ECLI:NL:RBGEL:2021:875

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
05/292350-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met bierglas in gezicht - jeugddetentie en schadevergoeding

Op 23 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 december 2019 in Wekerom een andere persoon met een bierglas in het gezicht heeft geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer, dat onder andere een perforatie van de rechteroogbol en meerdere operaties heeft ondergaan. De rechtbank heeft de verdediging verworpen die stelde dat de verdachte geen opzet had, en oordeelde dat de verdachte zich bewust was van zijn handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 180 dagen jeugddetentie, waarvan 139 dagen voorwaardelijk, en 200 uren taakstraf. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 42.421,05 aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd voor de jeugddetentie, waaronder behandeling en begeleiding door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/292350-19
Datum uitspraak : 23 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. J.P.A. van Schaik, advocaat in Veenendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2019 te Wekerom, gemeente Ede aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verlies, althans (ernstige) vermindering
van het gezichtsvermogen in een oog, heeft toegebracht door met een glas te slaan/stompen/steken tegen/op/in het oog/gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 december 2019 te Wekerom, gemeente Ede [slachtoffer] heeft mishandeld door met een glas te slaan/stompen/steken tegen/op/in het oog/gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten verlies, althans
(ernstige) vermindering van het gezichtsvermogen in een oog ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bij verdachte was sprake van emotionele kortsluiting; hij heeft op dat moment niet gedacht aan het bierglas in zijn hand.
De beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 8 december 2019 in café [naam] in Wekerom was. Plotseling voelde hij een hevige pijn in en bij zijn oog. Hij hoorde glasgerinkel en zag dat hij bloedde. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment een bierglas tegen het gezicht van aangever heeft gedrukt terwijl hij naast aangever zat. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij erg boos was op aangever. [3]
De camerabeelden van het café zijn door de politie uitgekeken en beschreven. Op de camerabeelden is onder meer te zien dat verdachte op enig moment met zijn rechterhand een glas van tafel pakt en de inhoud van dit glas op afstand van een meter over aangever gooit. Verdachte lijkt daarna het glas op tafel te willen neerzetten, maar blijft het glas in zijn rechterhand houden en haalt het weer van tafel. Nadat aangever op zijn beurt de inhoud van zijn glas over verdachte heen gooit, reageert verdachte daarop direct. Verdachte en aangever kijken elkaar aan. Te zien is dat verdachte met zijn rechterhand, waarin hij het glas heeft, een slaande beweging maakt richting het rechteroog van aangever. Verdachte doet dit terwijl hij de opening van het glas naar voren houdt. Verdachte kijkt naar het gezicht van aangever. Verdachte kijkt erg boos. Verdachte raakt met het glas het slachtoffer op zijn rechteroogkas. Door de klap deinst aangever naar achteren. [4]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door met een bierglas in het gezicht en in de richting van het oog van aangever te slaan op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte onder invloed van een emotionele kortsluiting moet hebben gehandeld. Voor zover zij daarmee heeft bedoeld zich op het standpunt te stellen dat geen sprake was van opzet omdat verdachte zich niet bewust is geweest van het glas in zijn hand wordt dat standpunt door de rechtbank verworpen. Een leeg bierglas van tafel halen en in de hand houden om daar vervolgens een ander, met wie ruzie was ontstaan, mee in het gezicht te slaan duidt naar de uiterlijke verschijningsvorm op een bewuste actie. Door de verdediging is niets aangevoerd dat aannemelijk zou maken dat verdachte een soort black-out of andere medische aandoening heeft gehad waardoor hij in het geheel niet meer wist en overzag wat hij deed. Verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij het bewuste moment van het slaan achteraf niet meer kan terughalen, maar daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte zich op het moment van het slaan niet bewust was van het bierglas in zijn hand.
Zwaar lichamelijk letsel heeft zich in dit geval ook verwezenlijkt. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er sprake is van een perforatie van de rechteroogbol met een forse doorlopende scheur in de oogspier. Daarnaast was de huid boven en onder het ooglid gescheurd. Aangever is meermaals aan zijn oogbol geopereerd. [5] Op 21 februari 2020 heeft verbalisant [verbalisant] contact gehad met aangever en zijn vader. Uit dit contact is naar voren gekomen dat het behandeltraject nog niet is afgerond. Er moeten nog meerdere operaties plaatsvinden en mogelijk gaat het oog alsnog verloren en moet er een kunstoog worden geplaatst. Aangever heeft zichtbare littekens in het gezicht overgehouden, heeft een hangend ooglid en ziet niets meer met zijn rechteroog. [6]
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks8 december 2019 te Wekerom, gemeente Ede aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verlies
, althans (ernstige) vermindering
van het gezichtsvermogen in een oog, heeft toegebracht door met een glas te slaan/stompen/steken tegen/op/in het oog/gezicht
, althans het hoofdvan die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘zware mishandeling’.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het jeugdstrafrecht toe te passen en dat verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 139 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 200 uren taakstraf subsidiair 100 dagen hechtenis. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gesteld, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft in het uitgaansleven een bezoeker van een café met een bierglas in zijn hand in het gezicht geslagen, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer is meermaals geopereerd en heeft veel pijn moeten doorstaan. Hij heeft littekens in zijn gezicht opgelopen en ziet niets meer met zijn rechteroog. De verwachting is dat het toegebrachte oogletsel onherstelbaar is. Het slachtoffer zal zijn leven lang dagelijks met de ernstige gevolgen worden geconfronteerd. De rechtbank rekent verdachte de ernstige gevolgen voor het slachtoffer aan. Dergelijke delicten veroorzaken niet alleen bij slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid, maar ook in de samenleving, temeer nu het delict gepleegd is in een café in het bijzijn van meerdere cafébezoekers.
De rechtbank heeft allereerst te beoordelen of bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht of het volwassenstrafrecht van toepassing is. De rechtbank heeft daarbij gelet op een Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) van 13 maart 2020 en een advies van Reclassering Nederland van 28 januari 2021. Hierin wordt door de deskundigen toepassing van het jeugdstrafrecht passend geacht. Uit het Pro Justitia rapport volgt dat verdachte op een aanzienlijk jonger niveau functioneert dan zijn kalenderleeftijd, namelijk op het niveau van iemand tussen de 13 en 17 jaar. Verdachte heeft een aanpak nodig die is gericht op verdere ontwikkeling, rijping en groei. Daarbij is een gezinsgerichte aanpak aangewezen, in de zin dat verdachte begeleiding nodig heeft op alle leefgebieden, zijn scholing dient voort te zetten en zijn ouders mogelijk ook ondersteuning nodig zullen hebben, nu verdachte actief deel uitmaakt (en de komende jaren ook zal blijven maken) van het gezin. De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de deskundigen en komt dan ook tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
Uit het Pro Justitia rapport volgt daarnaast dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens (in de zin van autisme) en een ziekelijke stoornis in de geestvermogens (in de zin van een depressie). De deskundige concludeert dat deze problematiek ook ten tijde van het bewezenverklaarde speelde en van invloed is geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Door de deskundige wordt geadviseerd het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank verenigt zich met dit advies.
De rechtbank heeft verder met betrekking tot de persoon van verdachte gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 15 december 2020. Daaruit volgt dat verdachte een keer eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict.
Alles afwegende zal de rechtbank – conform de eis van de officier van justitie – een jeugddetentie van 180 dagen opleggen, waarvan 139 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 200 uren opleggen. De rechtbank acht het ter voorkoming van recidive tot slot van belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn problematiek. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen daarom de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals opgenomen in het reclasseringsadvies.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.421,05 aan materiële schade en € 40.000,-- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade volledig dient te worden toegewezen. Ten aanzien van het smartengeld heeft de verdediging verzocht een bedrag van € 12.000,-- toe te wijzen en de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, nu behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De overweging van de rechtbank
Materiële schade
Door de benadeelde partij is een bedrag € 2.421,05 aan materiële schadevergoeding gevorderd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verschillende schadeposten zijn niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Smartengeld
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Door het geweld heeft de benadeelde partij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
De verdediging heeft erop gewezen dat sprake is van verminderde toerekenbaarheid van het strafbare feit aan verdachte, dat verdachte nog jong is en dat er mogelijk ook enig eigen aandeel van de benadeelde partij was bij het ontstaan van de schade. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden mogelijk een rol moeten spelen bij de beoordeling van de vordering en behandeling van de vordering daarom (deels) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet op het bepaalde in artikel 6:165 van het Burgerlijk Wetboek en het feit dat de verdediging ten aanzien van de andere genoemde omstandigheden geen onderbouwd verweer heeft gevoerd, deelt de rechtbank dit standpunt niet.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 40.000,-- kan worden toegewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen.
Verdachte is vanaf 8 december 2019 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, te weten 139 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de hierna te melden voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij jeugdreclassering William Schrikker Groep en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht. Verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de instelling worden gegeven;
- verdachte zich ambulant zal laten behandelen bij Kairos (in Arnhem) of een soortgelijke ambulante zorgverlener, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering. Verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel van de behandeling zijn;
- verdachte zich in zal zetten om zijn diploma te behalen en een zinvolle dagbesteding te behouden, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclasseringsinstelling zo vaak en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 200 uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
 heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 42.421,05 aan materiële schade en smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 42.421,05 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 236 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Bertens, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn en
mr. I.W.M. Olthof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2021.
mr. T. Bertens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019546498, gesloten op 9 december 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal aangifte, p. 13.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 februari 2021.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 49-50.
5.De geneeskundige verklaring, p. 16b, de letselbeschrijving d.d. 14 januari 2020 en de toelichting op de vordering van de benadeelde partij d.d. 13 maart 2020.
6.Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL0600-2019546498-22.