ECLI:NL:RBGEL:2022:1041

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
05.293429.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, mishandeling en vernieling door een wielrenner

Op 25 februari 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 27 oktober 2021 in Ede een automobilist heeft aangevallen. De verdachte, een wielrenner, heeft de automobilist met een gebroken fles gestoken en de ruit van zijn auto ingeslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, mishandeling van een politieambtenaar en vernieling van de auto van het slachtoffer. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van opzet op de dood. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder smartengeld en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.293429.21
Datum uitspraak: 25 februari 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. K.M.S. Bal, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2021 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] een of meerdere malen heeft geslagen en/of gestoken, met een (gebroken) (wijn)fles, althans met glas,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2021 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] een of meerdere malen heeft geslagen en/of gestoken, met een (gebroken) (wijn)fles, althans met glas,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2021 te Ede, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen in/op het gezicht/hoofd te slaan en/of stompen;
3.
hij op of omstreeks 27 oktober 2021 te Ede opzettelijk en wederrechtelijk een (auto)ruit en/of (rechter)koplamp en/of buitenspiegel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet is vast te stellen dat verdachte gerichte steek- of slaanbewegingen richting de vitale lichaamsdelen van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen evenals de feiten 2 en 3.
Het standpunt van de verdediging
Voor feit 1 primair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Volgens haar is geen sprake van een aanmerkelijke kans op potentieel dodelijk letsel. Ook de verwondingen die [slachtoffer 1] heeft opgelopen, passen niet bij een poging tot doodslag, aldus de raadsvrouw. Ten aanzien van feit 1 subsidiair is aangevoerd dat het bestanddeel ‘steken’ niet kan worden bewezen zodat verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Voor feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte de verbalisant ook op het hoofd heeft geslagen, nu deze alleen heeft verklaard over slaan in het gezicht. Voor het overige is geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op de onderlinge samenhang zal de rechtbank de feiten 1 tot en met 3 gezamenlijk bespreken, waarbij elk bewijsmiddel – ook in zijn onderdelen - wordt gebruikt voor het feit waarop het gezien de inhoud kennelijk betrekking heeft.
Bewijsmiddelen feit 1 en 3
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in de avond van 27 oktober 2021 in een rode [auto] in Ede reed. Aangever moest bij een kruising hard op de rem trappen voor een wielrenner die sneller naderde dan hij had verwacht. De wielrenner schoot voor zijn auto langs. Toen aangever even verderop stilstond, kwam de wielrenner schreeuwend op zijn auto aflopen. De wielrenner schopte tegen de (rechter) koplamp, trok de buitenspiegel kapot en sloeg met een fles de ruit aan de bestuurderskant eruit. Aangever voelde dat de glassplinters op zijn gezicht, bij zijn oog terecht kwamen en zijn gezicht begon te bloeden.
Toen aangever daarna achteruit reed en tot stilstand kwam, kwam de wielrenner opnieuw op hem aflopen met de inmiddels gebroken fles in de hand. De wielrenner ging naast het bestuurdersportier staan. Aangever zag dat de wielrenner meerdere malen door de gebroken ruit heen op hem in stak met de gebroken fles. Aangever probeerde het steken eerst met zijn hand, later met zijn schoenen af te weren. Aangever heeft hierdoor een snee van ongeveer 4 centimeter aan de bovenzijde van zijn (linker)hand opgelopen. De wielrenner heeft hem ook gestoken ter hoogte van zijn linker arm. Er zitten steekgaten in zijn trui, aldus aangever. [2]
De politie heeft camerabeelden bekeken, die [slachtoffer 1] met zijn telefoon vanuit de auto heeft opgenomen. Op de beelden is te zien en te horen dat een man in wielrenkleding met een fles eerst de autoruit kapot slaat en later zegt:
“Je moet dood, je moet dood” en de fles in zijn hand omhoog houdt. [3]
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat de wielrenner met een fles de bestuurdersruit kapot sloeg, hierna de fles op het dak van de auto stuk sloeg en vervolgens met het gebroken glas vier of vijf maal instak op de bestuurder. [4]
Ook heeft de politie camerabeelden van getuige [slachtoffer 2] bekeken. Daarop is onder meer te zien en te horen dat een man met een fietshelm op, na het uiten van de woorden “je moet dood” met een deel van een voorwerp lijkend op een fles, naar de rode auto rent en daarmee op de auto en de buitenspiegel slaat. Hierna is te zien dat de auto een beweging naar achteren maakt, dat de man opnieuw richting de bestuurder loopt en met zijn (rechter) hand met daarin het voorwerp, stekende bewegingen naar de bestuurder maakt. [5]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij ontplofte toen hij op zijn racefiets reed en de bestuurder van de auto naar hem toeterde. Hij is hierna van de fiets gestapt. Verdachte had kort daarvoor meerdere biertjes gedronken en had nog een bierfles bij zich. [6]
Gevraagd naar het gebruikte geweld tegen aangever, heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij woedend was op de bestuurder en achter hem aan is gegaan. Hij wilde hem verwonden. Hij is de persoon in wielrenkleding die te zien is op de beelden die in het dossier staan beschreven, aldus verdachte. Hij heeft op de beelden gezien dat hij zijn arm door de auto [de rechtbank begrijpt: kapotte bestuurdersruit) steekt en daarbij de fles in zijn hand heeft. Hij heeft de bestuurder gestoken. [7]
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het door verdachte gepleegde geweld een poging tot doodslag oplevert, zoals primair ten laste is gelegd, en overweegt als volgt.
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien - stelt de rechtbank vast dat verdachte tweemaal tegen aangever heeft gezegd
“jij moet dood”.Hij heeft de ruit aan de bestuurderszijde met een glazen fles kapot geslagen en vervolgens de fles zelf. Hiermee heeft verdachte van de gebroken fles (met scherpe randen) een scherp (steek)wapen gemaakt. Via de kapotte ruit aan de bestuurderszijde heeft hij met de gebroken fles ten minste viermaal een stekende beweging gemaakt richting aangever. De omstandigheid dat getuige [getuige] heeft verklaard over slaande bewegingen met de fles richting de bestuurder leidt de rechtbank niet tot twijfel over het steken. Aangever, getuige [slachtoffer 2] , het proces-verbaal van camerabeelden en verdachte zelf spreken immers over steken.
Dat verdachte daadwerkelijk heeft gestoken in de richting van de vitale delen, volgt ook uit het letsel van aangever en de steekgaten in zijn trui. Deze zijn namelijk ontstaan doordat aangever het steken door verdachte met zijn handen/armen probeerde af te weren. Het verweer van de raadsvrouw dat het steken niet kan worden bewezen, wordt dus weerlegd door de bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is, dat via het bestuurdersraam van een auto het bovenlichaam, de halsstreek en het hoofd, en daarmee vitale delen van het lichaam van de bestuurder, binnen handbereik zijn als de bestuurder aan de bestuurderszijde van de auto wordt benaderd. Daarbij betrekt de rechtbank dat aangever op de bestuurdersstoel zat en vanuit die positie maar beperkte bewegingsruimte had en daarom moeilijk aan het geweld van verdachte kon ontkomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een gebroken fles met scherpe randen in de richting van vitale lichaamsdelen dodelijk kan zijn.
De direct aan het steken voorafgaande en herhaalde woorden van verdachte “jij moet dood”, wijzen er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte de intentie had om aangever dodelijk letsel toe te brengen. Dat levert vol opzet op de dood op. In elk geval heeft verdachte dat risico welbewust aanvaard of in ieder geval op de koop toegenomen met zijn aanhoudende agressieve gedrag, waarbij hij gebruik maakte van de fles als wapen zodat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad. Dat [slachtoffer 1] het steken door verdachte deels heeft kunnen afweren en dat zijn letsel relatief beperkt is gebleven, is voor een bewezenverklaring van de poging doodslag niet relevant. Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, acht de rechtbank het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Specifieke bewijsmiddelen feit 2
Toen verbalisant [slachtoffer 2] op 27 oktober 2021 in Ede bij de rode [auto] van [slachtoffer 1] ter plaatse was en bezig was een man met een bloedende snee in zijn hand [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ] eerste hulp te verlenen, kwam een man in fietskleding, verdachte, op hem af. Verbalisant sommeerde de man herhaaldelijk rustig te blijven en te gaan zitten, maar de man luisterde niet. De man bracht zijn vuisten met wilde bewegingen naar het gezicht van verbalisant. Toen verbalisant de man een slag met de wapenstok wilde toebrengen, zag hij dat de gebalde hand van de man er doorheen kwam. Verbalisant voelde een dreun boven zijn oog. De plek boven zijn oog voelde pijnlijk aan en er was een bloeduitstorting zichtbaar. Ook voelde hij pijn in zijn nek. [8]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de verbalisant hem commandeerde. Toen de verbalisant met de wapenstok wilde slaan, heeft hij met de vuist uitgehaald naar de verbalisant. [9]
Bewijsoverwegingen feit 2
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever opzettelijk pijn/letsel heeft toegebracht en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een politieambtenaar in functie, zoals ten laste is gelegd.
Bewijsoverwegingen feit 3
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 3 ten laste gelegde vernieling van de auto van aangever.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.primair
hij op
of omstreeks27 oktober 2021 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1]
een ofmeerdere malen heeft
geslagen en/ofgestoken, met een
(gebroken
) (wijn)fles,
althans met glas,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks27 oktober 2021 te Ede, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , gedurende en
/ofterzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
een of meerdere maalenin/op het gezicht/hoofd te
slaan en/ofstompen;
3.
hij op
of omstreeks27 oktober 2021 te Ede opzettelijk en wederrechtelijk een (auto)ruit en
/of(rechter)koplamp en
/ofbuitenspiegel,
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan
[slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
)heeft vernield,
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
Poging tot doodslag.
feit 2:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of
ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 subsidiair (poging zware mishandeling), feit 2 en feit 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen waarvan 84 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en daarnaast een taakstraf van 120 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit die gelijk is aan de duur van het voorarrest met daarnaast een taakstraf. Aangevoerd is dat sprake is van een eenmalige gebeurtenis, dat verdachte een first offender is en de volle verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Hij heeft de feiten begaan onder invloed van alcohol en is hierna direct gestopt met de consumptie van alcohol. Hij heeft een baan en zit in een re-integratietraject. De raadsvrouw verzet zich tegen een proeftijd van 3 jaren.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Toen een automobilist op de rem moest trappen voor verdachte en toeterde omdat verdachte op de racefiets in het donker zonder licht reed, ontplofte verdachte. Toen de auto even later stilstond, viel verdachte eerst de auto en daarna de bestuurder aan. Ondertussen riep verdachte meerdere keren: jij moet dood. Nadat hij de ruit aan de bestuurderskant met een bierfles had ingeslagen, heeft hij door de kapotte ruit heen met de gebroken fles meerdere malen ingestoken op het bovenlichaam van de bestuurder. Aangever heeft het steken met de hand afgeweerd en een behoorlijke snee opgelopen die moest worden gehecht. Op die plek is een fors litteken zichtbaar. In zijn trui zaten steekgaten. Ook heeft aangever als gevolg van de glassplinters letsel in het gezicht opgelopen, met een kleiner litteken als restschade. Het is niet aan verdachte te danken dat het letsel van aangever relatief beperkt is gebleven.
De rechtbank acht het bijzonder ernstig en zorgwekkend dat verdachte uit het niets is overgegaan tot buitengewoon gewelddadig en gevaarlijk gedrag. De aanleiding, het toeteren door aangever, staat immers in geen enkele verhouding tot de geweldsexplosie van verdachte. Aangever kon vanaf de bestuurdersplaats vrijwel geen kant op om aan het geweld van verdachte en aan de dreiging die van hem uitging te ontkomen. Dit moet voor hem angstaanjagend zijn geweest. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangever. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Verdachte heeft de auto van aangever zo vernield dat deze total loss is verklaard.
Toen een politieagent vervolgens bezig was aangever te verzorgen en verdachte tot rust probeerde te manen, heeft verdachte de agent door diens wapenstok heen met de vuist in het gezicht geslagen en letsel toegebracht. Het gewelddadige gedrag van verdachte heeft ook impact gehad op de agent.
Verdachte heeft met zijn bewezenverklaarde handelen gezorgd voor schrik en angst bij omstanders.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit psychologisch onderzoek komt naar voren dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Hij heeft er zelf voor gekozen overmatig alcohol te drinken, waardoor hij eigenhandig de situatie heeft gecreëerd waarin zijn kritische zin en innerlijke remmingen zijn afgenomen en zijn boosheid is omgeslagen in agressief gedrag. De psycholoog schat het recidiverisico in als laag. De leefomstandigheden van verdachte zijn stabiel, hij is direct na het delictgedrag gestopt met het drinken van alcohol, staat sinds enige tijd onder psychische behandeling en heeft over het algemeen voldoende controle over zijn gedrag. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling om herhaling van zijn gedrag te voorkomen. Vanuit zorgoogpunt adviseert de psycholoog in aanvulling op het lopende psychologische traject van verdachte, een behandeling gericht op emotieregulatie bij een reguliere GGZ-instelling. Verdachte wordt in staat geacht deze behandeling zelfstandig op te pakken.
De reclassering komt in haar onderzoek eveneens uit op een laag recidiverisico. Zij adviseert een deels voorwaardelijke straf en ziet geen aanleiding voor het opleggen van bijzondere voorwaarden. De door de psycholoog geadviseerde behandeling kan ook volgens de reclassering plaatsvinden buiten een strafrechtelijk kader. De voorlopige hechtenis van verdachte is sinds 3 maanden geschorst en verdachte werkt goed mee aan het hieraan verbonden reclasseringstoezicht. Daarbij geeft hij openheid van zaken aan de reclassering.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk passend en geboden, met aftrek van het voorarrest. Verdachte is een first offender en de rechtbank realiseert zich dat de op te leggen straf een behoorlijke impact zal hebben op het persoonlijke leven van verdachte. Een lichtere straf, zoals door het openbaar ministerie geëist, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het toegepaste geweld en de kwalificatie daarvan. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank de poging tot doodslag wel bewezen.
Het voorwaardelijk strafdeel dient als stok achter de deur en brengt tevens de ernst van het geweld tot uitdrukking. In navolging van bovenstaande adviezen zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel geen bijzondere voorwaarden verbinden. Verdachte wordt in staat geacht de geadviseerde behandeling zelfstandig op te pakken buiten een juridisch kader en de noodzaak hiervan in te zien om herhaling van zijn gedrag te voorkomen. Ook acht de rechtbank hierbij van belang dat verdachte is gestopt met het drinken van alcohol en zich bewust is geworden van de gevaren hiervan voor zijn zelfcontrole. Gelet op de risicotaxaties van de deskundigen, zal de rechtbank de proeftijd bepalen op twee jaar.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 en 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. [slachtoffer 1] vordert in totaal € 1.150,68 materiële schade inclusief € 66,72 aan reiskosten en voor feit 1 tevens € 2.500 smartengeld. Daarbij is verzocht om toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voorts heeft benadeelde partij [slachtoffer 2] in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 360 smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] goed is onderbouwd en daarom volledig toewijsbaar is met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gesteld dat het gevorderde smartengeld redelijk is zodat de vordering volledig kan worden toegewezen met inbegrip van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht om matiging van het door benadeelde [slachtoffer 1] gevorderde smartengeld. Daartoe is aangevoerd dat het gaat om letsel van categorie 2 dat bovendien niet is onderbouwd met medische stukken en dat de uitspraken waarnaar wordt verwezen geen vergelijkbare zaken zijn. Voor de overige schadeposten evenals ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank overweegt dat de posten die zien op de materiële schade, bestaande uit kledingkosten, eigen risico van de autoverzekering en kosten leenauto, voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen. De rechtbank zal de vordering wat betreft de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 1.083,96 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, te weten
1 februari 2022. Ook de reiskosten van € 66,72, die worden aangemerkt als proceskosten, acht de rechtbank voldoende onderbouwd zodat zij deze eveneens zal toewijzen.
Wat betreft de immateriële schade, overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld (onder meer) in het geval dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] door het onder feit 1 primair bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van een steekverwonding op de bovenzijde van de (linker) hand, die moest worden gehecht en een litteken heeft veroorzaakt. [slachtoffer 1] wordt door dit letsel blijvend herinnerd aan deze traumatische ervaring. Daarnaast zijn er door het ingooien van de autoruit door verdachte glassplinters op het gezicht van benadeelde terecht gekomen, die kleine bloedingen hebben veroorzaakt en enige restschade in de vorm van een litteken. Gelet op de aard en de ernst van feit 1 en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen, zal de rechtbank het gevorderde smartengeld van € 2.500 volledig toewijzen. Verdachte is vanaf de pleegdatum, te weten 27 oktober 2021, wettelijke rente verschuldigd over het toegewezen bedrag.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde [slachtoffer 1] toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Toegekende proceskosten, in dit geval reiskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van de vuistslag van verdachte lichamelijk letsel heeft geleden in de vorm van een zwelling boven zijn rechter oog alsmede nek- en hoofdpijn, die enkele dagen heeft aangehouden. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank acht het gevorderde smartengeld van € 360 voldoende onderbouwd en passend zodat zij de vordering volledig zal toewijzen met inbegrip van de wettelijke rente met ingangsdatum 27 oktober 2021 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

9.De beoordeling van het beslag

Onder verdachte is een gebroken (bier)fles in beslag genomen. De rechtbank overweegt dat verdachte hiermee de hierboven bewezenverklaarde poging tot doodslag heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom bepalen dat het voorwerp aan het verkeer wordt onttrokken.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36e, 57, 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vorderingen benadeelde partij
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 en 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van € 1.083,96 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, en in verband met feit 1 tevens tot betaling van € 2.500 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij
[slachtoffer 1]een bedrag te betalen van € 1.083,96 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald, alsmede
€ 2.500 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit totaalbedrag van € 3.583,96 niet wordt betaald, kunnen 45 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 66,72;
 veroordeelt verdachte in verband met feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van € 360 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij
[slachtoffer 2]€ 360 aan smartengeld te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 7 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2] in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij
[slachtoffer 2]in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
Beslag
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte in beslag genomen (gebroken) (bier)fles.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Oosterbaan, voorzitter, mr. M.E. Snijders en mr. M.C. van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2022.
Mr. Snijders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021504731, gesloten op 28 oktober 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte p. 41-42.
3.Proces-verbaal van bevindingen p. 59.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 57.
5.Proces-verbaal van bevindingen p. 66.
6.Verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 februari 2022.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 75-77.
8.Proces-verbaal van aangifte p. 18-19.
9.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 februari 2022.