ECLI:NL:RBGEL:2021:931

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
05.233410.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping verweer tot niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie en veroordeling wegens medeplegen van woningoverval

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een woningoverval op 23 mei 2018 in Nijmegen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De verdediging stelde dat er grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte had plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank concludeerde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen de woning van twee slachtoffers is binnengedrongen, hen heeft bedreigd met een vuurwapen en hen heeft vastgebonden met ducttape. De rechtbank baseerde haar oordeel op forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen die op de ducttape en de bovenarm van een van de slachtoffers zijn aangetroffen. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op de plaats delict. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.233410.20
Datum uitspraak : 25 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. M.J.C. Verlaan, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
17 december 2020 en 11 februari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 mei 2018 te Nijmegen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om één of meer goederen van zijn of haar gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- zich naar de woning van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft/hebben
begeven,
- de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben doorzocht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- Die [slachtoffer 1] haar woning in te duwen,
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “dit is een overval, je weet wel waarvoor”,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- die [slachtoffer 1] bij haar armen te pakken en verder de gang in te duwen,
- die [slachtoffer 2] tegen de trap aan te duwen,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd
van die [slachtoffer 2] te richten,
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat zij op de grond
moet(en) gaan liggen en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegen de grond
te duwen,
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat zij
haar/hun mond moet(en) houden en/of niet mag/mogen kijken, althans woorden
van gelijke aard en/of strekking,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] te richten,
- de handen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aan elkaar vast te
tapen/binden,
- de benen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aan elkaar vast te
tapen/binden,
- aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te vragen waar het geld is en waar de
wiet is, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “waar is het geld en de wiet. Je weet dat,
je liegt!”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen: “zeg nou maar waar het
ligt, want jullie spelen een spelletje met ons”, althans woorden van gelijke aard
en/of strekking,
- ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
op die [slachtoffer 1] te richten,
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen: “als je de politie gaat
bellen als wij weg zijn, dan weten we waar jij woont en waar jij loopt, dan maken
wij je koud”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.

2.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting primair het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Op grond van het bepaalde in artikel 149a van het Wetboek van Strafvordering is de officier van justitie verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken. Tot die processtukken behoren alle stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige door de rechtbank in de strafzaak van een verdachte te geven beslissing, zowel in belastende als ontlastende zin. Nadat de naam van verdachte naar voren kwam in een NFI-rapport van 25 oktober 2018, zijn de gebruikersgegevens en historische verkeersgegevens van een tweetal aan verdachte gelinkte telefoons opgevraagd, waaronder een mobiel nummer eindigend op [nummers] . Uit hetgeen de politie hierover heeft opgeschreven maakt de verdediging op dat er bij politie en justitie geen enkele twijfel was dat de telefoon, eindigend op voornoemd nummer, in mei 2018 bij verdachte in gebruik was. Echter is daarna door de recherche, op verzoek van het openbaar ministerie, met kunst- en vliegwerk getracht te beargumenteren dat de telefoon toch niet aan verdachte toebehoorde. Na bestudering van de verkeersgegevens en de zendmastmeting heeft de recherche geconcludeerd dat de analyse van deze onderzoeksgegevens niet heeft geleid tot relevante informatie en zijn deze gegevens niet in het dossier opgenomen. De verdediging heeft de gevorderde gegevens alsnog opgevraagd en bestudeerd en daaruit bleek dat de telefoon eindigend op voornoemd nummer tien minuten na de overval uitpeilde in Utrecht. De conclusie van de recherche, dat de bestudering van de onderzoeksgegevens niet heeft geleid tot relevante informatie, is dan ook een leugen en deze voor verdachte ontlastende informatie is willens en wetens buiten het dossier gehouden. Het niet opmaken en toevoegen van de ontlastende informatie in een proces-verbaal is strijdig met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering en is bovendien in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde alsook het recht op een eerlijk proces. Deze schendingen c.q. verzuimen zijn door het onderzoeksteam en het openbaar ministerie bewust dan wel ten minste met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte begaan. Dit dient ertoe te leiden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De raadsman van verdachte heeft in september/oktober 2020 verzocht de historische verkeersgegevens aan het dossier toe te voegen. Volgens de analist van de politie waren de gegevens, behorend bij het telefoonnummer eindigend op [nummers] , slechts vluchtig geanalyseerd en was hierover geen officieel rapport opgemaakt, enkel een ‘kladje’. Al in het stamproces-verbaal van het einddossier is de conclusie opgenomen dat voornoemd telefoonnummer zeer waarschijnlijk niet in gebruik was bij verdachte, gezien de tenaamstelling, het mastgebruik en de belcontacten. De stelling van de raadsman, dat bij politie en justitie geen enkele twijfel was dat voornoemd nummer aan verdachte toebehoorde, is ongefundeerd. Dat voornoemd nummer aan verdachte kon toebehoren, was een mogelijkheid en stond niet als zodanig vast. Het alternatieve scenario, dat de verdediging onder meer met de opgevraagde verkeersgegevens heeft onderbouwd, was op dat moment nog niet bekend bij de politie. Dat in november 2020 een aanvullende rapportage ten aanzien van voornoemd nummer is opgesteld, is het gevolg geweest van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, ter onderbouwing waarvan deze opgevraagde gegevens zijn gebruikt door de raadsman. De politie en het openbaar ministerie hebben niet doelbewust ontlastende informatie uit het dossier weggelaten.
Beoordeling door de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval vormverzuimen daarin bestaan dat tijdens de opsporing of vervolging ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van een verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken van de volgende gang van zaken.
In een NFI-rapport van 25 oktober 2018 is de naam van verdachte naar voren gekomen
(p. 106-109). Vervolgens is op 29 oktober 2018 de verstrekking van de verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer] gevorderd. Dit telefoonnummer was in de politiesystemen sinds april 2017 aan verdachte gekoppeld (p. 117). Uit onderzoek van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie volgt dat het telefoonnummer op dat moment op naam stond van [naam] (bijlage bij het proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking verkeersgegevens telefonie d.d. 30 oktober 2018, p. 119). Op 9 november 2018 heeft de officier van justitie de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer opgevraagd (p. 121-124). Vervolgens zijn de gegevens bestemd voor of afkomstig van een aanbieder van een communicatiedienst en/of -netwerk gevorderd en heeft onderzoek plaatsgevonden naar de netwerkgegevens van de telefoonmasten welke aangestraald kunnen worden vanaf de locatie van de overval (p. 130 e.v.). In de periode van eind september, begin oktober 2020 liep een procedure bij de raadkamer gevangenhouding van de rechtbank ten aanzien van de voorlopige hechtenis. Bij e-mail van
30 september 2020 heeft de raadsman de officier van justitie verzocht de onderzoeksgegevens uit voornoemde vorderingen toe te voegen aan het dossier. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de officier van justitie contact opgenomen met verbalisant [verbalisant] . Op 30 september 2020 heeft de officier van justitie het ‘kladje’ van [verbalisant] ontvangen. In het proces-verbaal van 12 november 2020 heeft [verbalisant] dat ‘kladje’ op verzoek van de officier van justitie uitgewerkt. [verbalisant] concludeert dat het niet waarschijnlijk is het telefoonnummer in gebruik was bij verdachte gedurende de bevraagde periode.
De rechtbank overweegt vervolgens als volgt. Het feit dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in de politiesystemen sinds mei 2017 gekoppeld was aan verdachte, is de aanleiding geweest nader onderzoek te verrichten naar dit telefoonnummer. De mogelijkheid dat verdachte van dit telefoonnummer gebruik maakte, is echter niet bevestigd door dit onderzoek. Het telefoonnummer bleek niet op naam van verdachte te staan en niet is gebleken dat het telefoonnummer op de ten laste gelegde pleegdatum masten rondom de plaats van de overval heeft aangestraald. Enkel om die reden is kennelijk geen aanleiding gezien om deze gegevens aan het dossier toe te voegen. De stelling van de raadsman dat de recherche wat dit betreft heeft gelogen en willens en wetens voor verdachte ontlastende informatie buiten het dossier heeft gehouden, gaat niet op. De rechtbank heeft hiervoor geen bevestiging gevonden, niet in het dossier noch anderszins. Hierbij neemt de rechtbank nog het volgende in aanmerking.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wél de gebruiker was van voornoemd telefoonnummer, dat dit nummer op de pleegdatum masten in Utrecht heeft aangestraald en dat verdachte die dag heeft gewinkeld in Utrecht. Dit was echter ten tijde van het onderzoek in 2018 bij de politie niet bekend. Er was voor de politie dan ook geen aanleiding om het uitpeilen van het telefoonnummer in Utrecht als ontlastend bewijsmateriaal te beschouwen en om de onderzoeksgegevens om die reden aan het dossier toe te voegen. Deze onderzoeksgegevens zijn alsnog, in de vorm van het proces-verbaal van 12 november 2020, aan het dossier toegevoegd, en wel naar aanleiding van het hierop gerichte verzoek van de raadsman. Er is geen reden om aan te nemen dat vervolgens, zoals de raadsman heeft gesuggereerd, door middel van dit proces-verbaal is getracht “met kunst- en vliegwerk” te beargumenteren dat het telefoonnummer toch niet aan verdachte toebehoorde. In het standpunt van de raadsman, dat er bij politie en justitie geen enkele twijfel was dat voornoemd telefoonnummer in mei 2018 in gebruik was bij verdachte, gaat de rechtbank overigens ook niet mee. Naar genoegzaam blijkt uit voornoemde gang van zaken is onderzocht of de aanname dat het telefoonnummer mogelijk in gebruik was bij verdachte bevestiging zou vinden in nader onderzoek. Zoals gezegd, bleek dit niet het geval.
De rechtbank komt tot de conclusie dat van strijd met de beginselen van een goede procesorde, schending van het recht op een eerlijk proces of enig vormverzuim, bewust begaan dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, geen sprake is. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging en het verweer van de raadsman wordt verworpen.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Aangiftes
Op 23 mei 2018 omstreeks 10.10 uur heeft een overval plaatsgevonden in een woning aan het [straat] te Nijmegen. Op dat moment waren aangeefsters [slachtoffer 1] (moeder) en [slachtoffer 2] (dochter) in de woning. Aangeefsters hebben onder meer verklaard dat een auto bij de woning stopte en dat een man aanbelde. [slachtoffer 1] opende de deur en een man duwde haar tegen haar schouders naar binnen. De man had een pistool in zijn hand. Hij zei: “dit is een overval, en jij weet wel waarvoor”. Op dat moment stond [slachtoffer 2] achter haar bij de trap. De man pakte [slachtoffer 2] vast en duwde haar tegen de trap aan. De man pakte [slachtoffer 1] vast bij haar armen en duwde haar verder richting de deur van de hal naar de woonkamer. Hij trok [slachtoffer 2] mee richting de woonkamer. Daarna kwamen twee andere mannen binnen. [slachtoffer 1] en haar dochter werden naar de keuken geduwd en moesten op de grond gaan liggen, moesten hun mond houden en mochten niet kijken. De man richtte een pistool op hen. De man met het pistool heeft de handen en onderkant van de benen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan elkaar vast getaped met ducttape. De man met het pistool vroeg: “waar is het geld en de wiet?” en zei: “zeg nou maar waar het ligt, want jullie spelen een spelletje met ons”. De man met het pistool bleef bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de andere twee mannen gingen naar boven. De man met het pistool zei: “waar is het geld en de wiet? Jij weet dat, jij liegt”. Daarbij richtte hij het pistool op [slachtoffer 1] . Eén van de twee andere mannen had ook een pistool en zei: “jij weet echt wel waar het ligt”. Ook vroegen de mannen naar de partner van [slachtoffer 1] . De mannen zeiden: “als je de politie gaat bellen als wij weg zijn, dan weten we waar je woont en waar jij loopt, dan maken we je koud.” [2]
[slachtoffer 1] heeft de mannen, die hen overvallen hebben, als volgt omschreven.
De man met het pistool:
  • licht getinte huidskleur (vermoedelijk Turks);
  • normaal postuur;
  • tussen 1.77 en 1.80 meter;
  • ongeveer 30 jaar;
  • grotere neus;
  • droeg een zwarte muts met zwarte kleding en shawl voor zijn gezicht;
  • sprak goed Nederlands met een accent;
  • had een zwart pistool.
Donkergetinte man:
  • donkere huidskleur, negroïde;
  • dik/mollig postuur;
  • kleine man (iets groter dan aangeefster die 1.65 meter is);
  • 35-40 jaar;
  • donkerbruine ogen;
  • droeg zwarte kleding, een zwarte muts en iets voor zijn mond;
  • sprak goed Nederlands met een accent (Surinaams of Antilliaans);
  • klein zwart pistool.
Andere man:
  • getinte huidskleur, vermoedelijk Marokkaans;
  • normaal postuur;
  • iets kleiner dan de vermoedelijk Turkse man maar langer dan de negroïde man;
  • 30-35 jaar;
  • bruine ogen;
  • dikkere lippen;
  • droeg zwarte kleding en een zwarte bivakmuts;
  • sprak goed Nederlands met een accent.
[slachtoffer 2] heeft de mannen als volgt omschreven.
De man die in de keuken bleef staan:
  • bivakmuts zwart;
  • licht getinte huidskleur;
  • lange man (ongeveer 1.80 meter) met normaal postuur;
  • normale tot zware stem;
  • normaal Nederlands;
  • bruine ogen;
  • droeg een zwart vest met een rits en capuchon, zwarte joggingbroek en blauwe Adidas schoenen;
  • 25-30 jaar.
De man die ook een pistool had:
  • 25-35 jaar;
  • ongeveer even groot als de eerste man;
  • donkere huidskleur;
  • vrij normaal postuur;
  • droeg een bivakmuts;
  • zwarte ogen en daaromheen geelachtig;
  • sprak Nederlands zonder accent;
  • droeg zwarte kleding, een trui met capuchon.
De derde man:
  • 15-25 jaar;
  • was de kleinste van de drie mannen (ongeveer 1.75 meter);
  • vermoedelijk blanke huidskleur;
  • dik postuur;
  • droeg een lichtblauwe spijkerbroek met gestikte gaten en donkere bovenkleding;
  • droeg sportieve schoenen van vermoedelijk het merk Nike.
Forensisch onderzoek
Sporenonderzoek
Op de plaats-delict en de lichamen van de aangeefsters heeft onderzoek plaatsgevonden. [slachtoffer 1] had een oppervlakkige huidbeschadiging op de achterzijde van haar rechterarm. De linker- en rechterbovenarm van [slachtoffer 1] zijn op haar aanwijzing bemonsterd op de aanwezigheid van DNA-sporen door middel van een dubbele swap methode. Eén van deze sporen betreft een (droge) bemonstering van de linker bovenarm [SIN: AAKU1721NL]. [5] Op de plaats-delict is onder meer op de vloer in de woonkamer een stuk grijze ducttape aangetroffen [SIN: AAJH8996NL]. [6] De niet-plakzijde van het stuk ducttape is bemonsterd op mogelijk aanwezige gebruikssporen [SIN: AAMA6530NL]. [7] Bovenstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan DNA-onderzoek.
Onderzoek NFI naar bemonstering ducttape
In de bemonstering van de ducttape [AAMA6530NL#01] is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. Hiervan is een DNA-hoofdprofiel afgeleid dat op 22 oktober 2018 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Er is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] (matchkans kleiner dan één op één miljard). [8]
Onderzoek NFI naar bemonstering linker bovenarm
In de bemonstering van de linker bovenarm van [slachtoffer 1] is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen. De bemonstering van de linker bovenarm van [slachtoffer 1] [AAKU1721NL#01] is in eerste instantie vergeleken met de DNA-profielen van aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , verdachte en een onbekende vrouw A. Hieruit kwam naar voren dat het DNA-mengprofiel afkomstig kan zijn van vermenging van het DNA van aangeefster [slachtoffer 1] , aangeefster [slachtoffer 2] en verdachte. In het DNA-mengprofiel zijn naast de DNA-kenmerken die overeenkomen met de DNA-kenmerken van verdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ook enkele pieken zichtbaar waarvan niet duidelijk is of het DNA-kenmerken van minimaal één andere persoon of technische artefacten zijn. In het rapport is beschreven dat voor het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte en het DNA-mengprofiel AAKU1721NL#01 onder meer de volgende aannames zijn gedaan:
  • bemonstering AAKU1721NL#01 bevat DNA van slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ;
  • bemonstering AAKU1721NL#01 bevat DNA van vier personen.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
De bemonstering bevat DNA van slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en
[verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
De bemonstering bevat DNA van slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAKU1721NL#01 is meer dan (
de rechtbank begrijpt: 1) miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [9]
Herberekening NFI bemonstering linker bovenarm
Op verzoek van de verdediging heeft een herberekening plaatsgevonden van de bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek ten aanzien van de bemonstering AAKU1721NL#01. Er was verzocht in deze herberekening niet het DNA-profiel van [slachtoffer 2] mee te nemen als aanname.
Herberekening ten aanzien van de bewijskracht van verdachte [verdachte] als wordt aangenomen dat alleen het slachtoffer [slachtoffer 1] een donor is:
DNA-mengprofiel AAKU1721NL#01 is circa 8 miljoen keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer 1] , verdachte [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer
[slachtoffer 1] en drie willekeurige onbekende personen (Rapport beantwoording vragen naar aanleiding van een overval in een woning in Nijmegen op 23 mei 2018, opgesteld door het NFI, d.d. 9 februari 2021).
Standpunten
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Er zijn twee DNA-sporen aangetroffen die belastend zijn voor verdachte. Ten aanzien van de betrouwbaarheid geldt dat de bemonsteringen zijn afgenomen in mei 2018 en de aanvraag van het NFI dateert van 15 april 2020, ofwel twee jaar later. Dit gegeven dient betrokken te worden bij de overwegingen van de rechtbank omtrent de bewijswaarde en bewijskracht van het rapport. Verder is in het rapport van 8 juni 2020 vermeld dat naast DNA-kenmerken van drie personen ook DNA-kenmerken van een eventuele vierde persoon zijn aangetroffen. In de hypothese is ook gerekend met vier personen. Het is dan ook hoogstwaarschijnlijk dat een vierde persoon, niet zijnde verdachte, donor is van het mengprofiel. Daar komt bij dat de naam van verdachte in dit rapport niet naar voren is gekomen als een DNA-match, maar in de vorm van een bepaalde bewijskracht op grond van hypotheses, welke weer afhankelijk zijn van aannames. De verdediging heeft verzocht een herberekening te laten maken, omdat wat de verdediging betreft niet gewerkt zou moeten worden met de aanname dat [slachtoffer 2] donor zou moeten zijn van bemonstering AAKU1721 (
rechtbank: bemonstering bovenarm [slachtoffer 1]). Over deze aanname heeft het NFI gezegd dat mogelijk voor, tijdens of na het delict, maar nog voor het bemonsteren van de bovenarmen, contact is geweest tussen de slachtoffers. Dit blijkt echter niet uit het dossier. Om die reden is de aanname onjuist en dient de herberekening als bewijskracht gehanteerd te worden, in plaats van de eerdere berekening. Dat brengt mee dat de hypothese is afgezwakt waardoor de bewijskracht is gedaald naar een waarde die strafrechtelijk gezien te weinig bewijskracht in zich draagt.
Ten aanzien van de verklaring van verdachte geldt dat hij heeft meegewerkt aan het onderzoek. Dat verdachte ruim twee jaar na de overval voor het eerst is gehoord, is niet een omstandigheid die aan hem te wijten is. Van verdachte kan niet worden verwacht dat hij nog weet waar hij precies was en op welke manier zijn DNA ergens terecht is gekomen.
Ten aanzien van de aangetroffen DNA-sporen op het stuk tape en het grijpspoor, geldt dat volgens bestendige jurisprudentie DNA van een verdachte op een verplaatsbaar object onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring. Niet kan worden vastgesteld of verdachte in de woning zijn DNA op het stuk tape heeft achtergelaten of dat hij dat al eerder had gedaan. Ook niet-verplaatsbaar DNA kan onder omstandigheden onvoldoende overtuiging opleveren.
Voor het overige bevat het dossier te weinig steunbewijs en juist contra-indicaties. Uit de DNA-rapporten lijkt het beeld naar voren te komen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] bij haar armen heeft vastgepakt. Verdachte voldoet echter niet aan de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgegeven signalementen van de eerste man. Verder is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat ten tijde van de overval bij verdachte in gebruik was, op het moment van de overval uitpeilde in Utrecht.
Nu het DNA van verdachte op een verplaatsbaar object is aangetroffen, er aanwijzingen zijn van DNA in een mengprofiel-grijpspoor met een te zwakke bewijskracht, deze resultaten geen steun vinden in de aangiftes en er onvoldoende steunbewijs is, dient verdachte te worden vrijgesproken. Het dossier bevat onvoldoende bewijsmateriaal om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte betrokken is geweest bij de overval. Zij overweegt daartoe als volgt.
DNA-onderzoek
Tijdens het sporenonderzoek zijn bemonsteringen genomen van (onder meer) een in de woonkamer aangetroffen stuk ducttape en de linker bovenarm van aangeefster [slachtoffer 1] . In beide bemonsteringen is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Uit het DNA-mengprofiel dat in de bemonstering van de ducttape is aangetroffen, is een DNA-hoofdprofiel afgeleid. Het NFI heeft gerapporteerd dat het celmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte, waarbij de matchkans van het DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat verdachte [verdachte] donor is van het DNA-hoofdprofiel uit het DNA-mengprofiel dat is aangetroffen op de ducttape.
In de bemonstering van de linker bovenarm van aangeefster [slachtoffer 1] is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen. Het NFI heeft gerapporteerd dat het celmateriaal afkomstig kan zijn van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en van verdachte. Omdat een vierde donor niet kan worden uitgesloten, is de berekening van de bewijskracht uitgevoerd onder de aanname dat vier donoren hebben bijgedragen aan deze bemonstering. Verder is de berekening van de bewijskracht uitgevoerd onder de aanname dat aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben bijgedragen aan deze bemonstering. Deze aanname is gedaan naar aanleiding van de gevonden overeenkomsten tussen de DNA-profielen van de slachtoffers en het verkregen DNA-mengprofiel.
Het NFI stelt dat het DNA-mengprofiel AAKU1721NL#01 meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van of slachtoffer [slachtoffer 1] of slachtoffer [slachtoffer 2] en drie willekeurige andere onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige andere personen. Daarmee is rekenkundig een sterke aanwijzing verkregen dat beide slachtoffers gezamenlijk donor zijn in deze bemonstering (Rapport beantwoording vragen naar aanleiding van een overval in een woning in Nijmegen op 23 mei 2018, opgesteld door het NFI, d.d. 9 februari 2021). De rechtbank concludeert op basis hiervan dat slachtoffer [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] donoren zijn van het DNA-mengprofiel AAKU1721NL#01.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan het uitgevoerde DNA-onderzoek en daarmee aan de aannames waaronder de berekening van de bewijskracht is uitgevoerd in het DNA-rapport d.d. 8 juni 2020. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van dit rapport en daarmee van de conclusie van het NFI dat het verkregen DNA-mengprofiel AAKU1721NL#01 meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer deze DNA bevat van slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen.
Ten aanzien van de bewijskracht overweegt de rechtbank dat de ordegrootte ‘meer dan één miljard keer waarschijnlijker’ de sterkste bewijskracht is die door het NFI wordt gerapporteerd. Dit komt taalkundig overeen met ‘extreem veel waarschijnlijker’. Aan de conclusies van het NFI over de bewijskracht kent de rechtbank dan ook een sterke bewijswaarde toe en zij concludeert op basis hiervan dat verdachte [verdachte] donor is van het DNA in het DNA-mengprofiel verkregen uit de bemonstering van de linker bovenarm van het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Delictgerelateerdheid DNA-sporen en verklaring van verdachte
De rechtbank merkt de onderzochte DNA-sporen aan als delictgerelateerde sporen en overweegt daartoe als volgt.
Het DNA van verdachte is aangetroffen op de linker bovenarm van aangeefster [slachtoffer 1] . Zij heeft verklaard dat ze door (één van) de overvallers bij haar bovenarmen is vastgepakt en is geduwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dit spoor delictgerelateerd is. Daarnaast is het DNA van verdachte aangetroffen op een stuk ducttape. Op zichzelf beschouwd kan een stuk ducttape aangemerkt worden als een zogenaamd ‘verplaatsbaar object’. Het stuk ducttape is echter aangetroffen in de woning en aangeefsters hebben verklaard dat zij aan elkaar werden vast getaped met ducttape. Gelet op deze omstandigheden, bezien in samenhang met het DNA-spoor op de bovenarm van aangeefster [slachtoffer 1] , gaat de rechtbank er vanuit dat ook het spoor op de ducttape delictgerelateerd is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn beide sporen delictgerelateerd en betreft dit een omstandigheid die op zichzelf redengevend is voor het bewijs. Dat betekent dat van verdachte mag worden verwacht dat hij een redelijke verklaring geeft voor het aantreffen van deze sporen, ook al is er geruime tijd verstreken tussen de overval en het moment waarop verdachte voor het eerst is verhoord.
Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn biologisch materiaal op de ducttape en de bovenarm van aangeefster. Ter terechtzitting (aan het slot van de behandeling) heeft verdachte aangegeven dat hij in de periode van de overval kleding uitleende aan zijn broer en dat zijn broer in de weekenden bij hem thuis verbleef. Voor zover verdachte hiermee de mogelijkheid van secundaire overdracht van celmateriaal heeft willen opwerpen, overweegt de rechtbank dat deze verklaring zo algemeen en vaag geformuleerd is, dat deze geen concrete aanknopingspunten voor nader onderzoek biedt.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat verdachte in Utrecht was op het moment van de overval en daarmee een alibi heeft, overweegt de rechtbank als volgt.
Dit standpunt is gebaseerd op het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] , welk nummer volgens de verdediging op dat moment bij verdachte in gebruik was. Dit nummer peilde ten tijde van de overval uit in Utrecht.
Zoals de rechtbank hiervóór reeds heeft overwogen, is de aanname dat dit telefoonnummer mogelijk in gebruik was bij verdachte nader onderzocht door de politie. De politie heeft geconcludeerd dat het, gelet op onder meer de tenaamstelling en de belcontacten, niet waarschijnlijk is dat het telefoonnummer bij verdachte in gebruik was gedurende de bevraagde periode. Over die belcontacten is verdachte ter terechtzitting nader ondervraagd. Daarbij kon hij geen duidelijkheid verschaffen over een specifiek belcontact, waarmee in de periode van mei 2018 tot en met oktober 2018 ruim 800 keer contact was geweest. Dit doet af aan de geloofwaardigheid van verdachtes relaas.
Het onderzoek naar de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] heeft blijkens het proces-verbaal van 12 november 2020 geen enkele concrete aanwijzing, en zelfs contra-indicaties, opgeleverd voor de aanname dat dit telefoonnummer in de bevraagde periode, en dus ook op de pleegdatum, in gebruik was bij verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er daarom voor worden gehouden dat het telefoonnummer niet bij verdachte in gebruik was. Daarmee levert de omstandigheid dat het telefoonnummer rond het tijdstip van de overval uitpeilde in Utrecht geen voor verdachte ontlastend gegeven op. Ook op andere wijze is niet aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van de overval in Utrecht was.
Conclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die de overval heeft (mede)gepleegd. Zij heeft daarbij met name gelet op het forensisch bewijs. Verdachte heeft voor het aangetroffen en aan hem toe te schrijven biologisch materiaal geen aannemelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven. Ook heeft verdachte geen alibi voor het moment van de overval. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte zijn DNA-sporen heeft achtergelaten op de ducttape en op de bovenarm van aangeefster [slachtoffer 1] toen hij de overval (mede)pleegde. Van belang daarbij is nog dat het signalement van verdachte niet onverenigbaar is met de door de aangeefsters opgegeven signalementen van de daders.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de overval.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks23 mei 2018 te Nijmegen
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om
één of meer goederen van zijn of haar gading,
in elk geval enig goed,dat geheel
of
ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededade
r(s
)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- zich naar de woning van die [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1] heeft
/hebben
begeven,
- de woning van die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft
/hebbendoorzocht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en
/ofgevolgd van
geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- Die [slachtoffer 1] haar woning in te duwen,
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “dit is een overval, je weet wel waarvoor”,
althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- die [slachtoffer 1] bij haar armen te pakken en verder de gang in te duwen,
- die [slachtoffer 2] tegen de trap aan te duwen,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd
van die [slachtoffer 2] te richten,
- tegen die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te zeggen dat zij op de grond
moet
(en
)gaan liggen en
/ofdie [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] tegen de grond
te duwen,
-
(vervolgens
)tegen die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te zeggen dat zij
haar/hun mond moet
(en
)houden en
/ofniet
mag/mogen kijken, althans woorden
van gelijke aard en/of strekking,
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1]
en
/of[slachtoffer 2] te richten,
- de handen van die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] aan elkaar vast te
tapen
/binden,
- de benen van die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] aan elkaar vast te
tapen
/binden,
- aan die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te vragen waar het geld is en waar de
wiet is, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: “waar is het geld en de wiet. Je weet dat,
je liegt!”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- tegen die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te zeggen: “zeg nou maar waar het
ligt, want jullie spelen een spelletje met ons”, althans woorden van gelijke aard
en/of strekking,
-
(vervolgens
)een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
op die [slachtoffer 1] te richten,
- tegen die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te zeggen: “als je de politie gaat
bellen als wij weg zijn, dan weten we waar jij woont en waar jij loopt, dan maken
wij je koud”, althans woorden van gelijke
(dreigende
)aard en/of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 16 januari 2021;
  • het reclasseringsadvies van Leger des Heils, gedateerd 3 december 2020.
Verdachte heeft zich samen met (onbekend gebleven) anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. Op klaarlichte dag is bij de woning aangebeld en nadat de deur werd geopend, zijn verdachte en zijn mededaders de woning binnengedrongen. De slachtoffers, een moeder en haar destijds veertienjarige dochter, zijn daarbij naar de keuken geduwd, naar de grond gedwongen en aan elkaar vast getaped met ducttape. Ook is een vuurwapen op hen gericht en is gedreigd dat zij niet de politie mochten bellen, anders zouden ze worden ‘koud gemaakt’. Dat dit bijzonder beangstigend en traumatiserend voor de slachtoffers moet zijn geweest, spreekt voor zich. Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd psychische gevolgen hiervan ondervinden. Ook in dit geval: het inmiddels zestienjarige slachtoffer [slachtoffer 2] heeft zich sinds de overval onder behandeling gesteld van een kinderpsycholoog. Beide slachtoffers ervaren nog steeds de nadelige gevolgen van wat heeft plaatsgevonden. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook zwaar aan.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij eerder, ook in de vijf jaren voorafgaand aan 23 mei 2018, met politie en justitie in aanraking is geweest en dat onderhavig feit in een proeftijd van een veroordeling voor feiten op grond van de Wet Wapens en Munitie is gepleegd. Van recidive waar het gaat om een delict als in deze zaak is geen sprake.
In het reclasseringsadvies is beschreven dat, vanwege de ontkennende houding van verdachte, geen relatie gelegd kan worden tussen het delictgedrag en eventuele criminogene factoren. Verdachte verblijft sinds oktober 2019 in Antwerpen en heeft daar zijn leven opgebouwd. Hij heeft werk, geen schulden en verder geen problemen. De risico’s op recidive en letselschade kunnen niet worden ingeschat. Op basis van de beschikbare informatie kan de reclassering niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank heeft mede gelet op de oriëntatiepunten die de rechtbank hanteert voor een woningoverval. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat sprake is geweest van een poging tot diefstal met geweld en van aanzienlijk tijdsverloop sinds de pleegdatum, hetgeen strafverminderend is, alsmede dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen meerdere daders, het gebruik van vuurwapens en een zeer kwetsbaar slachtoffer (een meisje van nog maar veertien jaar oud), hetgeen strafverzwarend is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden.
De rechtbank merkt nog op dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte bij bevel van 11 februari 2021 is gecontinueerd en eindigt op de dag van de uitspraak op
25 februari 2021 om 13.15 uur.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben in verband met het bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert in totaal een bedrag van € 3.265,62, waarvan € 765,62 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert middels haar wettelijk vertegenwoordiger, [slachtoffer 1] , een bedrag van
€ 2.500,- aan immateriële schade. Verder is wettelijke rente gevorderd en is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de post beveiligingsapparatuur en dat het bedrag van de immateriële schade gematigd dient te worden. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen, schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Materiële schade
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft vergoeding gevraagd van een beveiligingssysteem dat een half jaar na de overval is aangeschaft. Het is op zichzelf begrijpelijk dat de benadeelde partij ervoor heeft gekozen om veiligheidsredenen een dergelijk systeem te plaatsen. De rechtbank is echter van oordeel dat de kosten hiervan niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade (schade die direct is veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit). De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Gelet op de aan de vorderingen ten grondslag liggende onderbouwing en rekening houdend met vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, acht de rechtbank in beide gevallen een vergoeding van € 2.500,- billijk. De vorderingen zullen dan ook in zijn geheel worden toegewezen.
Proceskosten
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft vergoeding gevorderd van de reiskosten die zij heeft gemaakt. Het gaat om reiskosten met betrekking tot twee gesprekken met de advocaat en de aanwezigheid ter terechtzitting. De kosten zijn niet betwist en de rechtbank zal de vordering toewijzen. De toe te wijzen proceskostenvergoeding komt daarmee uit op € 17,62.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 23 mei 2018.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van
  • verklaart de
  • verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Swiers (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor en C. van Dam, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2021.
mr. M.J. Wasmann en C. van Dam zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Zuid, districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020214614, Granada ON5R018085, gesloten op 3 november 2020, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 15-18, en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] ,
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 17-18.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 22-23.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 52.
6.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 99.
7.Proces-verbaal biologisch en dactyloscopisch vooronderzoek, p. 102.
8.DNA-onderzoek naar aanleiding van een woningoverval in Nijmegen op 23 mei 2018, opgesteld door het NFI d.d. 25 oktober 2018, p. 106-108.
9.DNA-onderzoek naar aanleiding van een woningoverval in Nijmegen op 23 mei 2018, opgesteld door het NFI d.d. 8 juni 2020, p. 110-113.