ECLI:NL:RBGEL:2022:1227

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
05/281861-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door jeugdzorgwerker met minderjarige in gesloten jeugdzorginstelling

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdzorgwerker, die beschuldigd werd van ontucht met een aan hem toevertrouwde minderjarige. De verdachte, geboren in 1996, was werkzaam in een gesloten jeugdzorginstelling waar het slachtoffer, geboren in 2004, verbleef. De tenlastelegging betrof ontucht gepleegd in de periode van 26 augustus 2020 tot en met 11 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het zoenen en betasten van het slachtoffer, wat door getuigen is bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn functie, een bijzondere verantwoordelijkheid had ten opzichte van het slachtoffer, wat de ernst van de feiten vergrootte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met de politie. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van kwetsbare minderjarigen en het vertrouwen dat in hulpverleners wordt gesteld. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 22 februari 2022, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/281861-21
Datum uitspraak : 8 maart 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. J.P.A. van Schaik, advocaat in Veenendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
22 februari 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 26 augustus 2020 tot en met 11 december 2020 in Zetten, gemeente Overbetuwe, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op
[geboortedag 2] 2004, door met haar te (tong)zoenen en/of haar billen te betasten;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. [slachtoffer] (ook [slachtoffer] genoemd) verbleef in de periode van 26 augustus 2020 tot en met 11 december 2020 bij ‘ [naam 1] ’ (voorheen de Otto G. Heldringstichting) in Zetten, Gemeente Overbetuwe. Verdachte was in die periode werkzaam als jeugdzorgwerker bij [naam 1] . [2] [aangever] was operationeel manager bij [naam 1] en heeft namens [naam 1] en namens het slachtoffer [slachtoffer] aangifte gedaan. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, nu voor het tenlastegelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat [slachtoffer] geen aangifte heeft gedaan. Getuige [getuige 1] , die de zoen zegt te hebben gezien, heeft mogelijk de situatie volledig verkeerd geïnterpreteerd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [aangever] heeft namens [slachtoffer] het volgende verklaard. [slachtoffer] mailde op donderdag 21 januari 2021 naar mevrouw [getuige 2] . Mevrouw [getuige 2] zat in het management van de school waarvan [slachtoffer] leerling was. In die e-mail gaf [slachtoffer] aan dat [verdachte] als begeleider op de afdeling [naam 2] werkte waar zij drie maanden had verbleven. In de e-mail van [slachtoffer] stond (onder meer) dat [verdachte] aan haar kont had gezeten en dat hij haar heeft gezoend. [4] De email is als bijlage bij de aangifte gevoegd. Daarin schrijft [slachtoffer] : “
Hij zat op een gegeven moment aan mijn kont. […] We hebben gezoend in het ATC. Een jongere kan dat bevestigen, want hij had ons toen gezien.”. [5]
Getuige [getuige 1] heeft het volgende verklaard. Hij zat op de [naam 2] , waar [slachtoffer] ook zat. Er is daar een ontspanningsruimte: het ATC. Toen hij naar de wc ging, hoorde hij zoengeluiden. Hij draaide zich om en zag dat [verdachte] aan de billen van [slachtoffer] zat en dat zij aan het tongzoenen waren. [verdachte] en [slachtoffer] stonden in het gangetje bij de wc bij het ATC. Hij zag ze vanaf de trap, aldus [getuige 1] . [6]
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de waarneming van [getuige 1] te twijfelen. [slachtoffer] en [getuige 1] geven beiden aan dat het zoenen in het ATC is gebeurd. Daarbij heeft [getuige 1] zowel gehoord als gezien dat verdachte en [slachtoffer] met elkaar zoenden en geeft hij exact aan waar hij zich bevond toen dit gebeurde. [getuige 1] heeft naar eigen zeggen eerst aan zijn moeder gevraagd of hij het zou vertellen, waarop zijn moeder antwoordde dat hij zelf ook een zusje had en het zeker moest vertellen. Ook [slachtoffer] heeft in haar email verklaard dat een jongere haar en verdachte heeft gezien op het moment dat zij aan het zoenen waren. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar en geloofwaardig en bruikbaar als bewijsmiddel.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 26 augustus 2020 tot en met 11 december 2020 te Zetten met de toen minderjarige [slachtoffer] heeft getongzoend en haar billen heeft betast.
Aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte de bovengenoemde handelingen heeft gepleegd, draagt het volgende bij. In het dossier bevinden zich appgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer] waaruit kan worden afgeleid dat er meerdere ontmoetingen tussen hen hebben plaatsgevonden. De rechtbank leidt uit die gesprekken verder af dat verdachte op enig moment zelfs onderweg was naar een locatie met de aanduiding [adres 2] . Uit het dossier blijkt dat het adres van [slachtoffer] [adres 2] in Tiel was. Het voorgaande maakt de verklaring van verdachte dat hij nooit bij [slachtoffer] thuis is geweest, dat hij gedurende haar verblijf in de instelling geen bijzondere aandacht aan haar heeft besteed en nooit met haar samen is geweest zonder dat daarbij anderen aanwezig waren, naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. Het verhaal zoals [slachtoffer] dat in haar e-mail aan mevrouw [getuige 2] vertelt, wordt door de appgesprekken juist bevestigd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door verdachte verrichte seksuele handelingen zonder meer in strijd met de sociaal-ethische norm en daarmee ontuchtig van aard, alleen al vanwege het leeftijdsverschil van ruim acht jaar tussen verdachte en de toen minderjarige [slachtoffer] . Verder werkte verdachte als jeugdzorgwerker bij [naam 1] , de gesloten instelling waar [slachtoffer] verbleef. Gelet op die functie van verdachte en de kwetsbaarheid en problematiek van [slachtoffer] was sprake van een mate van afhankelijkheid van [slachtoffer] ten opzichte van verdachte en kon hij daaraan een zeker overwicht tegenover haar ontlenen. Aldus was [slachtoffer] aan de zorg en waakzaamheid van verdachte toevertrouwd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 26 augustus 2020 tot en met 11 december 2020 in Zetten, gemeente Overbetuwe, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg
, opleidingen
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004, door met haar te
(tong
)zoenen en
/ofhaar billen te betasten;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zouden de bijzondere voorwaarden moeten worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – indien de rechtbank het tenlastegelegde feit bewezen acht – bepleit aan verdachte een taakstraf op te leggen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, dan wel om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waaronder:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 14 januari 2022;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 9 februari 2022.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarige, terwijl hij werkzaam was als begeleider in de gesloten instelling waar zij verbleef. Er was sprake van appcontact buiten werktijd, waardoor het slachtoffer de indruk kreeg dat er meer dan een vriendschappelijke band tussen hen ontstond. Dit vermoeden bleek juist te zijn en verdachte en het slachtoffer hebben gezoend in het activiteitencentrum van de instelling. Ook heeft verdachte daarbij aan haar billen gezeten. Het slachtoffer was in de periode dat dit gebeurde aan de zorg van verdachte toevertrouwd, wat een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Niet alleen ten opzichte van het slachtoffer, maar ook ten opzichte van haar familie en de samenleving. Men moet er in het algemeen op kunnen vertrouwen dat kwetsbare minderjarigen in goede handen zijn bij de hulpverleners aan wie de zorg voor hen wordt toevertrouwd. Verdachte heeft dit vertrouwen door zijn handelen ernstig geschaad. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting van 22 februari 2022 slechts beperkt openheid van zaken heeft gegeven en dat hij zich - zo is de rechtbank van oordeel - berekenend heeft opgesteld. Door zich op deze manier op te stellen, heeft verdachte er op geen enkele manier blijk van gegeven dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden of heeft nagedacht over de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Persoon van verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 14 januari 2022. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 9 februari 2022. Hieruit volgt dat verdachte slechts beperkt kan inschatten wat de eventuele gevolgen van zijn amicale handelen kunnen zijn in situaties waarin hij omgaat met (kwetsbare) anderen. Om die reden vindt de reclassering het van belang dat verdachte ambulant wordt behandeld. Tijdens een interventie bij de forensische polikliniek De Waag (of een soortgelijke instelling) kan verdachte vaardigheden aanleren waardoor de kans op herhaling wordt beperkt. Verdachte dient volgens de reclassering te leren hoe hij een professionele houding kan (blijven) aannemen, naast de houding die hij aanneemt waardoor anderen hem aardig vinden. De reclassering adviseert om deze ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te nemen bij een (deels) voorwaardelijke straf. Daarnaast adviseert de reclassering om de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • een verbod voor verdachte om in de komende twee jaren minderjarigen te begeleiden in zijn werk;
  • een contactverbod met [slachtoffer] .
Straf
Gelet op de aard van de ontuchtige handelingen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf in dit geval niet passend is. Desalniettemin is sprake van een ernstig feit, met name gelet op de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de rol die verdachte ten opzichte van haar had. De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals door de reclassering is geadviseerd, met uitzondering van het verbod voor verdachte om gedurende twee jaren geen minderjarigen te begeleiden in zijn werk. De rechtbank ziet hierin geen meerwaarde, mede omdat verdachte afstand heeft genomen van de zorgsector en inmiddels in een andere branche werkzaam is. Bovendien heeft de ambulante behandeling onder meer tot doel om verdachte meer inzicht te geven in zijn handelen en zijn houding ten opzichte van (kwetsbare) anderen, zodat het risico op herhaling wordt verminderd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf, te weten 3 maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
• stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] in Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
  • verdachte laat onderzoeken of er behandelmogelijkheden zijn. Indien dit het geval is, laat verdachte zich behandelen door forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter dan de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verdachte op geen enkele manier – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
• stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, mr. D.R. Sonneveldt en mr. F.M.C. Boesberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2022.
mr. D.R. Sonneveldt en mr. F.M.C. Boesberg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, dienst regionale recherche (team zeden), opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021053520, gesloten op 6 oktober 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever] p. 16-17, en proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 57.
3.Proces-verbaal van aangifte [aangever] p. 15 en 17.
4.Proces-verbaal van aangifte [aangever] , p. 16.
5.Proces-verbaal van aangifte [aangever] , bijlage I, p. 20.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 48.