ECLI:NL:RBGEL:2021:910

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
05/183094-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting in vereniging met dwang en geweld

Op 23 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland een 30-jarige man uit Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden wegens verkrachting in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 september 2019, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte de aangeefster, onder invloed van alcohol en drugs, heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gebruik hebben gemaakt van hun fysieke en numerieke overwicht om de aangeefster te dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen, waaronder het binnendringen van haar lichaam. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster, alsook de bevindingen van de politie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, zoals getuigenverklaringen en medische rapporten. De verdachte heeft zich tijdens de zitting onverschillig getoond en geen empathie voor het slachtoffer getoond. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, waarbij de verdachte ook aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte niet opgeheven, gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/183094-20
Datum uitspraak : 23 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in (6823HC) Arnhem ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Grave.
Raadsvrouw: mr. M. Metin, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 november 2020, 2 februari 2021 en 9 februari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, te weten [medeverdachte] , althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of het likken van haar vulva en/of likken van/tussen de schaamlippen en/of het betasten van haar borsten en/of billen door verdachte, en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit - terwijl voornoemde [medeverdachte] voorafgaand meerdere geweldshandelingen op die [slachtoffer] had toegepast -
- het misbruik maken van de toestand (onder invloed van alcohol en/of drugs) waarin die [slachtoffer] verkeerde en/of
- het misbruik maken van het fysieke en numerieke overwicht op die [slachtoffer] en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van haar handen en/of polsen door voornoemde [medeverdachte] en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van haar billen door verdachte en/of
- het meermalen voorbijgaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, te weten [medeverdachte] , althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het likken van haar vulva en/of likken van de schaamlippen door verdachte en/of het betasten van haar borsten en/of billen door verdachte, en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit - terwijl voornoemde [medeverdachte] voorafgaand meerdere geweldshandelingen op die [slachtoffer] had toegepast -
- het misbruik maken van de toestand (onder invloed van alcohol en/of drugs) waarin die [slachtoffer] verkeerde en/of
- het misbruik maken van het fysieke en numerieke overwicht op die [slachtoffer] en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van haar handen en/of polsen door voornoemde [medeverdachte] en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van haar billen door verdachte en/of
- het meermalen voorbijgaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Zij heeft gesteld dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van dwang, aangezien alle handelingen – voor zover zij bewezen kunnen worden – op basis van vrijwilligheid hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit heeft zij nog aangevoerd dat er naast de verklaring van aangeefster geen steunbewijs is voor het binnendringen van het lichaam door verdachte, zodat vrijspraak moet volgen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor twee vragen gesteld. De eerste vraag is of bewezen kan worden dat de gebeurtenissen waarover aangeefster heeft verklaard hebben plaatsgevonden. De tweede vraag is of bewezen kan worden dat verdachte zich hier samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig aan heeft gemaakt.
De gebeurtenissen
Op 23 september 2019 heeft aangeefster [slachtoffer] bij de politie onder meer het volgende verklaard:
‘V: Hoe gaat het dan verder?
A: Toen kwam die andere man terug. En toen was de deur open. Ik heb toen gezegd dat ik de politie ging bellen en dat zij een stelletje klootzakken waren. Ik schreeuwde. Ik zei dat ze nu op moesten houden en mij moesten laten gaan. Ik zei dat ik nu wilde gaan en dat ik nu naar huis ging. ik riep dat heel vaak maar zij lieten mij niet gaan. Die [medeverdachte] hield mij nog steeds neergedrukt op de grond. Dan is de deur van de slaapkamer opeens open, ik zie die neef op de gang staan. Ik probeer mijn kleren uit de andere kamer te pakken. Dit lag in het kleine kamertje waar ik nummer 1 bij heb staan op de tekening. Het lukt om mijn kleding te pakken. Ik was bezig om mij aan te kleden. Ondertussen schreeuwde ik tegen die jongens dat ik hen deed haten en dat ik de politie ging bellen. Toen heeft die neef ( [verdachte] ) mijn onderkleding uitgetrokken, volgens mij zelfs al mijn kleding uitgetrokken. [medeverdachte] hield mij bij mijn armen vast boven mijn hoofd. Ik lag op de drempel van de slaapkamer (nummer 2) op de grond, dus half in de gang en half in de slaapkamer. Toen had die neef met 1 hand mijn kont vastgepakt om mij in bedwang te houden en met zijn andere hand zat hij bij mijn vagina. Ik zag dat hij met zijn hoofd bij mijn vagina zat en ik voelde dat er een tong langs mijn vulva en schaamlippen ging. Volgens mij is hij niet bij mijn clitoris geweest, ik voelde dat heel goed omdat ik daar geen haren heb. Ik voelde dat hij met zijn vingers in mijn vagina ging en dat hij heen en weer deed bewegen. Ik weet niet met welke hand hij dit deed. Dit deed hij meerdere keren en ook best wel ruw. Ik weet wel dat het voelde dat het meer dan één (1) vinger was. Ik weet niet of hij ook met een vinger in mijn kont zat, het voelde heel raar alsof hij daar ook in zat, maar dat weet ik niet zeker. Ook heeft deze neef aan mijn borsten gezeten en geknepen hierin. Dit deed hij toen ik mijn jurkje nog aan had en ook toen ik naakt was.’ [2]
De rechtbank zal beoordelen of de verklaring van aangeefster over de gebeurtenissen in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Verbalisanten van de politie troffen op 21 september omstreeks 15:00 uur aangeefster [slachtoffer] aan op de hoek van de [straat] in Arnhem. Zij vertelde – kort samengevat – dat zij zojuist een woning in de buurt was ontvlucht en dat zij in die woning zou zijn aangerand c.q. verkracht. Eerst zou er één man zijn geweest die veel met zijn penis speelde en steeds opdringeriger werd. Later zou er nog een man zijn gekomen. Daarop pakten de twee mannen haar stevig beet bij de polsen en werd zij door hen betast. Eén van de mannen zou haar vagina hebben gelikt en zou met zijn vingers in haar vagina hebben gezeten. Ook zou een van de mannen zijn penis in haar gezicht hebben geduwd. Verbalisanten merkten op dat aangeefster op dat moment zeer emotioneel was. Ook constateerden zij dat aangeefster meerdere blauwe plekken op haar armen had. [3]
De partner van aangeefster, de heer [getuige 1] , is op 22 september 2019 telefonisch gehoord door de politie. Hij verklaarde dat hij de dag ervoor omstreeks 15:00 uur werd gebeld door aangeefster. Zij was toen helemaal in paniek en riep: ‘ik ben aangerand, ik ben verkracht’. [4]
Getuige [getuige 2] heeft tegenover de politie verklaard dat zij op 21 september 2019 tussen 14:30 uur en 15:00 uur in de [straat] een vrouw met de naam [slachtoffer] aantrof. De vrouw, voor wie zij de politie heeft gebeld, was overstuur en trilde. De vrouw zei tegen de getuige dat zij was aangerand door twee mannen. De getuige verklaarde verder dat zij zag dat de ketting van aangeefster kapot was en dat de panty tussen haar benen gescheurd was. [5]
De rechtbank overweegt dat uit zowel de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse, als uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat aangeefster (die [slachtoffer] heet) zeer emotioneel was. Ook is verklaard over de blauwe plekken op de armen van aangeefster, het kapotte kettinkje en de gescheurde panty. Al deze verklaringen zijn gebaseerd op eigen waarnemingen van de genoemde personen, kort na afloop van de gebeurtenissen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaringen zijn te beschouwen als zelfstandig steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, aangezien deze bewijsmiddelen niet afkomstig zijn uit diezelfde bron.
Het letsel van aangeefster is op 21 september 2019 omstreeks 17:30 uur onderzocht. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat zij op dat moment meerdere bloeduitstortingen had op onder meer haar hals, borst, rug, hand, armen en benen. Ook was er sprake van oppervlakkig schaafletsel op het rechterbeen. De opsteller van de geneeskundige verklaring verklaart dat deze letsels goed dan wel zeer goed passen bij de door aangeefster geschetste toedracht. [6] Een forensisch arts heeft verder nog verklaard dat de bloeduitstortingen goed op dezelfde dag kunnen zijn ontstaan. [7]
Tussenconclusie over de gebeurtenissen
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde bewijsmiddelen op dragende en essentiële onderdelen voldoende steun bieden aan de verklaring van aangeefster over de gebeurtenissen op 21 september 2019. De rechtbank acht de gedragingen en feitelijkheden zoals deze primair ten laste zijn gelegd op grond van deze bewijsmiddelen bewezen.
De betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank constateert dat aangeefster in haar verklaring de eerste man steeds aanduidt als ‘ [medeverdachte] ’ en de tweede man als ‘de neef’ of ‘ [verdachte] ’, terwijl verdachte een andere naam heeft. De rechtbank zal dan ook ingaan op de vraag of bewezen kan worden dat verdachte de persoon is die zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
De verdachte heeft ter terechzitting verklaard dat hij op 21 september 2019 samen met aangeefster en medeverdachte [medeverdachte] aanwezig was in de woning aan de [adres] te Arnhem. Hij herkende zichzelf ook op een foto die in de woning werd gemaakt door aangeefster. [8]
Kort na het incident is met behulp van de zogenoemde zedenset een aantal biologische sporen veiliggesteld op het lichaam van aangeefster. Het gaat hierbij onder meer om de volgende bemonsteringen:
 ZAAD1192NL
#02: aangetroffen op de nek;
 ZAAD1192NL
#09: aangetroffen op de beide borsten;
 ZAAD1192NL
#10aangetroffen op de linker pols;
 ZAAD1192NL
#11: aangetroffen op de linker pols. [9]
Uit deze bemonsteringen is door middel van vergelijkend DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een mengprofiel verkregen van minimaal drie personen.
Het DNA in het mengprofiel dat is verkregen uit de bemonsteringen eindigend op #02, #09, en #11, kan afkomstig zijn van aangeefster, medeverdachte [medeverdachte] en minimaal één onbekende persoon. Deze onderzoeksresultaten zijn vervolgens beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
  • Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] , [medeverdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
  • Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en twee willekeurige onbekende personen.
Volgens het NFI zijn de verkregen DNA-mengprofielen uit de biologische sporen eindigend op #02, #09 en #11 elk meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [10]
In aanvullend vergelijkend DNA-onderzoek heeft het NFI ook het DNA-profiel van verdachte [verdachte] betrokken. Het NFI stelt dat het DNA uit het mengprofiel dat is verkregen uit de bemonsteringen eindigend op #02, #09 en #10 mede afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] . Voor de bemonsteringen eindigend op #02 en #10 geldt dat het daaruit verkregen DNA-mengprofiel meer dan een miljard keer waarschijnlijker is als de bemonstering DNA bevat van aangeefster, verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon dan als de bemonstering DNA bevat van aangeefster en twee willekeurige onbekende personen. Voor de bemonstering eindigend op #09 geldt dat het daaruit verkregen DNA-mengprofiel ongeveer vier miljoen keer waarschijnlijker is als de bemonstering DNA bevat van aangeefster, verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon dan als de bemonstering DNA bevat van aangeefster en twee willekeurige onbekende personen. [11]
Op grond van de bevindingen van het NFI stelt de rechtbank vast dat het DNA dat is aangetroffen op de nek, beide borsten en de linker pols van aangeefster, afkomstig is van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte] .
Tussenconclusie over de betrokkenheid van verdachte
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte de persoon is die zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Nu de rechtbank dit heeft vastgesteld, zal zij nog ingaan op enkele specifieke aspecten van het tenlastegelegde feit.
Seksueel binnendringen van het lichaam
De raadsvrouw heeft gesteld dat de verkrachting in vereniging niet kan worden bewezen, omdat het bewijs voor het seksueel binnendringen van het lichaam enkel steunt op de verklaring van aangeefster en niet op andere bewijsmiddelen. De rechtbank stelt voorop dat uit het wettelijk bewijsminimum slechts voortvloeit dat een bewezenverklaring van een bepaald feit niet mag steunen op bewijs dat afkomstig is uit één bron. Dit brengt niet mee dat voor elk in de tenlastelegging vermeld bestanddeel – zoals bijvoorbeeld het seksueel binnendringen van het lichaam – meervoudig bewijs vereist is. De rechtbank overweegt dat hiervoor is weergegeven dat het bewijs voor de verkrachting in vereniging wordt ontleend aan de verklaring van aangeefster en meerdere, uit andere bronnen afkomstige bewijsmiddelen. Daarmee is voldaan aan het bewijsminimum, ook ten aanzien van de handelingen die zien op het binnendringen van het lichaam. De rechtbank zal dit verweer dan ook verwerpen.
Dwang
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat – voor zover er überhaupt iets gebeurd is tussen hem en aangeefster – alles op basis van vrijwilligheid heeft plaatsgevonden. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of verdachte met zijn gedragingen aangeefster heeft gedwongen om de door hem verrichte seksuele handelingen te ondergaan. De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard dat het contact tussen haar, verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vrijwillig tot stand is gekomen tijdens het uitgaan, dat zij vrijwillig is meegegaan naar de woning en dat zij daar in eerste instantie vrijwillig heeft gedanst met verdachte en op zijn schoot heeft gezeten. Uit haar verklaringen blijkt echter dat er na aankomst in de woning op enig moment een sfeeromslag heeft plaatsgevonden, waarbij niet langer sprake was van vrijwilligheid. Aangeefster verklaart dat zij op meerdere momenten heeft geschreeuwd dat verdachte en zijn medeverdachte moesten ophouden. Ook verklaart zij dat ze heeft gehuild, dat zij zich heeft verzet en dat zij haar hoofd heeft weggedraaid. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte door al deze verbale en non-verbalen tekenen van verzet hadden kunnen en moeten begrijpen dat aangeefster niet instemde met seksueel contact. Verdachte is daarentegen doorgegaan met het uitvoeren seksuele handelingen, waarbij hij het lichaam van aangeefster is binnengedrongen. Zijn medeverdachte [medeverdachte] hield aangeefster vast en zorgde ervoor dat aangeefster zich niet aan deze handelingen kon onttrekken. Al deze omstandigheden maken dat er een dreigende sfeer ontstond voor aangeefster. De rechtbank betrekt daarbij ook dat aangeefster onder invloed van alcohol en drugs verkeerde. Verdachte heeft misbruik gemaakt van deze kwetsbare positie en ook van zijn fysieke overwicht over haar. Doordat hij het feit samen met medeverdachte [medeverdachte] pleegde, waren zij bovendien ook in een getalsmatig overwicht op aangeefster.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit dwang hebben toegepast om aangeefster de seksuele handelingen te laten ondergaan. Dit is gebeurd door het gebruik van geweld en door gebruik te maken van feitelijkheden, namelijk de toestand waarin aangeefster zich ten tijde van het incident bevond en door het fysieke en numerieke overwicht op aangeefster.
Medeplegen van de verkrachting
De rechtbank dient te beoordelen of bewezen kan worden dat de verkrachting van aangeefster door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in vereniging is gepleegd. Er is sprake van medeplegen indien het betreffende delict in nauwe en bewuste samenwerking is begaan door de verdachten. De rechtbank overweegt dat uit de eerder vastgestelde feiten blijkt dat verdachte zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft gebracht, haar vagina heeft gelikt en haar borsten en billen heeft betast. Terwijl hij dit deed werd aangeefster door medeverdachte [medeverdachte] vastgehouden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een gezamenlijke uitvoering van het delict, zodat medeplegen bewezen kan worden.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primair tenlastegelegdeheeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 september 2019 te Arnhem,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, te weten [medeverdachte] ,
althans alleen,door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en
/ofhet likken van haar vulva en
/oflikken van/tussen de schaamlippen en
/ofhet betasten van haar borsten en
/ofbillen door verdachte, en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheiduit - terwijl voornoemde [medeverdachte] voorafgaand meerdere geweldshandelingen op die [slachtoffer] had toegepast -
- het misbruik maken van de toestand (onder invloed van alcohol en
/ofdrugs) waarin die [slachtoffer] verkeerde en
/of
- het misbruik maken van het fysieke en numerieke overwicht op die [slachtoffer] en
/of
- het vastpakken en
/ofvasthouden van haar handen en
/ofpolsen door voornoemde [medeverdachte] en
/of
- het vastpakken en
/ofvasthouden van haar billen door verdachte en
/of
- het meermalen voorbijgaan aan de verbale en
/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en
/ofwaarbij verdachte en
/ofzijn medeverdachte voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie
heeft/hebben doen ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van verkrachting.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met het tijdsverloop, het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, de al geruime tijd voortdurende detentie, de omstandigheid dat hij zijn huis kwijt is en het gegeven dat hij al geruime tijd niet meer bij zijn gezin kan zijn. Ook heeft zij opgemerkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De raadsvrouw heeft verder een verzoek gedaan tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan de verkrachting van een vrouw. Verdachte heeft daarbij zijn vingers in haar vagina gebracht, haar vagina gelikt en haar borsten en billen betast. De andere man heeft de vrouw vastgehouden en gezorgd dat zij niet weg kon komen. De vrouw was ten tijde van het incident onder invloed van alcohol en drugs. Mede als gevolg van deze verkrachting heeft de vrouw een groot aantal bloeduitstortingen opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft met zijn gedrag er blijk van gegeven dat hij geen enkel respect heeft voor de lichamelijke integriteit van de vrouw. Hij heeft haar op een buitengewoon vernederende en pijnlijke wijze behandeld, waarbij de vrouw ook letsel heeft opgelopen. Kennelijk vond verdachte alleen het bevredigen van zijn eigen lustgevoelens van belang en hield hij geen rekening met de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. De rechtbank weegt daarbij zwaar mee dat de vrouw zich ten tijde van het incident in een uiterst kwetsbare positie bevond.
Tijdens de zitting heeft de vrouw een slachtofferverklaring afgelegd. Uit deze verklaring blijkt op indringende wijze dat zij tot op de dag van vandaag kampt met psychische klachten die het gevolg zijn van de bewezenverklaarde gebeurtenis. Verdachte heeft zich tijdens de zitting onverschillig getoond en geen blijk gegeven van empathie voor het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de proceshouding van verdachte een lange gevangenisstraf passend maken.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting verder rekening met het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een zedendelict. De rechtbank zal geen rekening houden met de overige door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden. De gevolgen van detentie voor de woning en het gezinsleven van verdachte zijn immers te wijten aan het gedrag van verdachte. Het tijdsverloop in deze zaak is bovendien niet zodanig dat daaraan in strafverminderende zin een gevolg dient te worden verbonden.
Alles afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat de samenleving voor langere tijd dient te worden beschermd tegen het gedrag van verdachte. De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, conform de eis van de officier van justitie, passend en geboden.
Beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Gelet op de bewezenverklaring en de strafoplegging, zal de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 86,41 aan materiële schade en € 5.250,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met inachtneming van een matiging van de materiële schade met € 30,00. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de ketting van de benadeelde partij door de politie in beslag is genomen en aan haar wordt geretourneerd. De ketting is echter wel beschadigd, zodat een resterende schadevergoeding van € 30,00 redelijk is. De officier van justitie heeft verder verzocht om toepassing van de hoofdelijkheid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om matiging van het toe te wijzen bedrag en om het niet opleggen van de hoofdelijkheid.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële kosten
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schadeposten voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen. Gelet op de mededeling van de officier van justitie en de reactie van de benadeelde partij omtrent de ketting zal de rechtbank deze schadepost begroten op een bedrag van € 30,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Smartengeld
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde in haar persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. Een verzoek om schadevergoeding dat hierop is gegrond, zal in beginsel moeten worden onderbouwd met concrete gegevens. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat een dergelijke aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelden die conclusie rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze zaak sprake is. De benadeelde partij is immers op gewelddadige wijze slachtoffer geworden van een poging tot verkrachting en een verkrachting in vereniging. De nadelige gevolgen daarvan zijn zo evident dat de rechtbank de door de benadeelde partij overgelegde onderbouwing als voldoende beschouwt. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.250,00 toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door een zijn mededader is of wordt voldaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om gevolg te geven aan het niet gemotiveerde verzoek van de raadsvrouw om het toe te wijzen bedrag te matigen of de hoofdelijkheid niet op te leggen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
Verdachte is vanaf 21 september 2019 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 242 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

wijst afhet verzoek tot
opheffing van de voorlopige hechtenis.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank:
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. G.M. van den Broek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Recherche, Bureau Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019421405, gesloten op 8 september 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 73-74.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 61.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 121.
6.Letselbeschrijving (bijlage bij procesdossier), p. 1-4.
7.Letselrapportage, p. 45.
8.Verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2021.
9.Rapport DNA-onderzoek, p. 53.
10.Rapport DNA-onderzoek, p. 55-56.
11.Rapport DNA-onderzoek (bijlage bij procesdossier), p. 4 en 5.