ECLI:NL:RBGEL:2022:1131

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1775
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een medewerker schoonmaak onderhoud, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van zijn WIA-aanvraag. Eiser had zich op 20 april 2018 ziekgemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had in zijn primaire besluit van 8 september 2020 vastgesteld dat eiser per 17 april 2020 voor 9,82% arbeidsongeschikt was, en na bezwaar was dit percentage verhoogd naar 14,67%. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij 100% arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser op 17 april 2020 voor 14,67% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en aan de vereisten voldeden. Eiser had onvoldoende medische onderbouwing gepresenteerd om de conclusies van het Uwv te weerleggen. De rechtbank wees het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat de door hem overgelegde informatie niet relevant was voor de datum in geding.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. De proceskosten van eiser werden niet vergoed, aangezien hij in beroep geen gelijk kreeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische rapportages en de noodzaak voor eisers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/1775

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats A] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Türkkol),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,

(gemachtigde: M. Hofmans-Lim).

Procesverloop

Met het besluit van 8 september 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 17 april 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van zijn arbeidsongeschiktheid is bepaald op 9,82%.
Bij besluit van 17 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 14,67%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Eiser werkte als medewerker schoonmaak onderhoud bij CSU personeel B.V. Hij heeft zich op 20 april 2018 ziekgemeld wegens belemmerende gezondheidsklachten.
Vervolgens heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 17 april 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser in deze functies gemiddeld 90,18% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser volgens het Uwv geen WIA-uitkering krijgen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML één extra beperking aangebracht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft haar heroverweging gebaseerd op de nieuwe FML. Bij de heroverweging van de geduide functies binnen het CBBS acht zij daarvan twee functies ongeschikt. Zij heeft nieuwe functies geduid. Het verlies van verdienvermogen van eiser bedraagt in deze nieuwe geduide functies op datum in geding 14,67%.

Wat eiser vindt

Eiser is het niet met het Uwv eens. Hij acht het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Het is voor eiser onduidelijk hoe het Uwv tot de conclusie is gekomen dat hij 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken. Hij meent dat hij 100% arbeidsongeschikt is vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten. Eiser verwijst verder naar de inhoud van zijn bezwaarschrift, waarvan de inhoud als herhaald en ingelast kan gelden.
Ter onderbouwing van zijn beroepschrift stuurt eiser een behandelplan van [B] GGZ mee. Eiser verzoekt de rechtbank een onafhankelijke deskundige te benoemen nu blijkt dat zijn behandelend psychiater een andere diagnose heeft gesteld.

Waarover het gaat in deze zaak

De vraag is of het Uwv terecht stelt dat eiser voor 14,67% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 17 april 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

De rechtbank vindt dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiser op 17 april 2020 voor 14,67% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank zal dat uitleggen.
Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. Zij heeft na het spreekuurcontact met eiser nog aanvullende informatie bij de behandelend sector opgevraagd. Na ontvangst van medische informatie van de psycholoog/psychiater van i-psy en van de neuroloog van het Rijnstate ziekenhuis heeft de verzekeringsarts een aanvullende rapportage opgesteld.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 7 december 2020 heroverwogen. Hij heeft het dossier en de informatie van de behandelaars bestudeerd. Ook heeft hij eiser gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat de verzekeringsarts de juiste beperkingen heeft vastgesteld. Wel ziet hij reden om een extra beperking op te nemen in het persoonlijk functioneren, namelijk een specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid. Eiser moet in de (directe/gebruikelijke) omgeving van de werkplek naar het toilet kunnen, op maximaal 1 minuut. Het werk moet hiervoor ook onderbroken kunnen worden.
Over de medische informatie die eiser in beroep heeft opgestuurd, heeft het Uwv gesteld dat het overgelegde behandelplan van [B] GGZ niet ziet op de datum in geding, te weten
17 april 2020. Dit kan daarom volgens het Uwv beroep niet betrokken worden in deze beroepsprocedure.
De verzekeringsartsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
Medische beoordeling
De verzekeringsarts rapporteert dat eiser uitgebreid is behandeld op psychisch vlak, maar dat het behandelplafond bij de behandelaar, i-psy, was bereikt. Een eventuele vervolgtherapie kan nog worden overwogen. De klachten van eiser zijn, aldus de verzekeringsarts, zeer zeker verbeterd, al ervaart eiser dat zelf niet zo. Hij vermeldt onder andere ook dat het vastzitten aan patronen bij eiser in het verleden geen beperkingen ten aanzien van werkzaamheden heeft gegeven. De verzekeringsarts geeft ook aan dat er geen geobjectiveerde problematiek is die beperkingen op het fysieke vlak rechtvaardigt. Eiser is uitgebreid onderzocht, meerdere diagnoses zijn overwogen, maar bleken niet bevestigd te kunnen worden. In de FML heeft de verzekeringsarts (onder andere) beperkingen opgenomen voor het sociaal functioneren en voor fysieke omgevingseisen (grote trillingen op de nek en linker arm zijn gecontra-indiceerd).
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 7 december 2020 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. De door de verzekeringsarts opgevraagde informatie laat geen uitgebreide psychische en fysieke functiestoornissen zien. Wel is eiser psychosociaal kwetsbaar. Daar is dan ook rekening mee gehouden in de FML. De schouderklachten zijn serieus genomen en hebben geleid tot beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een extra beperking opgenomen in het persoonlijk functioneren, namelijk specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid. Eiser moet in de directe/gebruikelijk omgeving van de werkplek naar het toilet kunnen en het werk moet hiervoor onderbroken kunnen worden. Er is geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen.
Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts tot een onjuiste medische conclusie is gekomen. Dat betekent ook dat hoe iemand zich voelt zonder medische onderbouwing die ziet op de datum in geding niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit.
Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat het in beroep overgelegde stuk - het behandelplan van [B] GGZ - niet ziet op de datum in geding.
Nu de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wijst de rechtbank het verzoek om een deskundige te benoemen af.
De arbeidskundige beoordeling
Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om zijn geschiktheid voor de geduide functies in twijfel te trekken.
De arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) heeft berekend dat eiser op 17 april 2020 met deze functies 85,33% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als medewerker schoonmaak onderhoud, zodat eiser voor de overige 14,67% arbeidsongeschikt is.

Wat is de conclusie van de rechtbank?

Verweerder heeft de WIA‑uitkering van eiser per 17 april 2020 daarom terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 14,67%. En omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is, heeft eiser op grond van de Wet WIA geen recht op een uitkering.
Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in samenwerking met
mr. S. Hoeijmans, griffier op 24 februari 2022.
De uitspraak is verzonden op 24 februari 2022 en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.