. Voordat gezegd kan worden dat deze extra beloning een schadepost is die door de voormalig bewindvoerder betaald dient te worden, had duidelijk moeten zijn:
- dat de kantonrechter de extra beloning heeft toegekend
- dat de extra beloning is betaald door betrokkene zelf en dat hiervoor geen bijzondere bijstand is aangevraagd.
Dit is niet gesteld of gebleken. Niet is vast komen te staan dat betrokkene dit bedrag verschuldigd was aan Goedbewind en ook zelf heeft betaald. Daarop strandt deze schadepost.
Conclusie
4.21.
De voormalig bewindvoerder zal worden veroordeeld tot betaling van € 4.229,50 ( € 232,50 + € 3.997,--) te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum dagvaarding.
4.22.
De eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
4.23.
Nu Goedbewind slechts voor een zeer beperkt deel van haar vordering in het gelijk is gesteld, zal de rechtbank de kosten tussen partijen compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de voormalig bewindvoerder om aan Goedbewind te betalen een bedrag van € 4.229,50 (vierduizend tweehonderdnegenentwintig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 18 december 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten tussen partijen in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.