ECLI:NL:RBGEL:2021:968

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
C/05/382523 / ZJ RK 21-55
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige behandeling van verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 4 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen een meervoudige behandeling gehouden over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van vier minderjarigen, aangeduid als [de minderjarige 1], [de minderjarige 2], [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van deze minderjarigen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 4] in een pleegzorgvoorziening. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de kinderarts van [de minderjarige 4] gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd door de opvoedsituatie en dat er onvoldoende affectieve zorg is. Ondanks eerdere hulpverlening is de situatie niet verbeterd. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling toegewezen en de uithuisplaatsing van [de minderjarige 4] voor zes maanden goedgekeurd, met de mogelijkheid van een nieuw toetsingsmoment over zes maanden. De ouders hebben hun bezorgdheid geuit over de uithuisplaatsing, maar hebben ingestemd met de tijdelijke situatie voor [de minderjarige 4]. De rechtbank heeft benadrukt dat de ouders bereid moeten zijn om hulp te aanvaarden en dat de opvoedvaardigheden van de ouders moeten worden onderzocht. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechtbank heeft een vervolgdatum in juli 2021 vastgesteld voor verdere beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/382523 / ZJ RK 21-55
Datum uitspraak: 4 februari 2021
beschikking van de meervoudige kamer over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming, regio Gelderland,

locatie Arnhem, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,

[de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,

[de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige 3] ,

[de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige 4] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , en

[de vader]
hierna te noemen: de ouders,
wonende te [woonplaats] ,
De rechtbank merkt als informanten aan:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

de gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,

[naam] ,

als kinderarts verbonden aan het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht,
hierna te noemen: de kinderarts

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek met bijlagen van de Raad van 15 januari 2021, ingekomen bij de griffie op 15 januari 2021;
  • het e-mailbericht van de Raad van 22 januari 2021;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de ouders van 29 januari 2021;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de Raad van 29 januari 2021;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de Raad van 4 februari 2021.
Op 4 februari 2021 heeft de rechtbank de zaak meervoudig met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • [de minderjarige 1] die apart is gehoord;
  • de ouders;
  • de kinderarts, die na te zijn gehoord de zittingszaal heeft verlaten;
  • twee vertegenwoordigster van de Raad;
  • twee vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de ouders.
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wonen bij hun ouders.
[de minderjarige 4] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 23 november 2020 is [de minderjarige 4] voorlopig onder toezicht gesteld tot 20 februari 2021. Bij deze beschikking is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 4] verleend voor de duur van vier weken.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 december 2020 een machtiging tot uithuisplaatsing [de minderjarige 4] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 december 2020 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 4] gewijzigd in die zin dat een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg is verleend.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling verzocht van [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] voor de duur van twaalf maanden. Daarnaast heeft de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tot slot heeft de Raad verzocht de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De Raad stelt dat aan de voorwaarden van artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) is voldaan en verwijst voor een nadere onderbouwing naar zijn op 29 januari 2021 uitgebrachte rapport.

Het standpunt van de belanghebbenden & de informant

De minderjarige [de minderjarige 1] heeft haar mening aan de rechtbank kenbaar gemaakt.
De ouders hebben voorafgaand aan de behandeling hun standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt en dit tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – als volgt toegelicht.
Zij zijn het niet eens zijn met de inhoud van het raadsrapport. Het is gebaseerd op informanten die al meer dan een half jaar niet meer feitelijk te maken hebben met hun gezin. Zouden andere informaten zijn benaderd dan was te zien geweest dat het goed gaat met de drie kinderen die thuis zijn.
Daarnaast staan er onwaarheden in het rapport, in het bijzonder als het gaat om [de minderjarige 4] . Zo heeft de moeder zelf destijds gevraagd om vergrendeling van de centrale lijn van [de minderjarige 4] om te voorkomen dat deze zou loslaten. De infecties van de lijn vonden ook niet allemaal buiten het ziekenhuis plaats maar ook daarbinnen en op school. De aangetroffen morfine in het urinemonster van [de minderjarige 4] is een restant van een medicijn tegen misselijkheid en dit staat ook in het medisch journaal van [de minderjarige 4] . Dat er nu een andere uitslag van een laboratorium in Groningen is dat bevestigt dat toch sprake is van morfine, is de ouders niet bekend. Zij hebben deze uitslag niet gezien, zij krijgen ook geen inzicht meer in het medisch dossier van [de minderjarige 4] en zij voelen zich buiten spel gezet.
De ouders zijn heel blij dat het nu zoveel beter gaat met [de minderjarige 4] , maar stellen dat dit niet te maken heeft met de uithuisplaatsing. Dankzij de centrale lijn die [de minderjarige 4] heeft gehad, was haar conditie sterk verbeterd en was het verantwoord om over te gaan naar zelfstandig eten. Zij heeft nu eindelijk de kans gekregen om zelf te eten maar dit had ook in de thuissituatie gekund. Eerder hebben de ouders gevraagd om een second opinion maar dit is er nooit van gekomen, onder meer niet omdat de kinderarts hier niet in meewerkte.
Hoewel de ouders de ondertoezichtstelling niet nodig achten voeren zij op zich geen verweer tegen de ondertoezichtstelling. De ouders zijn bereid aan zichzelf en de gezinssituatie te werken, maar geven tevens aan dat ze een gezinsopname niet nodig vinden. Het gaat goed met de kinderen en daarnaast is een gezinsopname erg belastend voor iedereen. Voor [de minderjarige 1] omdat zij groep 8 dan niet op haar eigen school kan afmaken. Voor [de minderjarige 2] en de moeder vanwege hun visuele beperking. De gezinsopname ontneemt hun zelfstandigheid. [de minderjarige 3] heeft voorspelbaarheid nodig en wil de weekenden bij haar tante niet missen net als het paardrijden. Een gezinsopname lijkt daarnaast zinloos als [de minderjarige 4] er niet bij is en in die tijd in een pleeggezin verblijft. Tot slot is het voor de vader niet goed mogelijk zijn werk voort te zetten tijdens de gezinsopname terwijl hij de kostwinner is.
De ouders hebben echter ter zitting aangegeven dat als een gezinsopname nodig is, ze er aan zullen meewerken. De ouders stemmen er mee in dat [de minderjarige 4] voorlopig nog in het pleeggezin verblijft. Ze zien dat [de minderjarige 4] het daar goed heeft en in de tussentijd kunnen de ouders even op adem komen en aandacht besteden aan de andere kinderen. Wat hen betreft is het doel om toe te werken naar de thuisplaatsing van [de minderjarige 4] .
De kinderarts heeft tijdens de mondelinge behandeling als informant vragen van de rechtbank beantwoord ten aanzien van de medische geschiedenis van [de minderjarige 4] en zijn betrokkenheid als haar behandelend arts. Hij heeft daarbij in grote lijnen feitelijke informatie gegeven over hoe de medische behandeling de afgelopen jaren is verlopen en welke afwegingen daarbij een rol hebben gespeeld. Eveneens heeft hij toegelicht hoe op de korte termijn de medische behandeling van [de minderjarige 4] er mogelijk zal kan gaan zien. Voor zover voor de beoordeling van belang, zal nader worden ingegaan op wat de kinderarts tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht.

De beoordeling

Ondertoezichtstelling [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4]
Ingevolge artikel 1:255 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. a) de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b) de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW in staat zijn te dragen.
De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat aan de voornoemde vereisten wordt voldaan. Zij neemt daarbij het raadsrapport als uitgangspunt nu de Raad afdoende heeft toegelicht waarom voor bepaalde informanten is gekozen. Dat niet alle informanten nog actief betrokken zijn bij het gezin, ziet de rechtbank niet als een beperking om de beschikbare informatie te gebruiken. De informanten spreken over problematiek die al veel langer in het gezin bekend is.
De rechtbank constateert dat [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij groeien op in een opvoedsituatie waarin er onvoldoende affectieve zorg is voor de kinderen en zij worden veelvuldig blootgesteld aan de angsten en zorg van de ouders (met name de moeder), waardoor zij onvoldoende toekomen aan een adequate leeftijdsontwikkeling. Er zijn daarnaast zorgen over de forse medische inzet voor de kinderen waarbij tussen de ouders en de medische professionals soms verschil van inzicht bestaat over de wijze van en de noodzaak van die inzet. Opvallend daarbij is dat bij alle kinderen in meer of mindere mate sprake is van eetproblematiek. Daarnaast staan alle kinderen onder grote druk van de ouders om zich ‘goed’ te gedragen in het bijzijn van de hulpverlening.
Ondanks inzet van jarenlange, verschillende vormen van zowel vrijwillige als gedwongen hulpverlening, lukt het de ouders niet om de opvoedsituatie te verbeteren en de zorgen omtrent de kinderen en de gezinssituatie weg te nemen. Er is al jaren zorg over het gebrek aan regelmaat, structuur en regels. Met name de moeder krijgt niet het pedagogische overzicht en reageert niet voldoende consequent om gedragsverandering bij de kinderen tot stand te brengen. De moeder heeft voor haar eigen verleden niet de juiste hulpverlening kunnen of willen accepteren om dit verleden te verwerken. Zij staat mede daardoor nog steeds wantrouwend tegenover hulpverlening en miskent tegelijkertijd hoe groot de impact van haar eigen achtergrond is op haar eigen opvoedstijl. Zij is onvoldoende in staat naar haar eigen problematiek te kijken en is daardoor niet in staat daar verandering in aan te brengen of de ontstane gezinsdynamiek te doorbreken. Zij deelt met de kinderen het feit dat vermoed wordt dat zij manipuleert, althans medische problemen bij de kinderen bewust of onbewust in stand houdt door haar handelen. Zij heeft woede-uitbarstingen in aanwezigheid van de kinderen waarbij opvalt dat de kinderen hierop niet of nauwelijks reageren.
De vader neemt een ondergeschikte rol in bij de opvoeding en is onvoldoende in positie als medeverantwoordelijke opvoeder in het gezin.
De verwachting is vooralsnog gerechtvaardigd dat de ouders in staat zijn om binnen een aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Dit staat of valt wel met de bereidheid van de ouders om structureel hulpverlening te aanvaarden en aan te tonen dat zij bereid en in staat zijn de bestaande patronen en gezinsdynamiek blijvend te doorbreken. Er dient duidelijkheid te komen in het gezinssysteem, de opvoedvaardigheden van de ouders, welke effecten dit heeft op de kinderen en wat er nodig is om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen. Het is daarbij ook belangrijk dat wordt bezien of en op welke wijze de vader zijn positie als opvoeder in het gezin beter kan invullen. De ouders hebben ingestemd met een persoonlijkheidsonderzoek op verzoek van de gezinsvoogden en dit kan een goede aanvulling zijn naast de gezinsopname.
Ondanks de praktische bezwaren die er aan de kant van de ouders bestaan ten aanzien van een gezinsopname, deelt de rechtbank het standpunt van de Raad dat een gezinsopname nodig is om zicht te krijgen op de opvoedsituatie en de mogelijkheid van ouders om andere opvoedpatronen te kunnen leren. De Raad heeft daarbij aangetekend dat indien de ouders niet openstaan voor een gezinsopname, zij een uithuisplaatsing voor alle kinderen onvermijdelijk acht.
De rechtbank merkt ten aanzien van de gezinsopname nog op dat het aan de GI is om met de ouders in gesprek te gaan over de praktische kanten van de gezinsopname ook ten aanzien van de visuele beperking van de moeder en [de minderjarige 2] en de vraag hoe de vader zijn werk zoveel mogelijk kan uitoefenen. Het is dan aan de GI om te beoordelen waar en wanneer de gezinsopname moet plaatsvinden.
Naar het oordeel van de rechtbank dient [de minderjarige 4] te worden ondersteund om de gebeurtenissen m.b.t. alle medische inzet te verwerken. Welke vorm van hulpverlening het meest passend is, dient te worden onderzocht. Voor haar is tevens van belang dat in de komende periode meer inzicht wordt verkregen in de invloed van externe factoren op het medisch beloop om de veiligheid van [de minderjarige 4] te kunnen blijven borgen en een voortzetting of herhaling van het medische beloop te voorkomen. Uiteraard dient er aandacht te zijn voor het contact tussen [de minderjarige 4] , de ouders en haar broer en zussen.
Indien de gezinsopname resulteert in voortzetting van de opvoedingssituatie door de ouders, in het eigen huis, is in ieder geval het volgende voor [de minderjarige 3] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] van belang.
Voor [de minderjarige 3] blijft van belang dat zij in het weekend bij haar tante kan zijn, omdat
de persoonlijke aandacht en ondersteuning die [de minderjarige 3] ontvangt, positief bijdraagt aan haar ontwikkeling.
Vanuit school dient er zicht te blijven op de schoolpresentaties van [de minderjarige 3] . Wanneer blijkt dat er extra ondersteuning ingezet dient te worden, moet worden onderzocht hoe dit kan plaatsvinden en of de extra ondersteuning niet te belastend is voor [de minderjarige 3] .
[de minderjarige 2] moet kunnen werken aan zijn persoonlijke leerdoelen. Of de inzet vanuit de BSO+ toereikend is en of ophoging van uren noodzakelijk is, zal tijdens evaluatiemomenten van de BSO+ besproken moeten worden.
Het is belangrijk dat er passende hulp wordt ingezet voor [de minderjarige 1] , zodat zij leert omgaan met hetgeen zich de afgelopen periode heeft afgespeeld in de gezinssituatie en zodat zij leert omgaan met haar persoonlijke problematiek. Hierbij is het belangrijk dat [de minderjarige 1] vertrouwen heeft in de hulpverlener, aangezien de hulp enkel kans van slagen heeft wanneer [de minderjarige 1] ontvankelijk is voor de hulpverlening.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling is voldaan en dat ouders zich niet tegen de ondertoezichtstelling verzetten. De rechtbank zal [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden, te weten tot 4 februari 2022.
Uithuisplaatsing [de minderjarige 4]
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling van
oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 4] noodzakelijk is in het belang van haar
verzorging en opvoeding en om de veiligheid van [de minderjarige 4] te kunnen waarborgen.
[de minderjarige 4] heeft jarenlang te kampen gehad met ernstige eetproblemen, waarvoor geen eenduidige (medische) verklaring is gevonden. Na jaren van medisch handelen is het tijdens een separatie van enkele weken mogelijk gebleken de voeding via de centrale lijn en een sondevoeding af te bouwen. Sinds begin december 2020 eet [de minderjarige 4] zelfstandig. De kinderarts merkt haar op dit moment aan als een gezond meisje. De Raad trekt hieruit de conclusie dat de inzet van de separatie heeft bijgedragen tot het staken van (bijna) alle medische (be)handelingen en de kinderarts heeft dit tijdens de mondelinge behandeling onderschreven. Er volgt binnenkort een gesprek over het mogelijk verwijderen van de toegangspoort in haar buik omdat die niet meer nodig is. Het is in het belang van de gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige 4] dat deze stijgende lijn wordt voorgezet en dat zij onbezorgd kind kan zijn. De komende periode moet gekeken worden naar de ontwikkelmogelijkheden van [de minderjarige 4] .
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en de toelichting van de kinderarts voldoende is gebleken dat separatie van [de minderjarige 4] van haar ouders en de thuissituatie, heeft laten zien dat er externe factoren hebben gespeeld die nadelig zijn geweest voor de groei en de ontwikkeling van [de minderjarige 4] . Dat zijn geen factoren die [de minderjarige 4] zelf inbrengt. Zolang de externe factoren niet veranderd zijn, is er een kans dat het medische ziektebeeld weer opspeelt als de separatie van [de minderjarige 4] wordt opgeheven en de externe factoren zich opnieuw voordoen.
Gezien de voorgeschiedenis is de rechtbank met de Raad van mening dat de externe factoren op dit moment moeten worden gevonden in opvoedsituatie van [de minderjarige 4] bij haar ouders. De opvoedsituatie heeft in ieder geval sterk bijgedragen aan de jarenlange afhankelijkheid van [de minderjarige 4] van (medische) hulpverlening. Nu deze situatie op dit moment nog ongewijzigd is en er nog geen inzicht van de ouders lijkt te zijn, betekent het ook dat [de minderjarige 4] niet terug naar huis kan. Het is belangrijk dat er eerst meer zicht komt in de opvoedvaardigheden en persoonlijkheid van de ouders, de gezinsdynamiek en de mogelijkheden van ouders hierin langdurige verandering aan te brengen. Tot die tijd is het in het belang van [de minderjarige 4] dat de uithuisplaatsing voortduurt.
Of en, zo ja wanneer, [de minderjarige 4] weer bij de ouders kan wonen hangt mede af van de samenwerking die de ouders laten zien in de komende ondertoezichtstelling-periode, de uitkomsten van een gezinsopname en de verdere ontwikkeling van [de minderjarige 4] . Daarmee hangt het perspectief van [de minderjarige 4] samen met de ontwikkeling van de ouders en het gezinssysteem zoals dat in de komende periode wordt onderzocht en aangepakt. Van belang is verder dat tijdens de mondelinge behandeling gebleken is dat [de minderjarige 4] waarschijnlijk nog een half jaar in het huidige (crisis)pleeggezin kan blijven, maar dat onbekend is of dit nog langer mogelijk is. Dit betekent mogelijk dat bij langere uithuisplaatsing een nieuw pleeggezin moet worden gevonden, hetgeen over het algemeen niet wenselijk is voor de ontwikkeling van een kind. Alles afwegende zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen voor zes maanden, en voor het overige aanhouden zodat er over een half jaar tijdens een nieuw toetsingsmoment gesproken kan worden over de ontwikkelingen en mogelijke noodzaak van een langere uithuisplaatsing.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing
van [de minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg verlenen voor de duur van zes maanden, te weten tot uiterlijk 4 augustus 2021, en de beslissing op het verzoek voor het overige aanhouden tot een nader te bepalen zittingsdatum in juli 2021.
Uiterlijk een week voor de nader te bepalen zittingsdatum dient de GI de rechtbank te informeren over de ontwikkelingen en de stand van zaken. Tevens dienen de Raad en de GI zich uit te laten over de voortgang van de verdere procedure.

De beslissing

De rechtbank:
stelt de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
onder toezicht van de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,gevestigd te Amsterdam, met ingang van 4 februari 2021 tot 4 februari 2022;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg, voor de duur van zes maanden, tot uiterlijk 4 augustus 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens verder te beslissen
houdt de beslissing voor het overige aan tot een
nader te bepalen meervoudige zitting in juli 2021;
verzoekt de Raad en de GI
uiterlijk een week voorafgaand aan de nader te bepalen zittingsdatumde rechtbank te informeren zoals hiervoor overwogen;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het onderhavige verzoek aan.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021 door mr. M.G.J. Post (voorzitter), mr. G.W. Brands-Bottema en mr. E. van Dusschoten, kinderrechters, in tegenwoordigheid van L. Stoevenbelt, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 11 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.