In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 februari 2021 een mondelinge uitspraak gedaan over de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, die lijdt aan een vermoedelijke psychogeriatrische aandoening. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de cliënt, die in een zorginstelling verblijft, niet in staat is om zelfstandig te functioneren en dat er een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is voor haar veiligheid en gezondheid. De basisarts heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er geen sprake is van de ziekte van Alzheimer, maar van een niet verder omschreven vorm van dementie. Dit heeft geleid tot discussie over de juiste diagnose en de grondslag voor de inbewaringstelling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ongeacht de exacte diagnose, de cliënt een neurocognitieve stoornis heeft die de voortzetting van de inbewaringstelling rechtvaardigt. De rechtbank heeft de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleend voor de duur van zes weken, tot en met 9 april 2021. De beslissing is genomen in het kader van de Wet zorg en dwang, die voorziet in de bescherming van kwetsbare cliënten. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de cliënt, haar advocaat en verschillende zorgprofessionals, waarbij de mondelinge behandeling via beeldbellen heeft plaatsgevonden vanwege de COVID-19 maatregelen.