ECLI:NL:RBGEL:2021:909

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
05/183059-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot verkrachting, verkrachting in vereniging, feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandelingen

Op 23 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland een 36-jarige man uit Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De man werd schuldig bevonden aan een poging tot verkrachting, verkrachting in vereniging, feitelijke aanranding van de eerbaarheid en twee mishandelingen. De rechtbank oordeelde dat de man op 21 september 2019 in Arnhem, door geweld en bedreiging, een vrouw (slachtoffer 1) heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De man heeft haar meermalen door de kamer gesleurd, haar kleding uitgetrokken en geprobeerd haar vagina te penetreren. Daarnaast heeft hij haar mishandeld, wat resulteerde in blauwe plekken en andere verwondingen. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar, ondanks dat deze niet altijd consistent waren. De rechtbank concludeerde dat de man misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer, die onder invloed van alcohol en drugs verkeerde. Ook werd de man schuldig bevonden aan het dwingen van een tweede vrouw (slachtoffer 2) tot ontuchtige handelingen op 21 februari 2019, waarbij hij haar heeft mishandeld. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, waarbij het slachtoffer van de eerste zaak € 5.306,41 en het slachtoffer van de tweede zaak € 24.158,74 aan schadevergoeding kreeg toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/183059-20
Datum uitspraak : 23 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsman: mr. M.E. Pennings, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 november 2020, 2 februari 2021 en 9 februari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 1] (meermalen) door de kamer gesleurd en/of
- (meermalen) aan haar armen en/of lichaam getrokken en/of
- haar kleding en ondergoed naar beneden/uitgetrokken en/of
- haar (meermalen) (hardhandig) vast gepakt en/of vastgehouden en/of
- haar (meermalen) op bed en/of op de grond geduwd/gedrukt en/of
- misbruik gemaakt van de toestand (onder invloed van alcohol en/of drugs) waarin die [slachtoffer 1] verkeerde en/of
- misbruik gemaakt van het fysieke overwicht op die [slachtoffer 1] en/of
- (meermalen)(terwijl die [slachtoffer 1] haar benen tegen elkaar drukte) zijn hand naar haar vagina getracht te brengen en/of haar benen uit elkaar getracht te duwen/trekken en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn penis tegen haar wangen/gezicht gehouden/geslagen en/of
- haar borsten betast
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het voorgaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door nader te noemen [slachtoffer 1]
- (meermalen) door de kamer te sleuren en/of
- meermalen aan haar armen en/of lichaam te trekken en/of
- haar kleding en ondergoed naar beneden/uit te trekken en/of
- (meermalen)(hardhandig) vast te pakken en/of vast te houden en/of
- haar (meermalen) op bed en/of op de grond te duwen/drukken en/of
- door misbruik te maken van de toestand (onder invloed van alcohol en/of drugs) waarin die [slachtoffer 1] verkeerde en/of
- door misbruik te maken van het fysieke overwicht op die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen) houden en/of slaan van zijn penis tegen haar wangen/gezicht en/of het betasten van haar borsten;
2.
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- haar (meermalen) door de kamer te sleuren en/of
- haar (meermalen)(hardhandig) vast te pakken en/of vast te houden en/of
- haar (meermalen) aan haar armen en/of lichaam te trekken en/of
- haar (meermalen) op bed en/of op de grond te duwen/drukken;
3.
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, te weten [medeverdachte] , althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van de vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] door voornoemde [medeverdachte] en/of het likken van haar vulva en/of likken van/tussen de schaamlippen door voornoemde [medeverdachte] en/of het betasten van haar borsten en/of billen door voornoemde [medeverdachte] , en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit - terwijl hij, verdachte, voorafgaand meerdere geweldshandelingen op die [slachtoffer 1] had toegepast -
- het misbruik maken van de toestand (onder invloed van alcohol en/of drugs) waarin die [slachtoffer 1] verkeerde en/of
- het misbruik maken van het fysieke en numerieke overwicht op die [slachtoffer 1] en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van haar handen en/of polsen door verdachte en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van haar billen door voornoemde [medeverdachte] en/of
- het meermalen voorbij gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1]
- en/of waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan;
subsidiair althans, indien het voorgaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 september 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, te weten [medeverdachte] , althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
het likken van haar vulva en/of likken van de schaamlippen door voornoemde [medeverdachte] en/of het betasten van haar borsten en/of billen door voornoemde [medeverdachte] , en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid uit - terwijl hij, verdachte, voorafgaand meerdere geweldshandelingen op die [slachtoffer 1] had toegepast-
- het misbruik maken van de toestand (onder invloed van alcohol en/of drugs) waarin die [slachtoffer 1] verkeerde en/of
- het misbruik maken van het fysieke en numerieke overwicht op die [slachtoffer 1] en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van haar handen en/of polsen door verdachte en/of
- het vastpakken en/of vasthouden van haar billen door voornoemde [medeverdachte] en/of
- het meermalen voorbij gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1]
- en/of waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan;
4.
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte het dijbeen van [slachtoffer 2] gekust en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid eruit dat verdachte onverhoeds en/of ongevraagd heeft gehandeld en/of (vervolgens) de billen en/of bilnaad van die [slachtoffer 2] betast en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid eruit dat verdachte
- de deur van de kamer waar nader te noemen [slachtoffer 2] zich bevond (af) te sluiten en/of
- haar te beletten die kamer te verlaten en/of
- haar nek/keel vast te pakken en/of te klemmen en/of
- (meermalen) haar (onder)armen (hardhandig) vast te pakken en/of vast te houden en/of
- haar op bed te drukken en/of (vervolgens) bovenop haar te gaan liggen en/of
- misbruik te maken van het fysieke overwicht op die [slachtoffer 2] en/of
- meermalen voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 2] en/of waarbij verdachte voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
5.
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar nek/keel vast te pakken en/of te klemmen en/of (meermalen) haar (onder)armen (hardhandig) vast te pakken en/of vast te houden en/of haar op bed te drukken en/of (vervolgens) bovenop haar te gaan liggen.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Feit 1, 2 en 3 – onderzoek El (aangeefster [slachtoffer 1] ) [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 primair, tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor diens betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat dat de verklaringen van aangeefster onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebruikt. Aangeefster zou warrig en inconsistent hebben verklaard. Ook zou zij op belangrijke punten hebben verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren wat er precies is gebeurd.
De raadsman heeft verder nog per feit verweer gevoerd. Ten aanzien van de poging tot verkrachting (feit 1, primair) heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde handelingen geen begin van uitvoering van een verkrachting opleveren, terwijl dit wel vereist is voor een strafbare poging. Ten aanzien van de feitelijke aanranding van de eerbaarheid (feit 1, subsidiair) heeft hij aangevoerd dat alle tenlastegelegde feitelijkheden en/of geweldshandelingen hebben plaatsgevonden na de vermeende ontuchtige handelingen. Ten aanzien van de mishandeling (feit 2) heeft hij zich op het standpunt gesteld dat dit feit niet bewezen kan worden, omdat de letselrapportage onvoldoende onbetrouwbaar is. De toedracht van de geconstateerde blauwen plekken zou niet kunnen worden vastgesteld. Ten aanzien van de verkrachting in vereniging (feit 3, primair) heeft de verdediging primair gesteld dat enkel uit de verklaring van aangeefster volgt dat medeverdachte [medeverdachte] zijn vingers in haar vagina zou hebben gebracht en haar vagina zou hebben gelikt. Het enkele likken van de vagina zou bovendien niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘seksueel binnendringen’, omdat het hier om uitwendige geslachtsdelen gaat. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van dit feit gesteld dat er geen sprake is van medeplegen, omdat verdachte zelf geen seksuele handelingen heeft verricht.
Beoordeling door de rechtbank
De betrouwbaarheid van aangeefster [slachtoffer 1]
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat aangeefster meerdere verklaringen heeft afgelegd: eerst tijdens een informatief gesprek bij de politie, vervolgens bij het doen van aangifte en ten slotte nog bij de rechter-commissaris. De rechtbank constateert met de raadsman dat de verklaringen van aangeefster niet steeds een vloeiend en geordend relaas bevatten. De rechtbank is echter van oordeel dat de hoofdlijnen van de verklaringen steeds hetzelfde zijn en dat deze verklaringen bovendien op de dragende en essentiële onderdelen consistent, gedetailleerd en duidelijk zijn. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de aangeefster zich ten tijde van het incident in een zeer kwetsbare positie bevond. Zij was onder invloed van alcohol en drugs en kampte met psychiatrische problematiek. Deze omstandigheden maken dat het enkele feit dat de verklaringen niet steeds vloeiend en geordend zijn afgelegd, geen reden is om de verklaringen als onbetrouwbaar terzijde te leggen. Verder overweegt de rechtbank nog dat aangeefster zichzelf in haar verklaringen bepaald niet heeft gespaard. Zij heeft op een open wijze verklaard en heeft niet geschroomd om voor haarzelf pijnlijke en beschamende aspecten toe te lichten. Daarbij heeft zij het ook steeds aangegeven als zij zich iets niet meer kon herinneren. De verklaringen van aangeefster komen daarmee juist oprecht, eerlijk en authentiek over. Daar staat tegenover dat verdachte de hoofdlijn van zijn verklaring meermaals, tot op de zitting, heeft bijgesteld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en zal zij daar bij de verdere beoordeling van het bewijs vanuit gaan. De verklaring bij de politie zal als uitgangspunt worden genomen, omdat deze verklaring korte tijd na het incident is afgelegd.
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende, dat ook niet ter discussie staat, vast. Verdachte was op 21 september 2019 met aangeefster aanwezig in de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan [adres 2] in Arnhem. Verdachte en aangeefster zijn elkaar tegen gekomen in de stad, vervolgens zijn zij samen naar de woning van medeverdachte [medeverdachte] gelopen. [medeverdachte] , die op dat moment niet thuis was, is later thuis gekomen. In de woning hebben verdachte en aangeefster elkaar aangeraakt op een seksuele manier. [2]
Verklaring aangeefster en steunbewijs
Op 23 september 2019 heeft aangeefster bij de politie onder meer het volgende verklaard:
‘De eerste man heet [verdachte] , dit is de man die ik tegen kwam bij de shoarma tent.(…)
We zijn naar het huis gelopen.(…)
V: Hoe weet je dat [verdachte] sex met je wilde?
A: Ja omdat hij de hele tijd met zijn leuter stond te trekken. Met leuter bedoel ik zijn pik. Hij vroeg of ik hem wilde pijpen en dat ik naar hem keek terwijl hij zich aftrok. Ik heb gezegd dat ik dat niet wilde. Hij probeerde mijn onderbroek uit te trekken en panty. Hij probeerde met zijn hand bij mijn vagina te komen, maar dat lukte niet. Hij trok mijn benen uit elkaar, daar heb ik ook allemaal blauwe plekken van. Hij heeft met zijn scheenbeen op mijn borstkas gelegen. Hij heeft met zijn handen in mijn bh gezeten. Hij kneep in mijn borsten en tepels. Ik probeerde weg te komen. Ik was alleen met hem en ik probeerde weg te gaan. Hij heeft uiteindelijk alles uitgetrokken bij mij. Ik heb geprobeerd terwijl ik naakt was om mijn kleren te pakken en aan te
trekken, maar dat lukte niet. Hij heeft mijn kleding gepakt en in een andere kamer gegooid. Hij heeft mij ook geprobeerd te kussen. Toen hij op mijn borstkas zat met zijn been, sloeg hij met zijn pik tegen mijn beide wangen. Ik probeerde mijn hoofd ook weg te draaien. Hij drukte zijn hand op mijn gezicht. Ik was op dat moment aan het schreeuwen, omdat ik het niet wilde. Ik moest stoppen met schreeuwen van hem en ik moest mijn bek houden. Hij zei "waarom ben je zo aan het schreeuwen, want je houdt toch van badboys", woorden van gelijke strekking Ik heb dat ook wel gezegd, maar dat was allemaal nep, maar ik wilde zo aan mijn drugs komen. Op een gegeven moment deed hij een deken over mijn gezicht. Het was een katoenen deken. Ik kan niet vertellen wat voor iets. Het leek op een fleece deken. Hij drukte deze op mijn gezicht, dit was
ongeveer een halve minuut. Hij of ik trok de deken weer weg. Hij sloeg daarna weer
met zijn pik op mijn wangen. Ik dacht dat hij klaar zou komen. [verdachte] was heel gewelddadig en ik was bang ze mij kapot zouden slaan en dan allebei zouden neuken. Op enig moment lig ik helemaal naakt op de grond, opgekruld en probeerde hij nog steeds bij mijn vagina te komen en mijn benen uit elkaar te trekken. Daarna stopte hij waar hij mee bezig was. Sommige dingen herinner ik mij niet. Ik was zo hysterisch dat het niet meer helemaal duidelijk is. Ik wilde mijn
kleding pakken, dat zag hij, waardoor hij de kleding pakte en op een andere kamer gooide. Hij heeft mij ook door de kamer heen gesleurd. Hij drukte mij op de grond, dit deed hij constant. Hij sleurde mij door de kamer. Hij trok aan mijn armen of lijf. Ik kan het me niet herinneren. Ik denk dat hij het deed, omdat het niet lukte om sex met mij te hebben. Hij was zelf ook hysterisch. De mannen hebben in mijn bijzijn geen drugs gebruikt. Ik ben op gaan staan en bedekte mijn borsten en vagina met mijn armen en hand en op dat moment kwam zijn neef terug.
(…)
V: Als we samenvatten wat er op seksueel gebied is gebeurd tussen jou en [verdachte] , wat is dat dan?
A: Het aanraken op mijn vagina, op mijn vulva gedrukt. Hij heeft mij uitgekleed, met zijn penis meerdere keren op mijn wangen geslagen omdat hij wilde dat ik hem ging pijpen, hij heeft mij geknepen in mijn borsten, in elk geval in 1 borst. Hij heeft geprobeerd om mij te zoenen in mijn nek. Daarnaast probeerde hij dus bij mijn vagina te komen door mijn benen open te krijgen. Dit lukte niet doordat ik mijn benen heel hard dichtkneep.
V: Hoe gaat het dan verder?
A: Toen kwam die andere man terug. En toen was de deur open. Ik heb toen gezegd dat ik de politie ging bellen en dat zij een stelletje klootzakken waren. Ik schreeuwde. Ik zei dat ze nu op moesten houden en mij moesten laten gaan. Ik zei dat ik nu wilde gaan en dat ik nu naar huis ging. ik riep dat heel vaak maar zij lieten mij niet gaan. Die [verdachte] hield mij nog steeds neergedrukt op de grond. Dan is de deur van de slaapkamer opeens open, ik zie die neef op de gang staan. Ik probeer mijn kleren uit de andere kamer te pakken. Dit lag in het kleine kamertje waar ik nummer 1 bij heb staan op de tekening. Het lukt om mijn kleding te pakken. Ik was bezig om mij aan te kleden. Ondertussen schreeuwde ik tegen die jongens dat ik hen deed haten en dat ik de politie ging bellen. Toen heeft die neef ( [medeverdachte] ) mijn onderkleding uitgetrokken, volgens mij zelfs al mijn kleding uitgetrokken. [verdachte] hield mij bij mijn armen vast boven mijn hoofd. Ik lag op de drempel van de slaapkamer (nummer 2) op de grond, dus half in de gang en half in de slaapkamer. Toen had die neef met 1 hand mijn kont vastgepakt om mij in bedwang te houden en met zijn andere hand zat hij bij mijn vagina. Ik zag dat hij met zijn hoofd bij mijn vagina zat en ik voelde dat er een tong langs mijn vulva en schaamlippen ging. Volgens mij is hij niet bij mijn clitoris geweest, ik voelde dat heel goed omdat ik daar geen haren heb. Ik voelde dat hij met zijn vingers in mijn vagina ging en dat hij heen en weer deed bewegen. Ik weet niet met welke hand hij dit deed. Dit deed hij meerdere keren en ook best wel ruw. Ik weet wel dat het voelde dat het meer dan één (1) vinger was. Ik weet niet of hij ook met een vinger in mijn kont zat, het voelde heel raar alsof hij daar ook in zat, maar dat weet ik niet zeker. Ook heeft deze neef aan mijn borsten gezeten en geknepen hierin. Dit deed hij toen ik mijn jurkje nog aan had en ook toen ik naakt was.’ [3]
Allereerst stelt de rechtbank op basis van de eerder genoemde vaststaande feiten en de verklaring van aangeefster vast dat verdachte de persoon is die door haar als ‘ [verdachte] ’ wordt aangeduid. Verder overweegt de rechtbank dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de tweede persoon in de woning medeverdachte [medeverdachte] was. [4] De rechtbank stelt dan ook vast dat medeverdachte [medeverdachte] de persoon is die door aangeefster wordt aangeduid als ‘de neef’ of ‘ [medeverdachte] ’.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen in hoeverre de verklaring van aangeefster steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Verbalisanten van de politie troffen op 21 september omstreeks 15:00 uur aangeefster [slachtoffer 1] aan op de hoek van de [adres 2] in Arnhem. Zij vertelde – kort samengevat – dat zij zojuist een woning in de buurt was ontvlucht en dat zij in die woning zou zijn aangerand c.q. verkracht. Eerst zou er één man zijn geweest die veel met zijn penis speelde en steeds opdringeriger werd. Later zou er nog een man zijn gekomen. Daarop pakten de twee mannen haar stevig beet bij de polsen en werd zij door hen betast. Eén van de mannen zou haar vagina hebben gelikt en zou met zijn vingers in haar vagina hebben gezeten. Ook zou een van de mannen zijn penis in haar gezicht hebben geduwd. Verbalisanten merkten op dat aangeefster op dat moment zeer emotioneel was. Ook constateerden zij dat aangeefster meerdere blauwe plekken op haar armen had. [5]
De partner van aangeefster, de heer [getuige 1] , is op 22 september 2019 telefonisch gehoord door de politie. Hij verklaarde dat hij de dag ervoor omstreeks 15:00 uur werd gebeld door aangeefster. Zij was toen helemaal in paniek en riep: ‘ik ben aangerand, ik ben verkracht’. [6]
Getuige [getuige 2] heeft tegenover de politie verklaard dat zij op 21 september 2019 tussen 14:30 uur en 15:00 uur in de [adres 2] een vrouw met de naam [slachtoffer 1] aantrof. De vrouw, voor wie zij de politie heeft gebeld, was overstuur en trilde. De vrouw zei tegen de getuige dat zij was aangerand door twee mannen. De getuige verklaarde verder dat zij zag dat de ketting van aangeefster kapot was en dat de panty tussen haar benen gescheurd was. [7]
De rechtbank overweegt dat uit zowel de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse, als uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat aangeefster (die [slachtoffer 1] heet) zeer emotioneel was. Ook is verklaard over de blauwe plekken op de armen van aangeefster, het kapotte kettinkje en de gescheurde panty. Al deze verklaringen zijn gebaseerd op eigen waarnemingen van de genoemde personen, kort nadat aangeefster de woning van [medeverdachte] heeft verlaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaringen zijn te beschouwen als zelfstandig steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, aangezien deze bewijsmiddelen niet afkomstig zijn uit die bron.
In het kader van het forensisch-medisch onderzoek is een aantal goederen in beslag genomen. Onder deze goederen bevonden zich een gebroken ketting en een gescheurde panty. [8] In de woning aan [adres 2] in Arnhem is een goudkleurig medaillon met het opschrift ‘ [getuige 1] ’ (de rechtbank begrijpt: de naam van de partner van aangeefster) aangetroffen. [9]
Kort na het incident is met behulp van de zogenoemde zedenset een aantal biologische sporen veiliggesteld op het lichaam van aangeefster. Het gaat hierbij onder meer om de volgende bemonsteringen:
 ZAAD1192NL
#02: aangetroffen op de nek;
 ZAAD1192NL
#09: aangetroffen op de beide borsten;
 ZAAD1192NL
#10aangetroffen op de linker pols;
 ZAAD1192NL
#11: aangetroffen op de linker pols. [10]
Uit deze bemonsteringen is door middel van vergelijkend DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een mengprofiel verkregen van minimaal drie personen.
Het DNA in het mengprofiel dat is verkregen uit de bemonsteringen eindigend op #02, #09, en #11, kan afkomstig zijn van aangeefster, verdachte en minimaal één onbekende persoon. Deze onderzoeksresultaten zijn vervolgens beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
  • Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] , [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
  • Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen.
Volgens het NFI zijn de verkregen DNA-mengprofielen uit de biologische sporen eindigend op #02, #09 en #11 elk meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [11]
In aanvullend vergelijkend DNA-onderzoek heeft het NFI ook het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte] betrokken. Het NFI stelt dat het DNA uit het mengprofiel dat is verkregen uit de bemonsteringen eindigend op #02, #09 en #10 mede afkomstig kan zijn van medeverdachte [medeverdachte] . Voor de bemonsteringen eindigend op #02 en #10 geldt dat het daaruit verkregen DNA-mengprofiel meer dan een miljard keer waarschijnlijker is als de bemonstering DNA bevat van aangeefster, [medeverdachte] en één willekeurige onbekende persoon dan als de bemonstering DNA bevat van aangeefster en twee willekeurige onbekende personen. Voor de bemonstering eindigend op #09 geldt dat het daaruit verkregen DNA-mengprofiel ongeveer vier miljoen keer waarschijnlijker is als de bemonstering DNA bevat van aangeefster, [medeverdachte] en één willekeurige onbekende persoon dan als de bemonstering DNA bevat van aangeefster en twee willekeurige onbekende personen. [12]
Op grond van de bevindingen van het NFI stelt de rechtbank vast dat het DNA dat is aangetroffen op de nek, beide borsten en de linker pols van aangeefster, afkomstig is van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte] .
Het letsel van aangeefster is op 21 september 2019 omstreeks 17:30 uur onderzocht. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat zij op dat moment meerdere bloeduitstortingen had op onder meer haar hals, borst, rug, hand, armen en benen. Ook was er sprake van oppervlakkig schaafletsel op het rechterbeen. De opsteller van de geneeskundige verklaring verklaart dat deze letsels goed dan wel zeer goed passen bij de door aangeefster geschetste toedracht. [13] Een forensisch arts heeft verder nog verklaard dat de bloeduitstortingen goed op dezelfde dag kunnen zijn ontstaan. [14] Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het geconstateerde letsel zou zijn ontstaan door een andere oorzaak dan het door verdachte toegepaste geweld. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat de letselrapportage en de letselbeschrijving om een andere reden onbetrouwbaar zouden zijn. Het verweer van de raadsman omtrent de betrouwbaarheid van de geneeskundige verklaring wordt verworpen.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat het dossier op dragende en essentiële onderdelen voldoende steunbewijs biedt voor de verklaring van aangeefster over de gebeurtenissen op 21 september 2019. De rechtbank acht de gedragingen en feitelijkheden zoals deze ten laste zijn gelegd onder de feiten 1, primair, 2 en 3, primair, op grond van deze bewijsmiddelen bewezen. De rechtbank zal vervolgens nog ingaan op enkele specifieke aspecten van de tenlastegelegde feiten.
Dwang (feit 1 en 3)
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat – voor zover er überhaupt iets gebeurd is tussen hem en aangeefster – alles op basis van vrijwilligheid heeft plaatsgevonden. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of verdachte met zijn gedragingen aangeefster heeft gedwongen om de door hem en later ook zijn medeverdachte verrichte seksuele handelingen te ondergaan. De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard dat het contact tussen haar en verdachte tijdens het uitgaan vrijwillig tot stand is gekomen, dat zij vrijwillig is meegegaan naar de woning en dat zij daar in eerste instantie vrijwillig heeft gedanst met verdachte en op zijn schoot heeft gezeten. Uit haar verklaringen blijkt echter dat er na aankomst in de woning op enig moment een sfeeromslag heeft plaatsgevonden, waarbij niet langer sprake was van vrijwilligheid. Aangeefster verklaart dat zij op meerdere momenten heeft geschreeuwd dat verdachte en later ook zijn medeverdachte moesten ophouden. Ook verklaart zij dat ze heeft gehuild, dat zij zich heeft verzet en dat zij haar hoofd heeft weggedraaid. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en later ook zijn medeverdachte door al deze verbale en non-verbale tekenen van verzet hadden kunnen en moeten begrijpen dat aangeefster niet instemde met seksueel contact. Verdachte heeft daarentegen geweld gebruikt tegen aangeefster en haar vastgehouden. Ook het letsel, gebroken kettinkje en de gescheurde panty wijzen erop dat er dwang is toegepast om aangeefster de handelingen te laten ondergaan. Daar komt nog bij dat aangeefster op dat moment onder invloed van alcohol en drugs verkeerde. Verdachte heeft misbruik gemaakt van deze kwetsbare positie en ook van zijn fysieke overwicht over haar. Bij de gedragingen die verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] pleegde, waren zij bovendien ook in een getalsmatig overwicht ten opzichte van aangeefster.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 3 dwang heeft toegepast om aangeefster de seksuele handelingen te laten ondergaan. Dit heeft hij gedaan door het gebruik van geweld en door gebruik te maken van feitelijkheden, namelijk de toestand waarin aangeefster zich ten tijde van het incident bevond en zijn overwicht op aangeefster.
Poging tot verkrachting (feit 1)
Van een strafbare poging sprake is wanneer de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het misdrijf. De rechtbank overweegt dat verdachte aangeefster uitkleedde, haar vastpakte en haar benen uit elkaar probeerde te duwen. Dit alles deed hij terwijl hij zijn eigen penis al vasthad. De rechtbank is van oordeel dat al deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het binnendringen van het lichaam van aangeefster. Dit maakt dat er sprake is van een strafbare poging tot verkrachting. De rechtbank zal het verweer van de raadsman hieromtrent verwerpen.
De mishandeling (feit 2)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door het door de kamer sleuren, hard tegen de grond drukken en hard vastpakken van aangeefster opzet heeft gehad op de mishandeling. Deze gedragingen kunnen immers niet anders worden begrepen dan dat zij zijn gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel. Uit de verklaring van aangeefster en de letselverklaringen volgt dat aangeefster hierdoor ook pijn en letsel heeft ondervonden.
Seksueel binnendringen van het lichaam (feit 3)
De raadsman heeft gesteld dat de verkrachting in vereniging niet kan worden bewezen, omdat het bewijs voor het seksueel binnendringen van het lichaam enkel steunt op de verklaring van aangeefster en niet op andere bewijsmiddelen. De rechtbank stelt voorop dat uit het wettelijk bewijsminimum slechts voortvloeit dat een bewezenverklaring van een bepaald feit niet mag steunen op bewijs dat afkomstig is uit één bron. Dit brengt niet mee dat voor elk in de tenlastelegging vermeld bestanddeel – zoals bijvoorbeeld het seksueel binnendringen van het lichaam – meervoudig bewijs vereist is. De rechtbank overweegt dat hiervoor is weergegeven dat het bewijs voor de verkrachting in vereniging wordt ontleend aan de verklaring van aangeefster en meerdere, uit andere bronnen afkomstige bewijsmiddelen. Daarmee is voldaan aan het bewijsminimum voor het ten laste gelegde feit 3 De rechtbank zal dit verweer dan ook verwerpen.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het enkele likken van de vagina niet kan worden aangemerkt als het seksueel binnendringen van het lichaam. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij aangezien zij niet enkel het likken van de vagina, maar ook het brengen van de vingers in de vagina bewezen acht. De combinatie van deze handelingen levert het seksueel binnendringen van het lichaam op.
Medeplegen van de verkrachting (feit 3)
De rechtbank dient te beoordelen of bewezen kan worden dat de verkrachting van aangeefster door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in vereniging is gepleegd. Er is sprake van medeplegen indien het betreffende delict in nauwe en bewuste samenwerking is begaan door de verdachten. Het is niet vereist dat de rollen van de verdachten gelijk of inwisselbaar zijn. De rechtbank overweegt dat uit de eerder vastgestelde feiten blijkt dat verdachte aangeefster vasthield, terwijl medeverdachte [medeverdachte] seksuele handelingen bij haar verrichtte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee een cruciale rol heeft gespeeld in het gezamenlijk plegen van de verkrachting. Hij heeft immers de geweldshandelingen uitgevoerd die aangeefster ertoe dwongen om het seksueel binnendringen van haar lichaam door [medeverdachte] te ondergaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een gezamenlijke uitvoering van het delict, zodat medeplegen bewezen kan worden. Het verweer van de raadsman hieromtrent wordt verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, primair, feit 2 en feit 3, primair, tenlastegelegde.
Feit 4 en 5 – onderzoek [naam 1] (aangeefster [slachtoffer 2] ) [15]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder de feiten 4 en 5 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het wettig en overtuigend bewijs voor zijn betrokkenheid ontbreekt. In dit kader is aangevoerd dat de herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 1] moet worden uitgesloten van het bewijs vanwege onbetrouwbaarheid. Op de beelden zouden onvoldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te zien zijn om tot een herkenning te komen. Ook zou verbalisant [verbalisant 1] verdachte helemaal niet kennen. Ook het op een drinkglas aangetroffen DNA zou niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, omdat het hier gaat om DNA op een verplaatsbaar object dat pas enkele weken na het incident in beslag werd genomen. Hierdoor zou contaminatie niet kunnen worden uitgesloten. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte in elk geval dient te worden vrijgesproken van het onder feit 4 tenlastegelegde, aangezien de genoemde ontuchtige handelingen alleen zouden volgen uit de verklaring van aangeefster en niet uit enig ander bewijsmiddel.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor twee vragen gesteld. De eerste vraag is of bewezen kan worden dat de gebeurtenissen waarover aangeefster heeft verklaard, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De tweede vraag ziet erop of bewezen kan worden dat verdachte de persoon is die zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
De gebeurtenissen
Op 13 maart 2019 heeft aangeefster [naam 2] bij de politie onder meer het volgende verklaard:

V: Wat is er gebeurd?
A: Het was woensdag 20 februari 2019 ben ik met [getuige 4] en [getuige 5] , twee vrienden van mij dus de stad in om het afscheid te vieren van [getuige 5] . Hij ging verhuizen. We zijn naar [naam 4] gegaan in de Varkensstraat te Arnhem. Ik denk dat we daar rond 23.30 uur waren.(…)
Toen we de [naam 4] verlieten raakte [getuige 4] aan de praat met een jongen die zichzelf [verdachte] noemde. (…) Die [verdachte] was een totaal vreemd persoon voor mij.(…)
[verdachte] had een leeg
whiskeyglas in zijn hand en deed dit in mijn tas.(…)
V: Hoe gaat het verder?
A: Wij zijn via de Korenmarkt naar het Gele Rijdersplein gelopen en dan naar huis.
V: Je vertelde dat je via de Steenstraat de [straat] in bent gegaan na de intake. Gisteren was je hier om papieren te ondertekenen voor DNA afname en zei je dat je via de Coop was gelopen.
A: Dat klopt. We zijn vanaf de Steenstraat langs de Coop aan de Spijkerlaan gelopen,
vervolgens linksaf de Driekoningendwarsstraat en dan weer rechtsaf de [straat] in tot [getuige 4] huis.
(…)
V: Dan ben je bij [getuige 4] thuis en dan?
A: We zijn naar de verdieping van [getuige 4] gelopen via de trap. Ik ben doorgelopen naar de woonkamer op die verdieping. Ik deed mijn schoenen en jas uit en ging op de gestapelde matrassen zitten. Ik voelde mij niet lekker en koud. Ik was moe en trilde heel erg. Die [verdachte] ging naast mij zitten op de matrassen. [getuige 4] ging op de andere bank zitten. [getuige 4] was volgens mij best dronken of moeilijk aanspreekbaar. Ik ben gaan liggen. Ik voelde dat [verdachte] aan mijn been ging zitten. Het voelde als aaien. Ik heb dat niet helemaal helder in mijn hoofd. Op een gegeven moment stond [verdachte] op en deed het licht uit. Ik meende dat hij op dat moment zijn kleding heeft uitgetrokken. Hij ging achter mij zitten of liggen. Ik voelde dat hij mijn broek iets naar beneden trok. Ik wilde er iets van zeggen maar ik was mij niet helemaal bewust van wat er nu gebeurde. Ik voelde dat hij mijn linkerdij ging kussen. Ik lag namelijk op mijn rechterzijde. Ik hoorde [getuige 4] iets zeggen van: “Niet doen man, ze slaapt" of woorden van gelijke strekking. [verdachte] zei ook wat maar ik weet niet precies meer wat. Het was iets dat ik mij goed moest gaan voelen. Op dat moment ging het licht aan. Ik deed mijn ogen open en zag [getuige 4] bij de lichtknop. Ik schrok van het licht en deed mij broek omhoog en ging zitten. Ik zei die [verdachte] dat ik dit niet wilde en dat je dat toch niet zomaar doet. Ik bedoelde de broek naar beneden trekken en mij op mijn dij kussen. [verdachte] reageerde nonchalant, net of er niets gebeurd was. Hij keek mij aan van dat het hem totaal niet interesseerde wat ik ervan vond. [verdachte] heeft mij in de woonkamer niet meer aangeraakt. Ik zei tegen [getuige 4] dat ik naar bed wilde en naar zijn slaapkamer zou gaan om daar te slapen. [getuige 4] vond het goed. Hij zei: “Doe maar en doe de deur dicht". Ik ben naar de kamer van [getuige 4] gegaan. Ik had de deur niet dicht gedaan. Ik weet niet precies meer waarom niet. Ik ga ervan uit dat ik het wel geprobeerd heb want dat doe ik zelfs thuis als ik naar bed. Die gaat elke keer gewoon op slot. Ik ben mij gaan uitkleden. Ik had mijn broek uit gedaan. Ik had nog een bodystocking aan. [verdachte] kwam de gang en vroeg aan mij of hij naar de wc mocht. Hij stond toen al in de deuropening. De WC is echter aan de overkant van de kamer van [getuige 4] . Ik liep naar hem toe en wees hem de WC. Ik wilde de deur dicht doen. Dat lukte niet meer want [verdachte] kwam de kamer al in. Ik heb [verdachte] wel tien keer of meer gevraagd of hij de kamer uit wilde gaan en zei hem dat ik mij zo niet fijn voelde. [verdachte] keek mij weer zo aan van dat het hem niet interesseerde wat ik zei. Toen raakte ik wel enigszins in paniek. Ik bedacht me dat ik dan de kamer uit moest gaan en wilde de deur van het slot afhalen. Die had [verdachte] kennelijk op slot gedaan met het slot. [verdachte] greep mijn linkeronderarm vast. Ik probeerde het vervolgens met mijn rechterarm maar die greep hij ook vast.
(…)
V: En dan?
A: Ik probeerde mij best wel wild los te rukken. Dat werkte niet. Ik heb een knietje in zijn geslachtsdeel gegeven. Hierdoor liet hij een arm los, volgens mij mijn rechterarm. Door mijn knietje boog hij ook wat naar voren. Ik dacht dat ik wel bij het sint kon maar hij kwam alweer omhoog. Volgens mij heb ik hem toen mei mijn vuist in zijn gezicht geslagen. Hij zei mij : "Doe rustig, doe rustig". Ik raakte hierdoor meer in paniek en dacht dat ik echt in de problemen was. Ik dacht: Shit man". Hij werd agressiever omdat ik hem in zijn gezicht geslagen had. Hij pakte mij nog steviger beet bij mijn armen. Hij duwde mij naar achteren. Ik kan mij herinneren dat ik even los was en weer tegen hem begon te praten dat ik wilde dat hij wegging en dat dit allemaal niet kon.
V: Je zei net iets van dat je uit de buurt van het bed moest blijven. Hoe zat dat?
A: Ik stond op een gegeven moment bij de rand van het bed en toen dacht ik dat ik daar weg moest blijven. Op een geven moment heeft mij geduwd of vastgepakt zodat ik toch op het bed terecht kwam. Hij kwam boven op mij.
V: Jij was dus nog steeds gekleed in jouw bodystocking?
A: Ja, die heeft knoopjes bij mijn geslachtsdeel.
V: Hoe noem je dat normaal?
A: Vulva.
V: Hoe gaat het verder op het bed?
A: Ik lag op mijn buik en met mijn gezicht in het matras. Ik kan mij goed herinneren dat ik ademtekort had. Ik deed mijn ogen open en zag en voelde dat hij de arm om mijn hals en nek geklemd had.
O: Aangeefster doet het voor en laat een nekklem zien.
V: En hoe gaat het verder?
A: Ik dacht dat ik mij niet moest verzetten omdat hij dan nog agressiever zou worden. Na tien seconden liet hij wat losser en kon ik mij op mijn rug draaien. Ik heb hem toen ook meteen in zijn gezicht getrapt. Op dat moment werd er ook op de deur geklopt waardoor [verdachte] meteen van mij afging en de deur open deed. [16]
De rechtbank zal beoordelen of de verklaring van aangeefster over de gebeurtenissen in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Getuige [getuige 4] is op 8 maart 2019 door de politie gehoord. Hij verklaarde onder meer:
‘V: Wat is er gebeurd?
A: Op een woensdagavond, 20 februari, waren wij bij elkaar. We waren in de stad. Ik
en [slachtoffer 2] .(…)
[getuige 5] is sinds vorige week verhuisd naar Vlaardingen. Die
is rond 01.00 uur weggegaan en daarna zijn we die [verdachte] tegen gekomen.(…)
(…)
V: Vertel?
A: Wat ik nog weet is dat we bij mij thuis kwamen en op de verdieping waar ik woon in
de woonkamer zijn gaan zitten. [slachtoffer 2] en [verdachte] zaten op een soort bank, twee matrassen
op elkaar. Toen zat hij al aan haar. Hand op de rug. Ik dacht dat [slachtoffer 2] het echt
niet wilde zij zich wel kon verweren.(…)
Ik ben op de bank gaan liggen. Ik weet niet wat er in de tussentijd gebeurd is maar op een gegeven moment hoorde ik gerommel. Ik ben toen naar mijn kamer gegaan en toen zag ik [slachtoffer 2] daar op het bed zitten, helemaal in paniek. Ik zag [verdachte] staan in zijn onderbroek. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] riep dat [verdachte] weg moest.(…)
Ik keek [verdachte] aan en zei dat ik [slachtoffer 2] nog nooit zo in paniek had gezien en dat hij beter mee kon gaan naar de woonkamer.(…)
V: Wat had [slachtoffer 2] aan toen je haar zag?
A: Een hemdje. [slachtoffer 2] had nog nooit bij mij op mijn kamer geslapen, maar ik al wel een paar keer op haar kamer.
V: Had [slachtoffer 2] nog een broek aan?
A: Geen lange broek meer.
V: Hoe was de deur toen jij nadat je gerommel hoorde?
A: Dat weet ik niet meer. Ik hoefde de deur niet te forceren. Ik weet niet of ik de sleutel moest gebruiken. [slachtoffer 2] was echt overstuur. Ik probeerde haar te troosten en ze zei heel veel, maar ik was dronken. Ik kan mijn nog wel herinneren dat ze iets zei van dat hij haar had geprobeerd te wurgen of zoiets. Daarna zijn we gaan slapen op mijn kamer. [17]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft beelden opgevraagd die op 21 februari 2019 tussen 2:45 uur en 4:15 uur zijn gemaakt door camera’s langs de door aangeefster opgegeven looproute. Verbalisant ziet op de beelden omstreeks 3:10 uur drie personen door de Munterstraat lopen in de richting van de Pauwstraat/Korenmarkt. Hij ziet dat ze even stoppen bij snackbar [naam 3] en vervolgens omstreeks 3:31 uur bij het Willemsplein ter hoogte van de Korenmarkt lopen. Verbalisant herkent deze personen als [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: aangeefster), [getuige 4] (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 4] ) en [verdachte] . Hij herkent ze op grond van het signalement dat aangeefster heeft opgegeven. [18]
De rechtbank overweegt dat uit de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] met betrekking tot de camerabeelden en uit de verklaring van getuige [getuige 4] volgt dat aangeefster in de bewuste nacht inderdaad samen met [getuige 4] en een andere man (door aangeefster en [getuige 4] [verdachte] genoemd) vanuit de stad is weggelopen.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij en aangeefster met [verdachte] naar zijn huis zijn gelopen, dat aangeefster en [verdachte] op enig moment vanuit de woonkamer in zijn slaapkamer terecht zijn gekomen en dat aangeefster in de slaapkamer erg overstuur was en dat hij ( [getuige 4] ) haar nog nooit zo in paniek had gezien. Deze verklaring is gebaseerd op de eigen waarnemingen van [getuige 4] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaring te beschouwen is als zelfstandig steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, aangezien de verklaring niet afkomstig is uit diezelfde bron.
Bij aangeefster is door een forensische arts letsel vastgesteld. Er was onder meer sprake van bloeduitstortingen op de beide onderarmen, die imponeren als
‘figertip-bruising’zoals kan ontstaan door bijvoorbeeld vastpakken of grijpen met een hand. Ook was er in de halsstreek sprake van een bloeduitstorting zoals kan ontstaan door stomp botsend of drukkend geweld. Dit letsel kan volgens de arts passen bij de door het slachtoffer verklaarde toedracht. [19]
Tussenconclusie over gebeurtenissen
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde bewijsmiddelen op dragende en essentiële onderdelen voldoende steunbewijs bieden voor de verklaring van aangeefster over de gebeurtenissen op 21 februari 2019. De rechtbank acht de gedragingen en feitelijkheden zoals deze ten laste zijn gelegd onder de feiten 4 en 5 op grond van deze bewijsmiddelen bewezen.
De betrokkenheid van verdachte
De rechtbank constateert dat aangeefster in haar verklaring de betrokken man steeds aanduidt als [verdachte] , terwijl verdachte een andere naam heeft. De rechtbank zal dan ook ingaan op de vraag of bewezen kan worden dat verdachte de persoon is die zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Uit het mutatierapport van de politie over het incident op 21 februari 2019 blijkt dat aangeefster het volgende signalement geeft van de man die bij haar in de kamer was. Het ging om een negroïde man, van 30 jaar oud, 170 cm lang, met een donkere broek en een donkere jas met bontkraag. [20]
Verbalisanten [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij op 11 april 2019 bezig was met een surveillance op de Korenmarkt in Arnhem. In dat kader voerde hij een identiteitscontrole uit bij een persoon. Deze persoon herkende hij vervolgens van een eerder aan hem getoonde afbeelding uit een zogeheten ‘aandachtsvestiging’ van het zedenteam van de politie. Hij herkende de persoon ambtshalve als verdachte [verdachte] . [21] [verbalisant 1] heeft de aan hem getoonde afbeelding bij het proces-verbaal gevoegd (zie pagina 98). Boven de afbeelding staat met pen geschreven ‘foto briefingsitem’. De rechtbank constateert dat deze afbeelding overeenkomt met de afbeelding die verbalisant [verbalisant 2] heeft bijgevoegd bij zijn (eerder genoemd) proces-verbaal over de camerabeelden van 21 februari 2019. De rechtbank acht het dan ook voldoende duidelijk dat de afbeelding op grond waarvan verbalisant [verbalisant 1] verdachte herkent, betrekking heeft op de camerabeelden van 21 februari 2019. In een nader opgemaakt proces-verbaal verklaart verbalisant [verbalisant 1] nog dat hij verdachte herkende aan zijn jas, schoenen en haarnetje. [22] De rechtbank acht de onderbouwing van deze herkenning voldoende specifiek om deze voor het bewijs te kunnen gebruiken. Verbalisant heeft toegelicht op welke aspecten (jas, schoenen en haarnetje) hij de herkenning baseerde. Hij heeft ook nog enkele screenshots van camerabeelden van 11 april 2019 aan zijn proces-verbaal gehecht om te verduidelijken hoe verdachte er ten tijde van de herkenning uitzag. De stelling van de raadsman dat de verbalisant verdachte niet kende, vindt geen steun in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Hierin staat immers vermeld dat verdachte hem ambtshalve bekend is. Het enkele feit dat de verbalisant op 11 april 2019 een identiteitscontrole uitvoerde bij deze persoon – en daarmee een formele bevoegdheid uitoefende – betekent niet dat hij de persoon niet al herkend kan hebben. De rechtbank zal het verweer van de raadsman omtrent de betrouwbaarheid van de herkenning dan ook verwerpen.
Op 14 maart 2019 heeft de politie een glas in beslag genomen nadat dit door aangeefster ter beschikking was gesteld. [23] Het gaat hierbij om het glas waarover aangeefster heeft verklaard dat de persoon die zich [verdachte] noemde dit in haar tas had gedaan. [24] Door het NFI is dit glas nader onderzocht op de aanwezigheid van biologische sporen. Op de drinkrand van het glas is een speekselspoor veiliggesteld (SIN AAMQ6725NL). Het NFI heeft uit deze bemonstering een DNA mengprofiel verkregen van ten minste twee personen. Een van de DNA-profielen uit dit mengprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. Voor de bemonstering van het glas geldt dat het daaruit verkregen DNA-mengprofiel meer dan een miljard keer waarschijnlijker is als de bemonstering DNA bevat van verdachte en één willekeurige onbekende persoon dan als de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. [25]
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het op het onder aangeefster in beslag genomen drinkglas aangetroffen DNA afkomstig is van verdachte. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden om vanwege tijdsverloop en mogelijke contaminatie te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit bewijsmiddel. Er is immers geen enkele omstandigheid aangevoerd of anderszins gebleken die een dergelijke contaminatie aannemelijk maakt. De rechtbank overweegt bovendien dat, zelfs wanneer er sprake zou zijn van contaminatie, een plausibele verklaring voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte op het drinkglas ontbreekt. De rechtbank zal dit verweer dan ook verwerpen.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat ook de aangeefster [slachtoffer 1] in onderzoek El (feiten 1 t/m 3) verklaarde dat de feiten gepleegd werden door iemand die zich [verdachte] noemde. De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte in die zaak de persoon was die volgens [slachtoffer 1] [verdachte] genoemd werd. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zichzelf in elk geval éénmaal [verdachte] heeft genoemd.
Tussenconclusie over betrokkenheid verdachte
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte de persoon is die zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt daarbij met nadruk dat zij deze conclusie niet trekt op grond van alleen de herkenning, van alleen de aanwezigheid van het DNA van verdachte op het drinkglas of van het enkele feit dat verdachte zich ook bij een andere gelegenheid [verdachte] heeft genoemd. Juist wanneer deze omstandigheden worden samengenomen en in onderlinge samenhang worden bezien, kan buiten gerede twijfel worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die door aangeefster werd aangeduid als [verdachte] . Nu de rechtbank dit heeft vastgesteld, zal zij nog ingaan op enkele specifieke aspecten van de ten laste gelegde feiten.
Ontuchtigheid van de handelingen (feit 4)
De raadsman heeft gesteld dat de feitelijke aanranding van de eerbaarheid (feit 4) niet kan worden bewezen, omdat het bewijs voor de ontuchtige handelingen enkel steunt op de verklaring van aangeefster en niet op andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dit verweer verwerpen. Voor de motivering van deze verwerping verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover onder feit 3 is overwogen.
Voor een bewezenverklaring is vereist dat vast komt te staan dat de gepleegde handelingen ontuchtig van aard zijn. Hiervan is – kort samengevat – sprake indien het gaat om seksuele handelingen die in strijd zijn met een sociaal-ethische norm. Het onverhoeds en ongevraagd zoenen van het dijbeen en betasten van de billen heeft een duidelijk seksuele lading en moet ook worden beschouwd als strijdig met de sociaal-ethische norm. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat aangeefster en verdachte elkaar pas zeer kort voor het incident ontmoet hadden en dat er geen sprake was van affectief contact. Aangeefster had juist herhaaldelijk te kennen gegeven dat zij niet instemde met het gedrag van verdachte en met de aanwezigheid van verdachte in de kamer. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de door verdachte uitgevoerde handelingen ontuchtig zijn.
Dwang (feit 4)
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met zijn gedragingen aangeefster heeft gedwongen om de door hem verrichte ontuchtige handelingen te dulden. De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard zij op meerdere momenten heeft gezegd dat verdachte de kamer moest verlaten en dat zij zich niet fijn voelde. Daarnaast zou zij zich op een wilde manier hebben proberen los te rukken en heeft zij verdachte een knietje tegen zijn geslachtsdeel gegeven. Zij heeft verdachte meerdere keren geslagen en getrapt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door al deze verbale en non-verbalen tekenen van verzet had kunnen en moeten begrijpen dat aangeefster niet instemde met zijn aanwezigheid in de kamer en zeker niet met seksueel contact. Verdachte heeft daarentegen geweld gebruikt tegen aangeefster en haar vastgehouden. Ook heeft hij de deur van de kamer waarin zij zich bevonden gesloten. Hij heeft zodoende misbruik gemaakt van zijn fysieke overwicht over haar en het haar onmogelijk gemaakt om de kamer te verlaten. Ten slotte overweegt de rechtbank dat hij de handelingen steeds onverhoeds en onverwachts heeft uitgevoerd. Al deze omstandigheden maken dat de situatie voor aangeefster bedreigend werd. Deze situatie werd pas beëindigd op het moment dat getuige [getuige 4] de kamer binnenkwam.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte ten aanzien van feit 4 dwang heeft toegepast om te zorgen dat aangeefster de door hem verrichte ontuchtige handelingen zou dulden. Dit heeft hij gedaan door het gebruik van geweld en door gebruik te maken van feitelijkheden, te weten: het sluiten van de kamerdeur, zijn fysieke overwicht op aangeefster en het onverhoeds en ongevraagd uitvoeren van de handelingen.
De mishandeling (feit 5)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door het bij de nek en bij de armen vastpakken, het vasthouden, het op het bed drukken en het op haar gaan liggen opzet heeft gehad op de mishandeling van aangeefster. Deze gedragingen kunnen immers niet anders worden begrepen dan dat zij zijn gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel. Uit de verklaring van aangeefster en de letselverklaringen volgt dat aangeefster hierdoor ook pijn en letsel heeft ondervonden.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder de feiten 4 en 5 tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder de feiten 1, primair, 2, 3, primair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1, primair.
hij op
of omstreeks21 september 2019 te Arnhem,
in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 1] (meermalen) door de kamer gesleurd en
/of- (meermalen) aan haar armen en
/oflichaam getrokken en
/of- haar kleding en ondergoed naar beneden/uitgetrokken en
/of- haar (meermalen) (hardhandig) vast gepakt en
/ofvastgehouden en
/of- haar (meermalen) op bed en
/ofop de grond geduwd/gedrukt en
/of- misbruik gemaakt van de toestand (onder invloed van alcohol en/of drugs) waarin die [slachtoffer 1] verkeerde en
/of- misbruik gemaakt van het fysieke overwicht op die [slachtoffer 1] en
/of- (meermalen) (terwijl die [slachtoffer 1] haar benen tegen elkaar drukte) zijn hand naar haar vagina getracht te brengen en
/ofhaar benen uit elkaar getracht te duwen/trekken en
/of- meermalen
, althans eenmaal,zijn penis tegen haar wangen/gezicht gehouden/geslagen en
/of- haar borsten betast
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks21 september 2019 te Arnhem
, in elk geval in Nederland,[slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- haar (meermalen) door de kamer te sleuren en
/of- haar (meermalen) (hardhandig) vast te pakken en
/ofvast te houden en
/of- haar (meermalen) aan haar armen en
/oflichaam te trekken en
/of- haar (meermalen) op bed en
/ofop de grond te duwen/drukken;
3, primair.
hij op
of omstreeks21 september 2019 te Arnhem
, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, te weten [medeverdachte] ,
althans alleen,door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van de vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] door voornoemde [medeverdachte] en
/ofhet likken van haar vulva en
/oflikken van
/tussende schaamlippen door voornoemde [medeverdachte] en
/ofhet betasten van haar borsten en
/of billen door voornoemde [medeverdachte] , en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheiduit - terwijl hij, verdachte, voorafgaand meerdere geweldshandelingen op die [slachtoffer 1] had toegepast-
- het misbruik maken van de toestand (onder invloed van alcohol en/of drugs) waarin die [slachtoffer 1] verkeerde en
/of- het misbruik maken van het fysieke en numerieke overwicht op die [slachtoffer 1] en
/of- het vastpakken en
/ofvasthouden van haar handen en
/ofpolsen door verdachte en
/of- het vastpakken en
/ofvasthouden van haar billen door voornoemde [medeverdachte] en
/of- het meermalen voorbij gaan aan de verbale en
/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1]
- en
/ofwaarbij verdachte en
/ofzijn medeverdachte voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie
heeft/hebben doen ontstaan;
4.
hij op
of omstreeks21 februari 2019 te Arnhem
, in elk geval in Nederland,door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van een of meer
ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte het dijbeen van [slachtoffer 2] gekust en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheideruit dat verdachte onverhoeds en
/ofongevraagd heeft gehandeld en
/of(vervolgens) de billen en
/ofbilnaad van die [slachtoffer 2] betast en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheideruit dat verdachte
- de deur van de kamer waar nader te noemen [slachtoffer 2] zich bevond
(af)te sluiten en
/of- haar te beletten die kamer te verlaten en
/of- haar nek/keel vast te pakken en
/ofte klemmen en
/of- (meermalen) haar (onder)armen (hardhandig) vast te pakken en
/ofvast te houden en
/of- haar op bed te drukken en
/of(vervolgens) bovenop haar te gaan liggen en
/of- misbruik te maken van het fysieke overwicht op die [slachtoffer 2] en
/of- meermalen voorbij te gaan aan de verbale en
/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 2] en
/ofwaarbij verdachte voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
5.
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te Arnhem
, in elk geval in Nederland,[slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar nek/keel vast te pakken en
/ofte klemmen en
/of(meermalen) haar (onder)armen (hardhandig) vast te pakken en
/ofvast te houden en
/ofhaar op bed te drukken en
/of(vervolgens) bovenop haar te gaan liggen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, primair:
Poging tot verkrachting;
Feit 2:
Mishandeling;
Feit 3, primair:
Medeplegen van verkrachting;
Feit 4:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Feit 5:
Mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat in het geval van een strafoplegging rekening gehouden dient te worden met de ouderdom van de zaken en met het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
In februari 2019 heeft verdachte een vrouw onverwacht op haar dijbeen gekust en haar billen betast, terwijl hij haar onder meer door geweld dwong om deze handelingen te ondergaan. Deze situatie werd pas beëindigd toen een in de woning aanwezige vriend van het slachtoffer de kamer binnenkwam. In september van datzelfde jaar heeft verdachte geprobeerd een andere vrouw te verkrachten. Ook deze vrouw werd hierbij mishandeld, waardoor zij over het hele lichaam bloeduitstortingen heeft opgelopen. Na deze eerste poging heeft hij samen met zijn inmiddels thuisgekomen medeverdachte de vrouw alsnog verkracht. Verdachte hield haar daarbij vast, terwijl de medeverdachte zijn vingers in de vagina van de vrouw bracht, haar vagina likte en haar lichaam betastte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan vijf zeer ernstige zeden- en geweldsdelicten. Verdachte heeft met zijn gedrag er bij herhaling blijk van gegeven dat hij geen enkel respect heeft voor de lichamelijke integriteit van de betreffende vrouwen. Hij heeft hen op een buitengewoon vernederende en pijnlijke wijze behandeld, waarbij beide vrouwen letsel hebben opgelopen. Kennelijk vond verdachte alleen het bevredigen van zijn eigen lustgevoelens van belang en hield hij geen rekening met de gevolgen hiervan voor zijn slachtoffers. De rechtbank weegt daarbij zwaar mee dat beide vrouwen – maar in het bijzonder mevrouw [slachtoffer 1] – zich ten tijde van het incident in een uiterst kwetsbare positie bevonden. Tijdens de zitting hebben beide vrouwen een slachtofferverklaring afgelegd. Uit deze verklaringen blijkt op indringende wijze dat zij tot op de dag van vandaag kampen met psychische klachten die het gevolg zijn van de bewezenverklaarde gebeurtenissen. Verdachte heeft zich tijdens de zitting onverschillig getoond en geen blijk gegeven van empathie voor de slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de proceshouding van verdachte een lange gevangenisstraf passend maken.
De reclassering, een psychiater en een psycholoog hebben geprobeerd om met verdachte in gesprek te komen over zijn persoonlijke omstandigheden en zijn psychische gesteldheid. Verdachte heeft steeds zijn medewerking aan deze onderzoeken geweigerd. Hierdoor heeft de rechtbank niet de gelegenheid gehad om een grondig inzicht te krijgen in de persoon van de verdachte en eventueel bestaande problematiek. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het opleggen van een strafrechtelijke maatregel, zoals bijvoorbeeld de tbs-maatregel. Uit het reclasseringsrapport blijkt echter wel dat het recidiverisico als hoog moet worden ingeschat. Ook is verdachte al veroordeeld tot een forse gevangenisstraf in verband met een ernstig geweldsdelict. De in deze zaak bewezen verklaarde feiten werden door hem zelfs gepleegd terwijl hij nog in voorwaardelijke invrijheidsstelling verkeerde. Kennelijk heeft deze eerdere straf hem er niet van weerhouden om al binnen korte tijd opnieuw strafbare feiten te plegen en geweld toe te passen.
Alles afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat de samenleving voor lange tijd dient te worden beschermd tegen het gevaarlijke gedrag van verdachte. De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. De op te leggen straf is daarmee hoger dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank komt tot deze hogere straf vanwege het ernstige en gewelddadige karakter van de feiten, die nota bene zijn gepleegd terwijl verdachte nog in voorwaardelijke invrijheidsstelling verkeerde.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met de feiten 1, 2 en 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 86,41 aan materiële schade en
€ 5.250,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met inachtneming van een matiging van de materiële schade met € 30,00. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de ketting van de benadeelde partij door de politie in beslag is genomen en aan haar wordt geretourneerd. De ketting is echter wel beschadigd, zodat een resterende schadevergoeding van € 30,00 redelijk is. De officier van justitie heeft verder verzocht om toepassing van de hoofdelijkheid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële kosten
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schadeposten voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen. Gelet op de mededeling van de officier van justitie omtrent de ketting en de reactie namens de benadeelde partij daaromtrent, zal de rechtbank deze schadepost begroten op een bedrag van € 30,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Smartengeld
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde in haar persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. Een verzoek om schadevergoeding dat hierop is gegrond, zal in beginsel moeten worden onderbouwd met concrete gegevens. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat een dergelijke aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelden die conclusie rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze zaak sprake is. De benadeelde partij is immers op gewelddadige wijze slachtoffer geworden van een poging tot verkrachting en een verkrachting in vereniging. De nadelige gevolgen daarvan zijn zo evident dat de rechtbank de door de benadeelde partij overgelegde onderbouwing als voldoende beschouwt. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.250,00 toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door een zijn mededader is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
Verdachte is vanaf 21 september 2019 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met de feiten 4 en 5 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 21.008,74 aan materiële schade en € 3.150,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij gesteld dat het bedrag aan smartengeld zou moeten worden gematigd. Ook zou er ten aanzien van de gevorderde kosten in verband met studievertraging sprake zijn van eigen schuld, omdat de benadeelde partij onvoldoende gedaan zou hebben om deze schade te beperken.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële kosten
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schadeposten voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman omtrent de kosten van de studievertraging. Uit artikel 6:101 BW vloeit een verplichting voor de benadeelde partij voort om de schade zo beperkt mogelijk te houden, voor zover dit redelijkerwijs van hem mag worden verlangd. De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval gelet op het bewezenverklaarde en de grote negatieve gevolgen hiervan op geen enkele wijze van de benadeelde partij kon worden verlangd dat zij de kosten als gevolg van studievertraging (verder) zou hebben beperkt.
Smartengeld
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde in haar persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. Een verzoek om schadevergoeding dat hierop is gegrond, zal in beginsel moeten worden onderbouwd met concrete gegevens. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat een dergelijke aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelden die conclusie rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze zaak sprake is. De benadeelde partij is immers op gewelddadige wijze slachtoffer geworden van een poging tot verkrachting en een verkrachting in vereniging. De nadelige gevolgen daarvan zijn zo evident dat de rechtbank de door de benadeelde partij overgelegde onderbouwing als voldoende beschouwt. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 3.150,00 toewijsbaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit bedrag te matigen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
Verdachte is vanaf 21 februari 2019 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 242, 246, 248 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank:
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten 1 t/m 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank:
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten 4 en 5 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. G.M. van den Broek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Recherche, Bureau Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019421405, gesloten op 8 september 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2021; proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 70-71.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 73-74.
4.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2021.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 61.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 121.
8.Proces-verbaal van forensisch-medisch onderzoek, p. 249.
9.Proces-verbaal van doorzoeking woning, p. 96.
10.Rapport DNA-onderzoek, p. 53.
11.Rapport DNA-onderzoek, p. 55-56.
12.Rapport DNA-onderzoek (bijlage bij procesdossier), p. 4 en 5.
13.Letselbeschrijving (bijlage bij procesdossier), p. 1-4.
14.Letselrapportage, p. 45.
15.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Recherche, Bureau Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019082089, gesloten op 3 september 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
16.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 66-68.
17.PV van verhoor getuige [getuige 4] , p. 73-75.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 83.
19.Rapport letselinterpretatie (bijlage bij procesdossier), p. 10 en 12.
20.Mutatierapport, p. 162.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 96-97.
22.Proces-verbaal van bevindingen (bijlage bij procesdossier).
23.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 112.
24.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 66.
25.Rapport DNA-onderzoek (bijlage bij procesdossier), p. 4.