In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot tussentijds hoger beroep van een beschikking in een deelgeschilprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. Lefers, had eerder in een deelgeschilprocedure verzocht om te verklaren dat ASR Schadeverzekering N.V. aansprakelijk was voor de schade die hij had geleden door een ongeval op 26 maart 2019. Dit verzoek was afgewezen bij beschikking van 1 september 2020. De eiser heeft vervolgens, gelijktijdig met de dagvaarding in de bodemprocedure, verzocht om tussentijds hoger beroep tegen deze beschikking. ASR heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over dit verzoek.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1019bb Rv geen hogere voorziening openstaat tegen de beslissing op een verzoek in de deelgeschilprocedure. Echter, artikel 1019cc lid 1 Rv stelt dat de deelgeschilbeschikking gelijkgesteld wordt met (eind)beslissingen in een tussenvonnis. De rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe feiten of juridische misslagen zijn die een heroverweging van de eerdere beslissing rechtvaardigen. Desondanks wordt het verzoek tot tussentijds hoger beroep toegestaan, omdat het gerechtshof mogelijk tot een ander oordeel kan komen over de causaliteitsvraag.
De rechtbank verwijst de zaak naar de parkeerrol in afwachting van de beslissing in hoger beroep, en houdt verdere beslissingen aan. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester op 9 maart 2022.