ECLI:NL:RBGEL:2021:993

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
05/880719-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 5 jaren voor brandstichting met explosie en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 mei 2020 in Nijmegen een explosie heeft veroorzaakt door opzettelijk gas in zijn woning te laten stromen. De verdachte, geboren in 1957 en op dat moment gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.P.F. Tummers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de gasslang van zijn gasfornuis heeft doorgesneden, waardoor er gedurende vijf uur een aanzienlijke hoeveelheid gas in zijn woning is gestroomd. Dit leidde tot een explosie die niet alleen zijn woning verwoestte, maar ook aanzienlijke schade toebracht aan omliggende woningen en goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast werden er diverse vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, variërend van materiële tot immateriële schade, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor de benadeelde partijen vaststelde op basis van de impact van de explosie op hun leven en eigendommen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de toegewezen schadevergoedingen aan de Staat te betalen, met wettelijke rente vanaf de datum van de explosie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/880719-20
Datum uitspraak : 23 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1957 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Grave.
Raadsman: mr. P.P.F. Tummers, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 september 2020, 1 december 2020 en 9 februari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 13 mei 2020, te Nijmegen, in een woning aan de [adres] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met gas, althans met een brandbare stof, in elk geval een ontploffing teweeg heeft gebracht, ten gevolge waarvan die woning en/of een meerdere aangrenzende en/of in de directe omgeving bevindende woningen en/of goederen, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of vernield en/of beschadigd, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende
woningen en/of andere woningen bevindende goederen en/of andere goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in de aangrenzende en/of andere in de directe omgeving bevindende woning(en) bevindende personen en/of andere personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de aangrenzende en/of andere in de directe omgeving bevindende woning(en) bevindende personen en/of andere personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 13 mei 2020, te Nijmegen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam open vuur in aanraking heeft gebracht met gas, althans met een brandbare stof, althans een gasslang door heeft gesneden en/of geknipt en/of (vervolgens) de gaskraan heeft open gezet en/of open heeft gelaten, waardoor gas in de woning aan de [adres] stroomde, waardoor de woning, althans een gedeelte van de woning, zich heeft kunnen vullen tot een explosief gas/luchtmengsel, welke binnen de onderste (LEL) en
bovenste (UEL) explosiegrens lag, welk mengsel tot ontploffing kwam, in elk geval een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft doen ontstaan, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die woning en/of een meerdere aangrenzende en/of in de directe omgeving bevindende woningen en/of goederen, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of vernield en/of beschadigd, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende woningen en/of andere woningen bevindende goederen en/of andere goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen is ontstaan en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de aangrenzende en/of andere in de directe omgeving bevindende woning(en) bevindende personen en/of andere personen, in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit forensisch onderzoek is gebleken dat in de woning een gasslang was doorgeknipt/doorgesneden, waardoor er vijf uur lang een aanzienlijke hoeveelheid gas naar binnen is gestroomd. Verdachte was als enige in de woning aanwezig en niemand anders had de sleutel van zijn woning. Het is een feit van algemene bekendheid dat een opeenhoping van gas kan leiden tot een explosief mengsel en door vijf uur lang gas de woning in te laten stromen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een explosie zou plaatsvinden waardoor voorwaardelijke opzet kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt bovendien dat sprake was van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte de explosie heeft veroorzaakt. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de gaskraan in de keuken in gesloten stand is aangetroffen terwijl er na de explosie nog een aanzienlijke hoeveelheid gas is weggelekt. Hierdoor is het aannemelijk dat een andere bron de oorzaak was van de gasuitstroom dan de doorgeknipte/doorgesneden gasslang in de keuken. De raadsman acht een defect aan de cv-ketel een zeer aannemelijke oorzaak.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Vaststaat dat op 13 mei 2020, omstreeks 16.55 uur, een explosie heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres] in Nijmegen [2] waarbij die woning en ook de direct naastgelegen woningen geheel onbewoonbaar zijn geraakt. [3] Daarnaast zijn tientallen woningen beschadigd geraakt; van buiten was te zien dat ramen en daken kapot waren en kozijnen verwrongen leken. [4] Nagenoeg alle woningen in de omgeving hebben ruitschade opgelopen en in een straal van minimaal 100 meter werden brokstukken, dakplaten en dakpannen aangetroffen. Enkele stukken puin zijn met kracht ingeslagen in kozijnen en auto’s in de omgeving. [5]
Door de politie is forensisch onderzoek verricht aan de woning op de [adres] . Tijdens het onderzoek werd het volgende geconstateerd. In de woning bevonden zich geen binnenmuren, voor- en achtergevel meer. Ook het dak was niet meer aanwezig. In de keuken werd een gasfornuis aangetroffen waar nog een gedeelte van een rubberen gastoevoerslang aan zat. Op de vloer van de keuken werd een ander gedeelte van de rubberen gastoevoerslang aangetroffen, inclusief de gasafsluiter van het fornuis. [6] Verder is de gasinstallatie gecontroleerd en geconstateerd werd dat er geen aantoonbare gaslekkages waren aan de cv-ketel en dat er ogenschijnlijk geen defecten of afwijkingen aan de overige gasleidingen in de woning waarneembaar waren, afgezien van de schade die veroorzaakt werd door de explosie. [7]
De politie heeft werktuigsporenonderzoek verricht aan de aangetroffen gasslang van het fornuis. Uit dit onderzoek is gebleken dat de aangetroffen gedeeltes oorspronkelijk één geheel hebben gevormd en dat er twee rechte insnijdingen zichtbaar zijn, welke zijn veroorzaakt doormiddel van knippen of snijden. [8]
Uit de gegevens van de uitgelezen gasmeter van de woning aan de [adres] blijkt dat de gasmeter op 13 mei 2020 om 12.00 uur een stand aangaf van 4540,326 m3 en om 17.00 uur een stand van 4561,903 m3. In de 8 dagen voorafgaand aan de explosie is in totaal 2.582 m3 gas verbruikt. [9] De politie concludeert dat het verbruik op 13 mei 2020 tussen 12.00 uur en 17.00 uur, te weten 21,577 m3, abnormaal hoog is vergeleken met het normale verbruik van de woning. [10]
De politie constateert op basis van het forensische onderzoek dat er een gasexplosie heeft plaatsgevonden. Waar de explosie geïnitieerd is, is vanwege de verwoestende werking van de explosie niet (meer) vast te stellen. Op basis van het forensisch onderzoek concludeert de politie dat het hoge gasverbruik vermoedelijk is ontstaan doordat de gasslang is doorgeknipt/doorgesneden, waardoor gas de woning in stroomde en een explosief gas/luchtmengsel is ontstaan welke binnen de onderste (LEL) en bovenste (UEL) explosiegrens lag. [11]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte linksvoor in zijn woning lag en door drie mannen onder het puin vandaan werd gehaald. [12] Verdachte is vlak na de explosie door de politie als getuige gehoord. Tijdens dit getuigenverhoor heeft hij verklaard dat hij nog altijd zelfmoordgedachten heeft en dat hij denkt dat de explosie met een zelfmoordpoging te maken heeft. [13] Verdachte heeft later tijdens een verhoor verklaard dat dat hij de enige is met een sleutel van de woning. [14]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op 13 mei 2020 vanaf 12.00 uur een grote hoeveelheid gas de woning van verdachte in is gestroomd waardoor er een explosief gas/luchtmengsel is ontstaan welke binnen de bandbreedte van de onderste (LEL) respectievelijk de bovenste (UEL) explosiegrens lag. Door onbekende oorzaak is dit gas/luchtmengsel vervolgens geëxplodeerd. De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen verder vast dat verdachte alleen in zijn woning aanwezig was ten tijde van de explosie.
Oorzaak gaslek
Door de politie is geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de grote hoeveelheid gas de woning in is gestroomd via de doorgeknipte/doorgesneden gasslang in de keuken van de woning nu er geen andere mogelijke oorzaken zijn gevonden. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de conclusie uit het forensische onderzoek. Dat de gasslang is doorgesneden of doorgeknipt waardoor er gas de woning is ingestroomd, past bovendien bij de verklaring van verdachte van vlak na de explosie, afgelegd als getuige. Tijdens dit getuigenverhoor heeft verdachte verklaard dat hij nog altijd zelfmoordgedachten heeft en dat hij denkt dat de explosie met een zelfmoordpoging te maken heeft. Hij kan zich echter niet veel meer herinneren.
Door de raadsman is bepleit dat aannemelijk is geworden dat het gaslek is ontstaan door een defect aan de cv-ketel. De raadsman heeft dit onder meer onderbouwd door te wijzen op het gasverbruik van de woning na de explosie, de ravage op de eerste verdieping en de stukken in het dossier waaruit blijkt dat er al geruime tijd geen onderhoud aan de cv-ketel heeft plaatsgevonden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. Door de politie is forensisch onderzoek verricht aan de cv-ketel. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen gaslekkages aan de cv-ketel zijn gevonden. Ook uit de gedragingen van verdachte blijkt niet dat hij geconfronteerd is met een (onverwacht) gaslek. Hij heeft immers gedurende de vijf uur dat er een grote hoeveelheid gas zijn woning in stroomde, geen actie ondernomen om alarm te slaan, zijn huis te ventileren of de hoofdaansluiting dicht te draaien. Dat er vlak na de explosie nog gasverbruik werd gemeten, acht de rechtbank bovendien goed verklaarbaar doordat er gasleidingen beschadigd zijn geraakt door de explosie. Er zijn immers stukken gasleiding aangetroffen in de verwoeste woning.
Gelet op het voorgaande, concludeert de rechtbank dat de grote hoeveelheid gas vanaf 12.00 uur de woning is ingestroomd via de doorgeknipte/doorgesneden gasslang in de keuken. Verdachte was die dag alleen thuis. In het dossier bevindt zich geen enkel aanknopingspunt dat iemand anders in de woning is geweest in de uren voorafgaand aan de explosie en verdachte was de enige met een sleutel. De rechtbank stelt dan ook vast, mede bezien in het licht van de verklaring van verdachte afgelegd als getuige, dat verdachte degene is geweest die de gasslang heeft doorgeknipt/doorgesneden en het gas in de woning heeft laten stromen.
Voorwaardelijke opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of bewezen kan worden dat verdachte opzet had op de explosie, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals het hier een ontploffing teweeg brengen – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader wordt het volgende overwogen. Verdachte heeft op 13 mei 2020 rond 12.00 uur de gasslang van het gasfornuis in de keuken van zijn woning doorgeknipt of doorgesneden. Vervolgens heeft hij ongeveer vijf uur lang gas de woning in laten stromen, hetgeen duidelijk te ruiken moet zijn geweest, zonder de woning te ventileren, de hoofdkraan dicht te draaien of alarm te slaan.
Naar algemene ervaringsregels geldt dat de kans aanmerkelijk is dat door het doorsnijden/doorknippen van een gasslang in een woning, waardoor een aanzienlijke hoeveelheid gas die woning in stroomt, er een explosief mengsel ontstaat dat door een van buiten komende omstandigheid, zoals bijvoorbeeld een vonk, het aanspringen van een koelkast of het gaan van een deurbel, eenvoudig kan leiden tot een ontploffing. Het is een feit van algemene bekendheid dat gasophoping onder omstandigheden tot een ontploffing kan leiden, hetgeen ook een voorzienbaar gevolg van verdachtes handelen moet zijn geweest toen hij de gasslang door sneed/knipte. Door zo te handelen is die kans op ontploffing ook bewust aanvaard.
De ontploffing heeft een enorme schade veroorzaakt aan de woning van verdachte en aan de woningen in de directe omgeving. Uit het (forensisch) onderzoek blijkt dat er binnen een straal van minimaal 100 meter brokstukken zijn aangetroffen en dat meerdere huizen in de omgeving (ernstig) beschadigd zijn. De naastgelegen woningen zijn zelfs helemaal onbewoonbaar geraakt. Indien er ten tijde van de ontploffing iemand op de stoep voor de woning van verdachte had gestaan, of iemand op een verkeerde plek in de naastgelegen woning had gestaan, bestond er voor diegene gevaar op ernstig letsel of zelfs de dood door rondvliegende brokstukken. De kans dat iemand voor de woning zou staan was bovendien aanmerkelijk doordat de ontploffing plaatsvond midden in een woonwijk op een woensdagmiddag in mei.
Door het handelen van verdachte, te weten het doorknippen of doorsnijden van de gasslang en vervolgens 5 uur lang gas de woning in te laten stromen, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het gasmengsel een ontploffing teweeg zou brengen en dat hierdoor de woning, omliggende woningen en goederen beschadigd konden raken en dat personen zwaar lichamelijk letsel konden oplopen of zouden komen te overlijden.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks13 mei 2020, te Nijmegen, in een woning aan de [adres] opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met gas, althans met een brandbare stof, in elk gevaleen ontploffing teweeg heeft gebracht, ten gevolge waarvan die woning en
/of eenmeerdere aangrenzende en
/ofin de directe omgeving bevindende woningen en
/ofgoederen, geheel of gedeeltelijk
is/zijn
verbrand en/ofvernield en/of beschadigd,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor
indie woning en
/ofaangrenzende
woningen en
/ofandere woningen bevindende goederen en
/ofandere goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/oflevensgevaar voor zich in de aangrenzende
en/of andere in de directe omgeving bevindendewoningen bevindende personen en
/ofandere personen
, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen/
ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
in de aangrenzende en/of anderezich in de directe omgeving bevindende
woning(en) bevindendepersonen
en/of andere personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is

5.De strafbaarheid van het feit

Standpunten partijen
De raadsman heeft gesteld dat sprake was van vrijwillige terugtred of een ondeugdelijke poging. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijwillige terugtred niet aannemelijk is geworden.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijwillige terugtred
Om te kunnen spreken van vrijwillige terugtred is in de eerste plaats vereist dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van de wil van verdachte afhankelijk waren. Daar komt bij dat in geval van een voltooide poging een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten. Verdachte heeft verklaard dat hij niets meer weet van de momenten van voor de explosie.
De rechtbank overweegt dat het volstaan met een enkele stelling zonder deze nader te onderbouwen, onvoldoende is om de vrijwillige terugtred aannemelijk te maken. Verdachte heeft geen enkele inzichten kunnen of willen geven in zijn wil en handelen in de uren voorafgaand aan de explosie. Voor de stelling dat verdachte de explosie wilde voorkomen – of daar enige handeling toe heeft verricht – is op geen enkele wijze een begin van aannemelijkheid gegeven.
De rechtbank overweegt (ten overvloede) dat, voor zover al aangenomen zou moeten worden dat verdachte wel enige handeling heeft verricht, te weten het dichtdraaien van het gaskraantje in de keuken - zoals veronderstellenderwijs is geopperd door de verdediging - dit handelen ontoereikend was om een explosie te voorkomen. Op basis van de gegevens over het gasverbruik kan dit kraantje immers alleen vlak voor de explosie zijn dichtgedraaid. Er was immers tussen in ieder geval 13.00 uur en 17.00 uur (het tijdstip van de explosie) sprake van een constante, onafgebroken instroom van een aanzienlijke hoeveelheid gas. Zo laat de gasmeter tussen 13.00 en 16.00 uur een instroom van 4,74 m3 per uur zien en tussen 16.00 en 17.00 uur een instroom van 4,75 m3. Op het moment van dicht draaien van de gaskraan was het dus al zeer waarschijnlijk dat zonder andere handelingen, zoals het luchten van de woning, het gevolg (een explosie) zou intreden. Anders gezegd: verdachte heeft hoe dan ook onvoldoende gedaan om de explosie te kunnen voorkomen. Van vrijwillige terugtred kan geen sprake zijn.
Ondeugdelijke poging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman met de enkele vaststelling dat er een explosie heeft plaatsgevonden. Nu het delict is voltooid, is van een ondeugdelijke poging geen sprake.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 23 juli 2020, opgemaakt door [naam 1] , GZ-psycholoog en de Pro Justitia rapportage van 12 november 2020, opgemaakt door [naam 2] , psychiater.
In beide rapporten wordt geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen, nu er bij verdachte in de tenlastegelegde periode sprake was van een stoornis in het gebruik van alcohol. De psychiater concludeert dat ook sprake was van een post traumatische stressstoornis, een vermijdende persoonlijkheidsstoornis en depressieve episoden. Door de psycholoog wordt geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat er achteruitgang is in cognitieve vermogens door de alcohol waardoor verdachte op zwakbegaafd niveau functioneert.
Hoewel er enig verschil zit in de diagnostiek, beschrijft zowel de psychiater als de psycholoog dat de invloed van de stoornis in het alcoholgebruik dusdanig is geweest dat er gesproken kan worden van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank verenigt zich met deze conclusie van de deskundigen en maakt die tot de hare.
Concluderend is de rechtbank van oordeel, dat alle hiervoor bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Verdachte is strafbaar, nu verder geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet achter het opleggen van een zorgmachtiging staat omdat er eerst vergelding dient plaats te vinden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte geen langere gevangenisstraf moet worden opgelegd dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven. Op grond van de WFZ kan bovendien aan verdachte een zorgmachtiging worden opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een gasexplosie in zijn woning. Hij heeft de gasslang in de keuken doorgeknipt of doorgesneden en heeft vervolgens vijf uur lang een aanzienlijke hoeveelheid gas de woning in laten stromen. Omstreeks 17.00 uur heeft de explosie plaatsgevonden waarbij meerdere woningen in de directe omgeving zwaar zijn beschadigd. Op dat moment waren er in de omliggende woningen meerdere bewoners aanwezig. De verdachte heeft dit voor lief genomen en de rechtbank rekent dat verdachte aan. Dergelijke feiten hebben een zeer gevaarzettend karakter en brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg, zoals ook is gebleken uit de ter zitting afgelegde verklaringen van buurtbewoners. Ook is er door de explosie erg veel schade toegebracht aan onder andere omliggende woningen en auto’s.
De rechtbank houdt rekening met de strafverzwarende omstandigheid dat de explosie midden in een woonwijk en op een woensdagmiddag heeft plaatsgevonden. Dit is een moment waarop doorgaans veel mensen en ook kinderen thuis zijn. Dat er buiten verdachte niemand ernstig gewond is geraakt of is overleden, is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar is puur geluk geweest.
De rechtbank houdt verder bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte, zoals hiervoor is overwogen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank legt een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van het voorarrest, conform de eis van de officier van justitie.
Gelet op de omstandigheid dat een zorgmachtiging binnen twee weken ten uitvoer moet worden gelegd, en de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt voor de duur van 5 jaar, zal het verzoek voor een zorgmachtiging op dit moment worden afgewezen. Hiervan zal een aparte beslissing worden opgesteld.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

In deze strafzaak hebben meerdere benadeelde partijen in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. In totaal heeft de rechtbank 18 vorderingen ontvangen. De opgevoerde schadeposten betreffen materiële en/of immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht ten aanzien van het merendeel van de opgevoerde schadeposten de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, dan wel gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Daarbij heeft de officier van de justitie betoogd dat bij vorderingen van immateriële schadevergoeding voor meerdere leden van een gezin steeds een bedrag van € 2.000,- (per gezinslid) aan meerderjarige gezinsleden kan worden toegewezen en een bedrag van € 1.000,- aan
minderjariggezinsleden. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de toegewezen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor de toe te wijzen bedragen. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de officier van justitie gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd en dat de benadeelde om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar (gehele) vordering.
Standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging wordt hieronder per vordering vermeld.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank laat aan de beoordeling van de afzonderlijke vorderingen enige algemene
beschouwingen voorafgaan.
Civiele vordering
De rechtbank merkt allereerst op dat zij begrijpt dat de explosie en de gevolgen daarvan - zowel materieel als immaterieel - zeer ingrijpend zijn geweest voor de benadeelde partijen.
Zonder daaraan iets te willen afdoen, merkt de rechtbank op dat zij de ingediende vorderingen dient te beoordelen volgens de bepalingen van het burgerlijk recht. Daarbij geldt dat de gevorderde schade steeds expliciet gesteld en (bij gemotiveerde betwisting door de verdediging) bewezen moet worden. Meer in het bijzonder moet steeds vast komen te staan dat de gevorderde schade het gevolg is van de explosie. Het voorgaande kan er toe leiden dat niet iedere schadepost (in zijn geheel) voor vergoeding in aanmerking komt. Ook geldt dat de rechtbank niet meer kan toewijzen dan de gevorderde bedragen.
Daarnaast kan het zo zijn dat het leveren van (nader) bewijs van (een deel van de) gevorderde schade het strafproces onevenredig zou belasten. In dat geval zal de rechtbank (dat deel van) de betreffende vordering niet ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan ter zake van die schade desgewenst een vordering instellen bij de burgerlijk rechter.
In alle gevallen geldt dat de rechtbank alleen kan afgaan op de stellingen die in deze procedure zijn ingenomen. De rechtbank moet dus uitgaan van wat er op papier is gezet in de vorderingen en wat daarover is opgemerkt op de zittingen.
Immateriële schade: aantasting in de persoon op andere wijze
Door een groot deel van de benadeelde partijen is betoogd dat verdachte door zijn
handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en dat zij immateriële schade hebben geleden op grond van art. 6:106 lid 1 onder b BW.
De rechtbank overweegt dat van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending
meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in de onderhavige zaak zodanig is, dat van een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden gesproken. Verdachte heeft midden in een woonwijk zijn woning vol laten stromen met gas waardoor een enorme gasexplosie is ontstaan. De aangrenzende huizen zijn volledig verwoest en veel huizen in de directe omgeving hebben forse schade opgelopen. Veel buurtbewoners, waaronder kinderen, waren thuis ten tijde van de explosie. Door deze benadeelde partijen is uitvoerig in aangiftes en slachtofferverklaringen benoemd hoeveel angst zij hebben ervaren op dat moment en hoe zij nog altijd met de gevolgen hiervan leven. Zij waren in hun huis, bij uitstek een plek waar zij zich veilig zouden moeten voelen. Bewoners die niet thuis waren op het moment van de explosie maar de explosie wel van nabij meemaakten of die na het incident hun woning verwoest of beschadigd aantroffen zijn eveneens geconfronteerd met gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen een zeer ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van deze benadeelde partijen en dat daardoor sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW.
De rechtbank overweegt dat er geen rechtsregel is die haar belet om in een zaak als de onderhavige gebruik te maken van een indeling in categorieën bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade. Leidend bij die indeling is hier de aard en de omvang van de impact van het gepleegde feit voor elk van de benadeelde partijen. De rechtbank onderscheidt daarbij enerzijds de impact van het meemaken van de schokkende gebeurtenis - de explosie - zelf en anderzijds de impact van de gevolgen van de explosie. Een en ander brengt de rechtbank tot een indeling in de volgende categorieën, voor zover gevorderd.
- Categorie 1: Directe buren wiens woning is verwoest: € 3.000,-
- Categorie 2: Bewoners in de wijk die thuis waren ten tijde van de explosie: € 2.000,-
- Categorie 3: Bewoners in de wijk die niet thuis waren ten tijde van de explosie, maar hun huis vernield/beschadigd aantroffen: € 1.000,-.
De rechtbank ziet hierbij geen grond om voor kinderen een andere maatstaf te hanteren dan voor volwassenen.

1.Benadeelde partij [benadeelde 2]

Gevorderd wordt, na aftrek van de reeds door de verzekering vergoede schade, een bedrag van € 504,- aan materiële kosten voor, zo begrijpt de rechtbank, het overschilderen van deuren in verband met kleurverschil.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat de gemaakte kosten in een te verwijderd verband met de explosie en daarmee in de risicosfeer van de benadeelde partij liggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de schadepost, tegen de achtergrond van het verweer van de verdediging, onvoldoende onderbouwd nu uit de overgelegde facturen niet vastgesteld kan worden dat de nog niet door de verzekering vergoede kosten zien op schade die is ontstaan door de explosie. De rechtbank zal de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

2.Benadeelde partij [benadeelde 3]

Gevorderd wordt een bedrag van € 1.596,51 aan materiële en € 250,- aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit € 607,72 en € 661,79 aan twee motoren, een [merk 1] en een [merk 2] , en € 275,12 aan verlies van arbeidsvermogen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade aan de motoren niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu het causaal verband tussen de explosie en de schade aan de motoren onvoldoende is gesteld en onderbouwd. Volgens de verdediging kunnen de motoren ook later beschadigd zijn geraakt. Ten aanzien van het gevorderde bedrag voor verlies van arbeidsvermogen en de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat wordt gesteld dat de motoren ten tijde van de explosie in de schuur stonden. De hoogte van de schade door geconstateerde beschadigingen aan de motoren is onderbouwd met een schaderapport. Noch daarin, noch in het schadeformulier wordt echter gesteld wat het oorzakelijk verband is tussen de explosie en genoemde beschadigingen. De rechtbank kan daarmee op dit moment niet vaststellen dat een dergelijk verband bestaat. Bovendien overweegt de rechtbank dat de schaderapporten dateren van 25 november 2020, waardoor een causaal verband niet zonder meer aannemelijk is. Om te kunnen vaststellen welke schade de benadeelde partij daadwerkelijk heeft geleden, is derhalve nadere bewijsvoering noodzakelijk, wat de onderhavige procedure onevenredig zou belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij ter zake van deze schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft ter zake van het gevorderde bedrag aan verlies van arbeidsvermogen gesteld dat hij werkt als rijinstructeur op basis van een 0-urencontract en dat hij na de explosie 27,5 uur niet heeft kunnen werken omdat hij enige tijd niet bij zijn auto kon en vanwege afspraken met aannemers, glaszetters en schilders. Deze schade is onderbouwd en niet betwist door de verdediging en zal daarom worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft verklaard dat hij op het moment van de explosie in de wijk liep en de knal meemaakte. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het smartengeld begroten op het gevorderde bedrag van € 250,-.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 525,12,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

3.Benadeelde partij [benadeelde 4]

Gevorderd wordt, na aftrek van de reeds vergoede schade, een bedrag van € 1.706,12 aan materiële schade en € 7.000,- aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit € 624,10 vanwege, zo begrijpt de rechtbank, het totall loss verklaren van een auto en de kosten voor schorsing van het kenteken daarvan, € 227,02 voor vervanging van een mobiele telefoon en € 945,- voor schade (gestelde vervangingskosten) aan een zonnescherm.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade voor de auto, de mobiele telefoon en het zonnescherp onvoldoende is onderbouwd. Ook is onduidelijk waarom schade aan een zonnescherm niet onder de opstalverzekering zou vallen. Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat het gevorderde bedrag ziet op verhuiskosten, terwijl niet is onderbouwd dat die zijn gemaakt. Subsidiair is aangevoerd dat deze kosten geschat moeten worden op maximaal € 1.597,50.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat niet is gesteld en onderbouwd waaruit de schade aan de auto en de mobiele telefoon bestaat, hoe groot die was en wat het oorzakelijk verband tussen de explosie en die schade is. Ook blijkt niet dat de auto totall los is verklaard en waarom het kenteken geschorst diende te worden. De rechtbank zal de benadeelde partij ter zake van deze schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De gevorderde schade aan het zonnescherm is onderbouwd met een offerte. Dat de schade is ontstaan door de explosie is niet betwist. De hoogte daarvan schat de rechtbank, na “nieuw voor oud-correctie”, op € 800,-. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen.
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij thuis was ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor haar traumatische gebeurtenis niet meer in haar huis wil wonen. De kosten voor een verhuizing raamt zij op € 7.000,-, die zij vordert als immateriële schade. Naar het oordeel van de rechtbank dienen verhuiskosten echter beschouwd te worden als materiële kosten, waarvan gesteld en onderbouwd dient te worden dat zij daadwerkelijk zijn gemaakt. Dat is niet het geval.
Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank zal, zoals eerder overwogen, het smartengeld begroten op € 2.000,-.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 2.800,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

4.Benadeelde partij [benadeelde 5]

Gevorderd wordt een bedrag van € 2.752,94 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit € 375,54 aan eigen risico van haar zorgverzekering, € 420,44 aan niet vergoede kosten voor een psycholoog, € 1.728,04 aan tijdsbesteding nu benadeelde partij verlof heeft moeten opnemen voor de psychische verwerking van het gebeurde en voor het regelen van het herstel van haar woning en tuin (253,75 uur x € 6,81, berekend op basis van het Besluit tarieven in strafzaken) en € 228,92 aan reiskosten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het aantal gesteld bestede uren exceptioneel hoog is en is besteed tijdens twee weken betaald verlof. De schade die hiervoor gevorderd is moet worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde bedragen voor het eigen risico, de psycholoog en de reiskosten heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Ter zake van de immateriële schade is aangevoerd dat deze kosten geschat moeten worden op maximaal € 1.597,50.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het door de benadeelde partij opgegeven aantal uren voor het regelen van het herstel en opruimen van de woning haar hoog voorkomt. De rechtbank schat deze schade vooralsnog op (80 uur x € 6,81 =) € 544,80. Voor vaststelling van het overige deel van deze schade is naar het oordeel van de rechtbank nadere bewijsvoering nodig, wat de onderhavige procedure onevenredig zou belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van deze schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De € 375,54 aan eigen risico, € 420,44 aan kosten voor een psycholoog en € 228,92 aan reiskosten zijn niet betwist en zullen worden toegewezen.
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij thuis was ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor haar traumatische gebeurtenis psychische hulp nodig heeft gehad. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank acht de immateriële schade bovendien voldoende onderbouwd. De rechtbank zal, zoals eerder overwogen, het smartengeld begroten op € 2.000,-.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 3.569,70 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen

5.Benadeelde partij [benadeelde 6]

Gevorderd wordt een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade.
De verdediging heeft ter zake van de gevorderde schade primair aangevoerd dat onvoldoende causaal verband bestaat tussen de explosie en de gestelde psychische en psychosomatische klachten van de benadeelde partij, nu er blijkens de onderbouwing van de vordering al klachten bestonden vóór de explosie. Subsidiair is aangevoerd dat deze kosten geschat moeten worden op maximaal € 1.597,50.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij thuis was ten tijde van de explosie en dat zij als gevolg van die voor haar traumatische gebeurtenis een verergering van eerder bestaande psychosomatische klachten heeft (gehad) en specifiek voor de verwerking van de explosie een EMDR-sessie heeft moeten ondergaan. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank zal, overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen, het smartengeld begroten op € 2.000,-.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen

6.Benadeelde partijen [benadeelde 7] en [benadeelde 8]

Gevorderd wordt een bedrag van € 4.000,- (2 x € 2.000,-) aan immateriële schade.
Ter zake van de immateriële schade is primair aangevoerd dat deze onvoldoende onderbouwd is en subsidiair dat zij geschat moeten worden op maximaal € 1.597,50.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partijen op dat zij thuis waren ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor hen traumatische gebeurtenis psychische klachten (slapeloosheid, prikkelbaarheid, angst) hebben ontwikkeld. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank zal, overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen, het smartengeld begroten op € 4.000,- (2 x € 2.000,-).
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 4.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen
7. Benadeelde partijen [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12]
Gevorderd wordt een bedrag van € 2.312,78 aan materiële schade en € 8.000,- (€ 2.000,- p.p.) aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit € 1.272,78 aan loonderving, € 920,- kosten voor een nieuwe kledingkast en € 120,- aan niet vergoede schade voor een nieuwe picknicktafel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde loonderving onvoldoende onderbouwd is, nu die niet blijkt uit de overgelegde loonstrook. De schade aan de kast dient primair begroot te worden op de kosten van reparatie, subsidiair dient “nieuw voor oud-correctie” plaats te vinden. De schade aan de picknicktafel komt niet voor toewijzing in aanmerking nu de verzekeraar terecht de dagwaarde heeft vergoed. Ter zake van de immateriële schade is primair aangevoerd dat deze te summier is onderbouwd en vergaand gematigd moet worden, subsidiair dat deze maximaal geschat moeten worden op € 1.597,50 per persoon.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de door benadeelde partij [benadeelde 9] gestelde loonderving niet kan worden afgeleid uit de door haar overgelegde loonstrook, nu deze de maand oktober betreft. De loonstrook van de maand waarin de gestelde loonderving plaatsvond ontbreekt. Om te kunnen vaststellen welk loon de benadeelde partij daadwerkelijk is misgelopen is derhalve nadere bewijsvoering noodzakelijk, wat de onderhavige procedure onevenredig zou belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij ter zake van deze schade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Dat schade is geleden aan de kast is niet betwist. De rechtbank schat deze, met toepassing van “nieuw voor oud-correctie”, op € 700,-. Van de schade aan de picknicktafel is reeds de dagwaarde vergoed, terwijl het overige gevorderde bedrag niet onderbouwd is. De vordering zal op dit punt niet-ontvankelijk verklaard worden. Zowel deze schade als de gevorderde loonderving kan de benadeelde partij slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank maakt uit de stellingen (waaronder de ingediende schriftelijke slachtofferverklaring) van de benadeelde partijen op dat [benadeelde 9] , [benadeelde 10] en [benadeelde 11] thuis waren ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor hen traumatische gebeurtenis psychische en psychosomatische klachten hebben (gehad). [benadeelde 12] was niet thuis ten tijde van de explosie, maar ook hij heeft psychische klachten door de gevolgen van de explosie. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank zal, overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen, het smartengeld begroten op (3 x € 2.000,- + 1 x € 1.000,- =) € 7.000,-.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 7.700,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen

8.Benadeelde partij [benadeelde 13] , [benadeelde 14] en [benadeelde 15]

Gevorderd wordt een bedrag van € 2.470,58 aan materiële en € 6.000,- (€ 2.000,- p.p.) aan immateriële schade.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd naar een bedrag van € 1.597,50 p.p. Ten aanzien van de materiële kosten heeft de verdediging bepleit dat deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking komen, nu de gevorderde schade aan vloer en keuken al tegen dagwaarde is vergoed door de verzekeraar en het causaal verband tussen de gestelde loonderving en de explosie niet kan worden vastgesteld zonder nadere bewijsvoering
De rechtbank overweegt dat op basis van de door de benadeelde partij ingediende stukken ter onderbouwing van de schade aan de vloer en de keuken onvoldoende vastgesteld kan worden hoe groot de schade door de explosie was, welk deel daarvan reeds door de verzekering is vergoed en of en zo ja tot welk bedrag een “nieuw voor oud-correctie” dient te worden toegepast. Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan gederfd inkomen overweegt de rechtbank dat onvoldoende is onderbouwd dat de slijmbeursontsteking bij benadeelde partij [benadeelde 13] is ontstaan door de explosie, zodat zonder nadere bewijsvoering niet kan worden vastgesteld dat causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en de gevorderde schade. Nadere bewijsvoering zou de onderhavige procedure onevenredig belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij om bovengenoemde redenen voor wat betreft de materiële kosten niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partijen op dat zij allen thuis waren ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor hen traumatische gebeurtenis psychische klachten hebben (gehad). Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank acht de immateriële schade bovendien voldoende onderbouwd. De zal het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- p.p. begroten.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 6.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.Benadeelde partij [benadeelde 1]

Gevorderd wordt een bedrag van € 750.000,- aan materiële schade, te weten een schatting van de totale kosten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu de vordering summier is onderbouwd en het nader onderbouwen een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de schadepost onvoldoende onderbouwd nu uit de overgelegde onderbouwing niet vastgesteld kan worden wat de werkelijk geleden schade is en welke schade vergoed wordt door de verzekering. Om te kunnen vaststellen wat de werkelijke schade is, is derhalve nadere bewijsvoering noodzakelijk, wat de onderhavige procedure onevenredig zou belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

10.Benadeelde partij [benadeelde 16]

Gevorderd wordt een bedrag van € 5.976,- aan materiële schade, zijnde schade aan de auto.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu onduidelijk is of de auto ten tijde van de explosie op naam stond van de benadeelde partij.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de schadepost onvoldoende onderbouwd nu uit de overgelegde onderbouwing niet vastgesteld kan worden welke schade reeds vergoed is door de verzekering. Uit de bij de aangifte gevoegde verzekeringskaart, blijkt dat de benadeelde partij ten tijde van de explosie verzekerd was bij [naam 3] . Niet is gebleken op welke wijze en tot welk bedrag de benadeelde verzekerd was. Nu de schadepost is betwist en een nadere bewijsvoering noodzakelijk is, wat de onderhavige procedure onevenredig zou belasten, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

11.Benadeelde partij [benadeelde 17]

Gevorderd wordt een bedrag van € 385,- aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade. De materiële schade betreft het eigen risico van 2021.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiele kosten toekomstige schade betreft en niet vast te stellen en opeisbaar is en de onderbouwing bovendien ontbreekt. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de materiele schade onvoldoende onderbouwd. Uit de toegezonden onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij in behandeling is bij de praktijkondersteuner huisartsen voor geestelijke gezondheidszorg (POH GGZ). Als dit zo is, worden de kosten hiervan vergoed door de basisverzekering. Het eigen risico wordt niet aangesproken, omdat de zorg onder huisartsenzorg valt. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook afwijzen.
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij thuis was ten tijde van de explosie en als gevolg van die voor haar traumatische gebeurtenis psychische hulp nodig heeft (gehad). Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank zal, gelet op de eerder uiteengezette uitgangspunten, het smartengeld begroten op het gevorderde bedrag van € 850,-.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 850,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

12.Benadeelde partij [benadeelde 18]

Gevorderd wordt een bedrag van € 385,- aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade. De materiële schade betreft kosten voor fysiotherapie.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de behandelingen bij de fysiotherapie, als de therapie bij de POH GGZ al bestond voor het moment van explosie. Om die reden kan geen causaal verband aangenomen worden.
De beoordeling door de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Uit de door de benadeelde partij overgelegde onderbouwing blijkt dat zij na de explosie een terugval heeft gehad in fysieke en mentale klachten. De rechtbank acht het causale verband daarmee voldoende aannemelijk. De schadeposten zijn derhalve voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de materiele schade ter hoogte van € 385,- kan worden toegewezen.
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij ten tijde van de explosie niet thuis was, maar later de woning beschadigd aantrof en als gevolg van die voor haar traumatische gebeurtenis psychische hulp nodig heeft gehad. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank acht de immateriële schade bovendien voldoende onderbouwd. De rechtbank zal, tegen de achtergrond van de eerder geschetste algemene uitgangspunten het smartengeld begroten op het gevorderde bedrag van € 850,-.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 1.235,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

13.Benadeelde partij [benadeelde 19]

Gevorderd wordt een bedrag van € 250,- aan immateriële schade.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zij ten tijde van de explosie niet thuis was, maar later zijn woning beschadigd aantrof. Op basis van de stellingen van de benadeelde partij en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank acht de immateriële schade voldoende onderbouwd. De zal het smartengeld begroten op het gevorderde bedrag van € 250,-.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 250,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

14.Benadeelde partij [benadeelde 20]

Gevorderd wordt een bedrag van € 36.200,- aan materiële en € 5.000,- aan immateriële schade.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd naar een bedrag van € 1597,50. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman bepleit dat dat benadeelde partij in dit deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard nu het niet hebben van een verzekering civielrechtelijk als nalatig moet worden beschouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht zeer aannemelijk dat de benadeelde schade heeft geleden nu hij de directe buurman was van verdachte en zijn woning compleet is verwoest door de explosie. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Dat de benadeelde partij niet verzekerd was voor de geleden schade doet hier niet aan af en maakt niet dat verdachte, die tegenover de benadeelde partij een onrechtmatige daad heeft gepleegd, de daardoor veroorzaakte schade niet zou hoeven te vergoeden, De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en stelt vast dat het schadebedrag in ieder geval aannemelijk is geworden tot een bedrag van € 20.000,- en wijst dit bedrag toe. Voor het overige wordt de vordering voor wat betreft de immateriële schade niet ontvankelijk verklaard.
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat zijn woning als gevolg van de explosie volledig verwoest was. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank zal, zoals bij de algemene uitgangspunten overwogen het smartengeld van Rossen als directe buur op een bedrag van € 3.000,- begroten.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 23.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

15.Benadeelde partij [benadeelde 21] en [benadeelde 22]

Gevorderd wordt een bedrag van € 4.000,- (€ 2.000,- p.p.) aan immateriële schade.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd naar een bedrag van €1.597,50 p.p.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank zal het smartengeld, gelet op de eerder genoemde algemene uitgangspunten begroten op het gevorderde bedrag van € 4.000-.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 4.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

16.Benadeelde partij [benadeelde 23] , [benadeelde 24] , [benadeelde 25] en [benadeelde 26]

Gevorderd wordt, na aftrek van de reeds vergoede schade, een bedrag van € 623,- aan materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade wordt een bedrag gevorderd ter hoogte van € 8.000 (€ 2.000,- p.p.).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd naar een bedrag van € 1.597,50 p.p. Ten aanzien van de materiële schade heeft de verdediging de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. De rechtbank overweegt dat de materiële schadeposten niet inhoudelijk zijn betwist.
De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de materiële schade ter hoogte van € 623,- kan worden toegewezen.
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partijen op dat zij ten tijde van de explosie thuis waren. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank zal het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- p.p. begroten, zoals eerder toegelicht.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 8.623,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

17.Benadeelde partij [benadeelde 27]

Gevorderd wordt een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd naar een bedrag van € 1.597,50.
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partij op dat hij thuis was ten tijde van de explosie. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank zal het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- begroten.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

18.Benadeelde partij [benadeelde 28] en [benadeelde 29]

Gevorderd wordt een bedrag van € 664,90 aan materiële en € 4.000,- (€ 2.000,- p.p.) aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit schade aan de auto.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd naar een bedrag van € 1.597,50 p.p. Ten aanzien van de materiële kosten heeft de verdediging bepleit dat niet vastgesteld kan worden dat er sprake is van een causaal verband.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de materiële schade ter hoogte van € 664,90 kan worden toegewezen.
De rechtbank maakt uit de stellingen van de benadeelde partijen op dat zij ten tijde van de explosie thuis waren. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die is aan te merken als ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW en die valt binnen de indeling in categorieën 1, 2 en 3 zoals bij de algemene beschouwingen hiervoor verder overwogen. De rechtbank zal het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- p.p. begroten.
In totaal wijst de rechtbank toe een bedrag van € 4.664,90 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f en 157, van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
 beveelt dat de tijd, die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslissingen ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij

1.Benadeelde partij [benadeelde 2]

 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;

2.Benadeelde partij [benadeelde 3]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 275,12 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade. In totaal wordt toegewezen een bedrag van € 525,12 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 3] , een bedrag te betalen van € 525,12. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 10 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

3.Benadeelde partij [benadeelde 4]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 800,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade. In totaal wordt toegewezen een bedrag van € 2.800,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 4] , een bedrag te betalen van € 2.800,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 37 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

4.Benadeelde partij [benadeelde 5]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 5] van € 1.569,70 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade. In totaal wordt toegewezen een bedrag van € 3.569,70 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 5] , een bedrag te betalen van € 3.569,70. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 45 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

5.Benadeelde partij [benadeelde 6]

 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 6] van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 6] , een bedrag te betalen van € 2.000,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

6.Benadeelde partijen [benadeelde 7] en [benadeelde 8]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 7] en [benadeelde 8] van € 4.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 7] en [benadeelde 8] , een bedrag te betalen van € 4.000,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 50 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

7. Benadeelde partijen [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12] van € 700,- aan materiële schade en € 7.000,- aan immateriële schade. In totaal wordt toegewezen een bedrag van € 7.700,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] en [benadeelde 12] , een bedrag te betalen van € 7.700,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 73 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

8.Benadeelde partij [benadeelde 13] , [benadeelde 14] en [benadeelde 15]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 13] , [benadeelde 14] en [benadeelde 15] van € 6.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 13] , [benadeelde 14] en [benadeelde 15] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 13] , [benadeelde 14] en [benadeelde 15] , een bedrag te betalen van € 6.000,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 65 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

9.Benadeelde partij [benadeelde 1]

 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;

10.Benadeelde partij [benadeelde 16]

 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 16] niet-ontvankelijk in de vordering;

11.Benadeelde partij [benadeelde 17]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 17] van € 850,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 17] , een bedrag te betalen van € 850,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 17 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

12.Benadeelde partij [benadeelde 18]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 18] van € 385,- aan materiële schade en € 850 aan immateriële schade. In totaal wordt toegewezen een bedrag van € 1.235,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 18] , een bedrag te betalen van € 1.235,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 22 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

13.Benadeelde partij [benadeelde 19]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 19] van € 250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 19] , een bedrag te betalen van € 250. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

14.Benadeelde partij [benadeelde 20]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 20] van € 20.000,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade. In totaal wordt toegewezen een bedrag van € 23.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 20] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 20] een bedrag te betalen van € 23.000,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 125 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

15.Benadeelde partij [benadeelde 21] en [benadeelde 22]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 21] en [benadeelde 22] van € 4.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 21] en [benadeelde 22] , een bedrag te betalen van € 4.000,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 50 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

16.Benadeelde partij [benadeelde 23] , [benadeelde 24] , [benadeelde 25] en [benadeelde 26]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 23] , [benadeelde 24] , [benadeelde 25] en [benadeelde 26] van € 623,- aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade. In totaal wordt toegewezen een bedrag van € 8.623,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 23] , [benadeelde 24] , [benadeelde 25] en [benadeelde 26] , een bedrag te betalen van € 8.623,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 78 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

17.Benadeelde partij [benadeelde 27]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 27] van € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 27] , een bedrag te betalen van € 2.000,-. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;

18.Benadeelde partij [benadeelde 28] en [benadeelde 29]

  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 28] en [benadeelde 29] van € 664,90 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade. In totaal wordt toegewezen een bedrag van € 4.664,90 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 28] en [benadeelde 29] , een bedrag te betalen van € 4.664,90. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 56 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Leemreize, voorzitter, mr. D.R. Sonneveldt en
mr. J.M. Graat, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek [naam 4] / ON5R020046, zaaknummer 2020426946, gesloten op 26 augustus 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 76 t/m 82
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 78
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81
8.Proces-verbaal van vergelijkend werktuigsporenonderzoek, p. 120
9.Proces-verbaal van bevindingen, uitlezen slimme meter, p. 62 en 63
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 80
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81 en 82
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 29
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 56
14.Proces-verbaal van verhoor, p. 157