In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een incident betreffende een provisionele eis tot opheffing van conservatoir beslag. De eiser in het incident, Ravestein B.V., verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij het door Trant Engineering Limited gelegde conservatoir beslag opgeheven zou worden voor de duur van het geding, mits Ravestein binnen 14 dagen een bankgarantie zou afgeven. Trant Engineering voerde verweer tegen dit verzoek.
De rechtbank oordeelde dat de gevraagde voorziening niet kan worden toegewezen, omdat het verzoek betrekking heeft op een definitieve maatregel die onomkeerbaar is. De rechtbank benadrukte dat een voorlopige voorziening enkel kan worden verleend voor de duur van de bodemprocedure, en dat in dit geval geen sprake was van een dergelijke situatie. Daarom werd de provisionele vordering van Ravestein afgewezen.
Daarnaast werd Ravestein als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van Trant op nihil werden begroot. De rechtbank heeft de beslissing op 2 maart 2022 openbaar uitgesproken, waarbij het vonnis door mr. E. Boerwinkel is gewezen.