ECLI:NL:RBGEL:2021:982

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
C/05/381112 KG RK 20-912
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende vooringenomenheid tijdens descente in burengeschil

In deze zaak hebben verzoekers, beiden wonende te Westervoort, op 14 december 2020 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.J.J. van Acht, de rechter die hen in een burengeschil bijstond. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de indruk van verzoekers dat de rechter niet onpartijdig was tijdens een descente op 4 december 2020. Verzoekers voerden aan dat de rechter zich niet neutraal had opgesteld en dat hij de essentie van de zaak, de erfgrens, uit het oog had verloren. Tijdens de descente had de rechter het perceel van verzoekers bezichtigd zonder de gedaagde partij toe te laten, wat verzoekers als partijdig ervoeren. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij de situatie ter plaatse zo goed mogelijk heeft beoordeeld en dat zijn opmerkingen niet bedoeld waren om vooringenomenheid te tonen.

De wrakingskamer heeft de omstandigheden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de vrees voor vooringenomenheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekers, waaronder de duur van de bezoeken aan de percelen en de opmerkingen van de rechter, niet overtuigend genoeg geacht om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 februari 2021 door de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Gelderland, met de rechters S.J. Peerdeman, A.F. Germs-de Goede en J.M. Graat.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/381112 / KG RK 20-912
Beslissing van 15 februari 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

1.[verzoeker]

2.
[verzoekster]
beiden wonende te Westervoort
hierna te noemen: verzoekers,
strekkende tot de wraking van
mr. R.J.J. van Acht,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 14 december 2020
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 3 januari 2021
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling, gehouden op 1 februari 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoekers, vergezeld door hun dochter
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaak-/rolnummer
8676091 \ CV EXPL 20-7129. Het betreft een burengeschil met verzoekers als eisende partij die in persoon procederen. Op 4 december 2020 heeft de rechter een descente gehouden. Verzoekers wilden de gedaagde partij niet toelaten op hun perceel en daarom heeft de rechter buiten aanwezigheid van de gedaagde partij het perceel van verzoekers bezichtigd. Daarbij was wel de gemachtigde van de gedaagde partij aanwezig. Daarna heeft de rechter buiten aanwezigheid van verzoekers het perceel van de gedaagde partij bezichtigd. Aansluitend heeft de rechter buiten, aan de voorzijde van de woningen de zaak in het bijzijn van beide partijen besproken.
2.2.
Blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht op de mondelinge behandeling, zijn verzoekers op grond van de navolgende omstandigheden van mening dat de rechter niet onpartijdig is. Volgens verzoekers heeft de rechter tijdens de descente:
1. de essentie van de zaak (te weten de loop van de erfgrens met een mandelige muur) uit het oog verloren door alleen aandacht te hebben voor (de veiligheid van) de door de buren op de mandelige muur aangebrachte bouwconstructie. De rechter heeft géén onderzoek gedaan naar de erfgrens en stelde tijdens de gezamenlijke bespreking op de openbare weg alleen de vraag of een bouwkundige keuring zou moeten plaatsvinden maar niet of verzoekers het Kadaster wilden inschakelen;
2. de tuin van verzoekers gedurende 15 minuten bezocht terwijl het bezoek aan de tuin van de gedaagde partij 25 minuten duurde;
3. zich niet neutraal uitgelaten in de kwestie over de videodeurbel van de gedaagde partij, die naar de mening van verzoekers hun privacy schendt. De rechter merkte daarover op: “Dan kan half Nederland wel klagen”;
4. de kwestie over de privémuur van verzoekers waaraan de gedaagde partij veranderingen heeft aangebracht, snel afgewimpeld en niet de moeite genomen om naar de muur te kijken;
5. verzoekers niet de mogelijkheid gegeven om op de reactie/pleitnota van de gedaagde partij te reageren die hen tijdens de descente in handen werd gedrukt. De rechter heeft de schriftelijke reactie die verzoekers na de descente alsnog bij de rechtbank hebben ingediend, geweigerd en teruggestuurd. Naar de mening van verzoekers had de rechter de pleitnota van de gedaagde partij op 4 december 2020 meteen moeten afwijzen.
Verzoekers leiden uit deze omstandigheden af dat de rechter partij kiest voor de gedaagde partij en zij vragen dan ook om de rechter te vervangen door een andere rechter.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De vraag ligt dus voor of de door verzoekers aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekers geuite vrees dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben verzoekers nog de volgende omstandigheden aan hun wrakingsverzoek toegevoegd:
a. de rechter had tijdens de descente vanaf het dak van hun woning naar de erfgrens moeten kijken. Verzoekers hebben een foto naar de mondelinge behandeling meegenomen waaruit de loop van de erfgrens zou blijken;
b. de rechter heeft de bouwconstructie op de mandelige muur ten onrechte een pergola genoemd terwijl dit een overkapping betreft;
c. de rechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ten onrechte de artikelen 5:62 BW en 5:43 BW niet genoemd;
d. de rechter had de reactie/pleitnota van de gedaagde partij op 4 december 2020 moeten weigeren omdat deze niet is ondertekend;
e. de rechtbank zou verzoekers hebben bericht dat op 4 december 2020 al vonnis zou zijn gewezen, welk vonnis bindend zou zijn.
3.4.
De wet schrijft voor dat alle omstandigheden waarop het wrakingsverzoek berust tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door verzoekers aangevoerde nadere gronden onder a., b., d. en e. waren echter al vóór indiening van het verzoek op 14 december 2020 bekend. Deze later aangevoerde gronden worden daarom niet in de beoordeling betrokken. De onder c. genoemde omstandigheid heeft zich voorgedaan ná indiening van het wrakingsverzoek en zal hierna bij bespreking van de hiervoor onder 2.2. genoemde omstandigheden worden meegenomen.
3.5.
De wrakingskamer begrijpt uit het verzoek en de gegeven toelichting dat verzoekers als gevolg van de houding, duidingen en uitlatingen van de rechter tijdens de descente de subjectieve indruk hebben gekregen dat hun zaak niet op een onpartijdige wijze wordt behandeld en dat de gang van zaken tijdens de descente aanleiding is geweest voor het indienen van het wrakingsverzoek. De vraag is echter of de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is en of aan het toetsingscriterium als genoemd in 3.1. is voldaan.
3.6.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Het doel van een descente is niet alleen dat een rechter de feitelijke situatie met eigen ogen kan waarnemen, maar ook het verstrekken van inlichtingen door partijen en het beproeven van een mogelijke schikking. De descente is ook een comparitie van partijen. De rechter bepaalt welke inlichtingen hij voor een goede beoordeling van de zaak nog nodig heeft. De rechter heeft tijdens een descente dan wel comparitie van partijen een grote rechterlijke vrijheid om te reageren op stellingen van partijen. Daarbij is onontkoombaar dat een partij kan worden geconfronteerd met een voorlopig oordeel dat hem onwelgevallig is. Hiermee staat echter nog niet vast wat het definitieve oordeel van de rechter zal zijn. Dit oordeel wordt pas in het vonnis gegeven.
3.7.
Verzoekers voeren aan dat de rechter (1.) tijdens de descente alleen oog zou hebben gehad voor de bouwconstructie op de muur. Dit wil nog niet zeggen dat de rechter al een oordeel had of geen beslissing zal nemen over de erfgrens en de mogelijke mandeligheid van de muur. Zoals de rechter schriftelijk en mondeling heeft toegelicht was de muur met de bouwconstructie het enige wat hij ter plaatste kon aanschouwen. De kadastrale grens was in het veld niet aangegeven met feitelijke grensaanduidingen (bijvoorbeeld door middel van grenspaaltjes) en is alleen te zien op een kadastrale kaart, aldus de rechter. Omdat er naast de kwestie van de erfgrens bezwaar was tegen de constructie op de muur, heeft de rechter tijdens de descente deze constructie bekeken, zo verklaart de rechter. Daarmee is, anders dan verzoekers lijken te betogen, niet gegeven dat de rechter in zijn vonnis niet zal oordelen over de erfgrens. Zoals uit de toelichting van de rechter blijkt, oordeelt hij niet alleen op basis van de feitelijke situatie zoals die is waargenomen maar ook op basis van de in het dossier aanwezige stukken over de erfgrens. Nadere bestudering kan er volgens de rechter ook toe leiden dat partijen zo nodig (na tussenvonnis) nog om een nadere onderbouwing wordt gevraagd door middel van nauwkeurig veldwerk. De rechter schrijft verder dat de standpunten van partijen over de erfgrens hem duidelijk waren en dat hij daarover in het vonnis een beslissing zou moeten nemen, mede aan de hand van de artikelen 3:105/306/314 BW en artikel 5:36 BW. In het licht van de context en het doel van de descente zoals hiervoor onder 3.6. beschreven, is de omstandigheid dat de rechter tijdens de descente enkel oog zou hebben gehad voor de bouwconstructie en niet voor de erfgrens, niet onbegrijpelijk. Het geeft geen aanleiding om aan te nemen dat de rechter vooringenomen is, of dat de bij verzoekers hiervoor bestaande vrees, objectief gerechtvaardigd is. Dat de rechter in zijn schriftelijke reactie niet alle wetsartikelen heeft genoemd die bij de beoordeling worden betrokken, zoals verzoekers als omstandigheid (c.) tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, doet daar niet aan af.
3.8.
Ook uit de omstandigheid (2.) dat het bezoek van de rechter aan de tuin van verzoekers 15 minuten duurde terwijl het bezoek aan de tuin van de gedaagde partij 25 minuten in beslag nam, blijkt niet dat vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. De rechter heeft toegelicht dat verzoekers tijdens de descente niet in de achtertuin van de gedaagde partij wilden komen en dat hij daarom zo goed als mogelijk de standpunten van verzoekers ten overstaan van de gedaagde partij heeft verwoord. Dit valt binnen de rechterlijke vrijheid bij een descente zoals omschreven onder 3.6.
3.9.
Verzoekers voeren verder aan dat zij de indruk hebben dat de rechter partijdig is omdat hij (4.) de kwestie over door de gedaagde partij aangebrachte veranderingen aan de privémuur van verzoekers snel zou hebben afgewimpeld. Zoals uit de schriftelijke reactie van de rechter blijkt, gaat het om één van de twee nieuwe vorderingen die door verzoekers was verwerkt in een brief 18 november 2020. De rechter heeft toegelicht dat deze brief moest worden aangemerkt als een conclusie van repliek. Verzoekers waren op dat moment, in aanloop naar de descente, niet gerechtigd een conclusie van repliek in te dienen. Het ging in ieder geval niet om stukken die ter onderbouwing tien dagen voorafgaand aan de descente nog kunnen worden ingezonden (zoals bijvoorbeeld foto’s of correspondentie), aldus de rechter. Om die reden heeft de rechter voorafgaand aan de descente slechts zijdelings naar die brief gekeken. Tijdens de descente heeft de rechter aan de gedaagde partij gevraagd of zij bezwaar had tegen het aanmerken van de brief van 18 november 2020 van verzoekers als processtuk, waarbij de rechter tevens in aanmerking heeft genomen dat de gemachtigde van de gedaagde partij tijdens de descente in reactie op de brief van 18 november 2020 een pleitnota had overhandigd. Daarmee kon het stuk van de gedaagde partij als conclusie van dupliek gelden en de brief van 18 november 2020 van verzoekers worden toegelaten als een conclusie van repliek, aldus de rechter. Daarmee was sprake van evenwicht in hoor en wederhoor.
Zoals verzoekers tijdens de mondelinge behandeling zelf hebben verklaard hebben zij geen ervaring met een descente en procederen zij in persoon dus zonder bijstand van een (juridisch) gemachtigde. Onwetendheid of onervarenheid met (het voeren van) een juridische procedure, maakt niet dat de rechter vooringenomen is. De wrakingskamer begrijpt uit de toelichting van de rechter dat hij juist heeft getracht de door verzoekers voorafgaand aan de descente ingediende brief, waarin twee nieuwe vorderingen waren opgenomen, toch in de procedure te betrekken zonder dat sprake zou zijn van strijdigheid met het beginsel van hoor en wederhoor. Als de rechter de reactie/pleitnota van de gedaagde partij op 4 december 2020 meteen zou hebben afgewezen, had dat ook betekend dat de brief van 18 november 2020 van verzoekers niet in de procedure kon worden betrokken. Deze gang van zaken verklaart overigens ook waarom de rechter verzoekers niet de mogelijkheid heeft gegeven om weer schriftelijk op de reactie/pleitnota van de gedaagde partij te reageren (5.). Dit zou het evenwicht van hoor en wederhoor hebben verstoord. Bovendien was de behandeling van de zaak gesloten, waarna (tussen)vonnis zou worden gewezen, zodat ook om die reden geen stukken meer door (een van de) partijen konden worden ingediend. Dat verzoekers uit de mailwisseling met de griffie van de rechtbank na de descente hebben begrepen dat er vonnis zou zijn gewezen op 4 december 2020, duidt op een misverstand aan de zijde van verzoekers. Op 4 december 2020 is de behandeling van de zaak gesloten waarna, zoals ook aan verzoekers is meegedeeld, de rechter op 6 januari 2021 vonnis zou wijzen. De wrakingskamer is mede gelet op de door de rechter gemaakte afwegingen van oordeel dat voorstaande geen onbegrijpelijke beslissingen zijn en niet leiden tot het oordeel dat op dit punt sprake is van vooringenomenheid.
3.10.
Dan rest de opmerking van de rechter over de videodeurbel (3.). Ook dit betrof één van de twee nieuwe vorderingen die waren opgenomen in de brief van verzoekers van 18 november 2020, welke brief de rechter voorafgaand aan de descente slechts zijdelings had gelezen zoals hiervoor onder 3.9. is weergegeven. De opmerking dat ‘half Nederland dan wel kan klagen’ is wellicht een ongelukkige opmerking, zoals de rechter ook erkent, maar deze uitlating gedaan tijdens de descente rechtvaardigt niet objectief de vrees voor vooringenomenheid. Zoals hiervoor in 3.6. is overwogen heeft rechter tijdens een descente of een comparitie van partijen een grote rechterlijke vrijheid om te reageren op stellingen van partijen waarbij het onontkoombaar is dat een partij kan worden geconfronteerd met een voorlopig oordeel dat hem onwelgevallig is. Hiermee staat echter nog niet vast wat het definitieve oordeel van de rechter zal zijn. Dit oordeel wordt pas in het vonnis gegeven waartegen hoger beroep openstaat. Ook hebben verzoekers tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de rechter na zijn opmerking nog een foto heeft gemaakt van het zicht van de videodeurbel zodat hij dit bij zijn beoordeling kan betrekken waarbij nogmaals wordt overwogen dat het uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld.
3.11.
In dat licht bezien geeft wat verzoekers naar voren hebben gebracht geen aanleiding om aan te nemen dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees, objectief gerechtvaardigd is.
3.12.
De slotsom is dat het verzoek om wraking van de rechter wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.J. Peerdeman, A.F. Germs-de Goede en J.M. Graat in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.A.C. Modderman en in openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.