ECLI:NL:RBGEL:2022:1249

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1472
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over arbeidsongeschiktheid en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres A tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 februari 2021. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid op 43,84% op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres was van mening dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was, omdat er geen hoorzitting had plaatsgevonden en zij slechts telefonisch contact had gehad met de verzekeringsartsen. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was geschonden. Eiseres had expliciet verzocht om een fysieke hoorzitting, maar het Uwv had ten onrechte gesteld dat zij hiervan had afgezien. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven en vernietigde dit. Het Uwv werd opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres kreeg een vergoeding voor de proceskosten van €759,- en het Uwv moest ook het griffierecht van €49,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/1472

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiseres A] , uit [plaats A] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.J.C. van Dorsselaer-Spapen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Hofmans-Lim).

Procesverloop

Met het besluit van 23 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiseres een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 43,84%.
Bij besluit van 3 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Eiseres werkte als verzorgende. Op 1 augustus 2016 is het dienstverband geëindigd. Het Uwv heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit de WW heeft eiseres zich op 8 oktober 2018 bij het Uwv ziekgemeld, waarna eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kreeg.
Vervolgens heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft eiseres telefonisch gesproken en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn per 5 oktober 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat er drie functies zijn die eiseres, met haar beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres met de middelste van deze functies 56,16% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziek meldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 43,84%. Daarom krijgt eiseres per 5 oktober 2020 een WIA-uitkering naar dit percentage.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen grotendeels juist vastgesteld. Zij heeft alleen een extra beperking aangenomen voor beroepsmatig chaufferen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. De extra beperking heeft niet geleid tot een aanpassing van de geduide functies. Hierop heeft het Uwv het bestreden besluit genomen.

Wat eiseres vindt

Eiseres is het niet met het Uwv eens. Zij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is, omdat er ten onrechte geen hoorzitting in bezwaar is gehouden en zij bij de WIA-beoordeling alleen telefonisch contact met de verzekeringsartsen heeft gehad. Volgens eiseres is bovendien haar medische situatie slechter en heeft zij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen.

Waarover het gaat in deze zaak

De vraag is of het Uwv terecht stelt dat eiseres voor 43,84% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 5 oktober 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

Eiseres vindt het onderzoek onzorgvuldig omdat er in bezwaar geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Zij heeft verzocht om een fysieke hoorzitting omdat zij zich vanwege zenuwen, stress en concentratie- en geheugenproblemen telefonisch minder goed kan uitdrukken.
De verplichting om te horen is opgenomen in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 7:3 Awb staan situaties beschreven wanneer van het horen kan worden afgezien.
Het Uwv schrijft in het besluit op bezwaar dat eiseres af heeft gezien van een hoorzitting.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar bezwaarschrift heeft gevraagd om een hoorzitting. Uit het dossier blijkt niet dat eiseres (toch) heeft afgezien van een hoorzitting. Er is daarom niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:3, aanhef en onder c, Awb waarin is bepaald dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien deze heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.
Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. Dit is een gebrek in het bestreden besluit. Er moet dus alsnog een hoorzitting worden gehouden. De rechtbank wijst erop dat eiseres gemotiveerd heeft aangegeven waarom zij de voorkeur geeft aan een ‘live’ hoorzitting en verzoekt het Uwv om daarmee in het kader van de zorgvuldigheid van de beoordeling rekening te houden.

De conclusie van de rechtbank

Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De overige beroepsgronden van eiseres hoeven daarom niet besproken te worden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, aangezien voor een verdere besluitvorming nog een nadere beoordeling van het Uwv noodzakelijk is. Om proceseconomische redenen ziet de rechtbank ervan af om het Uwv met een tussenuitspraak in gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en krijgt daarvoor een vergoeding van €759,-.
Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 49,- dat eiseres heeft betaald moet vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier, op 9 maart 2022.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op:
En zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.