In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een eigenaar van een recreatiewoning, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. Eiser was gelast om de bewoning van zijn recreatiewoning te staken, onder oplegging van een dwangsom van € 20.000. Het college baseerde deze last op de inschrijving van eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) en de registratie van zijn motorvoertuig op het adres van de recreatiewoning. Tijdens de zittingen bleek echter dat eiser ambtshalve was uitgeschreven uit de BRP, wat de belangrijkste aanwijzing voor permanente bewoning deed vervallen. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd dat eiser zijn hoofdverblijf in de recreatiewoning had. De rechtbank herroept het primaire besluit en vernietigt het bestreden besluit, waardoor de last onder dwangsom komt te vervallen. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 178.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er meerdere controles hebben plaatsgevonden waarbij eiser niet in de recreatiewoning werd aangetroffen. De rechtbank concludeert dat de aanwezigheid van een bestelbus, die op naam van eiser staat, niet voldoende bewijs levert voor permanente bewoning, vooral omdat eiser ook eigenaar is van meerdere recreatiewoningen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het vermoeden van permanente bewoning door verweerder onvoldoende is onderbouwd, waardoor het beroep van eiser gegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij handhaving van bestemmingsplannen en de rol van de BRP-inschrijving in dit proces.