ECLI:NL:RBGEL:2021:857

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
05.104306.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag en voorhanden hebben van vuurwapens

Op 17 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van vuurwapens. De zaak vond zijn oorsprong in een gewelddadige confrontatie op 15 april 2019 te Wadenoijen, gemeente Tiel, waarbij de verdachte de aangever met een mes verwondde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met kracht de aangever heeft gestoken, wat leidde tot levensbedreigend letsel. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangever, getuigen en medische rapportages die de ernst van de verwondingen bevestigden. De verdachte heeft tijdens de confrontatie meerdere keren met een scherp voorwerp in het lichaam van de aangever gestoken, wat de rechtbank als een poging tot doodslag kwalificeerde. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van verschillende vuurwapens, die tijdens een doorzoeking in zijn woning werden aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat zijn gedrag een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormde. De vordering van de benadeelde partij voor schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.104306.19
Datum uitspraak : 17 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
Raadslieden: mr. M.E. van der Werf en mr. A. Stronkhorst, advocaten te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 februari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 april 2019, te Wadenoijen, gemeente Tiel, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] (met kracht) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, (meermalen)
-in de buik en/of de borststreek en/of de (boven)arm en/of de hand en/althans in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2019, te Wadenoijen, gemeente Tiel, in ieder geval in Nederland, aan een persoon, genaamd [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (diepe) steek- en/of snijwonden in de buik en/of de borststreek en/of de (boven)arm en/of de hand en/althans in het lichaam en/of doorgesneden pezen en/of een of meer blijvende en ontsierende littekens heeft toegebracht door die [benadeelde] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2019, te Wadenoijen, gemeente Tiel, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] (met kracht) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, (meermalen)
-in de buik en/of de borststreek en/of de (boven)arm en/of de hand en/althans in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2019 tot en met 23 april 2019, te Gameren, in ieder geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (hagel)geweer, van het merk [merk vuurwapen] zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2019 tot en met 23 april 2019, te Gameren, in ieder
gevan in Nederland, een wapen van categorie II, onder 3, te weten een geweer, van een niet nader gespecificeerd merk, [type vuurwapen] , zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 15 april 2019 tot en met 23 april 2019, te Gameren, in ieder gevan in Nederland, een wapen van categorie II, onder 3, te weten een geweer, van een niet nader gespecificeerd merk, [type vuurwapen] , zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd voorhanden heeft gehad;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Uit het dossier blijkt dat verdachte aangever met een mes heeft gestoken. De verklaringen van verdachte over de confrontatie tussen hem en aangever en zijn broer zijn volstrekt onaannemelijk. De steekwonden hebben potentieel levensbedreigend letsel bij aangever veroorzaakt. Er is sprake van vol opzet op de dood van aangever. Een poging tot doodslag kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
De officier van justitie heeft gesteld dat de feiten 2 tot en met 4 ook wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte zijn verschillende wapens aangetroffen, waaronder drie verboden vuurwapens. Verdachte heeft verklaard dat de wapens van hem zijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het eerste feit bepleit. De verdediging heeft aangevoerd dat moet worden uitgegaan van de (consistente) verklaringen van verdachte. Aangever is op verdachte afgekomen en heeft verdachte vol op zijn rechteroog geslagen. De oogkas van verdachte is hierdoor gebroken, waardoor hij niets meer kon zien. Verdachte heeft zich vervolgens verdedigd, ook na andere klappen van aangever en zijn broer. Verdachte is na deze aanval in paniek op zijn motor gevlucht.
Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat verdachte de steekverwondingen bij aangever heeft toegebracht. Verdachte heeft een mes gezien bij de broer van aangever. Het mes waarmee de verwondingen bij aangever zijn toegebracht, is niet gevonden. Het is niet waarschijnlijk dat aangever met zijn dikke motorhandschoenen een mes heeft kunnen hanteren. Ook is niet waarschijnlijk dat hij dit in een gevecht, nadat zijn oogkas net was gebroken, snel tevoorschijn heeft kunnen toveren. De verdediging acht het daarentegen niet heel onwaarschijnlijk dat dat de broer aangever met het mes heeft geraakt. De broer heeft verdachte vastgegrepen met beide armen om diens middel, terwijl aangever en verdachte tegenover elkaar stonden en in gevecht met elkaar waren. Als hij op dat moment een mes in zijn handen had, is het goed mogelijk dat hij daarmee per ongeluk zijn broer heeft geraakt. De verwondingen van aangever passen daar ook bij. Nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld wie aangever met het mes heeft verwond, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4 heeft de verdediging aangevoerd verdachte dacht dat de wapens onklaar waren gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Bewijsmiddelen
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij op 15 april 2019 op de A15 reed. Achter hem reed een motorrijder. Bij de afrit Tiel-West zijn hij en de motorrijder gestopt. Aangever stapte uit, de motorrijder was toen al van zijn motor af. Aangever liep in de richting van de motorrijder en op het moment dat zij tegenover elkaar stonden, vloog de motorrijder direct op hem af en wilde hem slaan. Aangever zag dat de motorrijder probeerde uit te halen en zijn gezicht probeerde te raken. Aangever heeft de klap kunnen afweren door naar de zijkant weg te stappen en tegelijkertijd met zijn vuist vol in het gezicht van de motorrijder te slaan. De zonnebril van motorrijder viel daardoor af. Aangever zag dat de motorrijder door de klap iets naar achteren ging, dat hij met zijn hand naar zijn rug ging en dat hij vervolgens een mes in zijn hand had. Aangever zag dat het een mes was dat precies in de hand van de motorrijder paste. Aangever zag dat de motorrijder met het mes in zijn richting bewoog. Hij is aan de linkerzijde van zijn buik geraakt met het mes. Aangever heeft vervolgens geprobeerd de hand van de motorrijder af te weren met zijn rechterhand. Hij werd vervolgens in zijn rechterbovenarm ter hoogte van zijn biceps en in zijn rechterhand geraakt. Aangever zag dat hij direct veel bloed verloor. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij de motorrijder was met wie aangever op 15 april 2019 een conflict heeft gehad op de afrit Tiel-West. [3]
In de letselrapportage staat beschreven dat er bij aangever sprake was van drie verwondingen. Letsel 1 betreft een diagonale snijwond links op de romp. Dit was oorspronkelijk een wond met een lengte van zeker 20 centimeter, wijkend tot 6 centimeter. De wondranden zijn scherp. De wand van de borstkas is doorgesneden maar niet tot in de borstholte. Omdat de huid geheel is doorgesneden betreft het een diepe snijwond, welke oppervlakkiger verloopt naar beide uiteinden. Uit het operatieverslag blijkt dat er in de borstwand zowel aderlijke als slagaderlijke bloedingen waren. De chirurg heeft vermeld dat de wond fors gebloed heeft.
Letsel 2 bevindt zich op de rechterbovenarm. Dit betreft een scherprandige wond met een lengte van 10 centimeter. De wond liep door tot in de spieren. Omdat de gehele huid is doorgesneden betreft het een diepe snijwond. Uit de medische informatie blijkt dat een ader doorgesneden is.
Letsel 3 bevindt zich op de rechterpols. Dit is een wond met een lengte van ongeveer 10 centimeter, lopend over de duimzijde van de rug en de pols, met scherpe wondranden. Het betreft een diepe snijwond. Er is sprake van doorsnijden van twee pezen.
Gezien de lengte en diepte van de wonden in de flank en de arm, en de rechte lijn waarin deze verlopen, is het waarschijnlijk dat deze zijn veroorzaakt door een hard scherprandig voorwerp.
Er is sprake geweest van potentieel levensbedreigend letsel. Het letsel was levensbedreigend indien geen behandeling zou hebben plaatsgevonden. De geweldpleging op zich, het toebrengen van messteken in onder meer de borstregio, kan steeds als potentieel levensbedreigend gezien moet worden, omdat zich in de borst belangrijke (vitale) organen bevinden. [4]
Uit de letselrapportage valt omtrent het toebrengen van het letsel onder meer op te maken dat de wond op de rechterhand passend is bij afweerletsel. [5]
De broer van aangever, getuige [getuige 1] , heeft bij de politie verklaard dat de motorrijder gelijk zijn broer begon te slaan en te duwen op het moment dat die uit de auto stapte. Hij zag dat zijn broer terugsloeg. Getuige is op dat moment uit de auto gestapt en heeft de motorrijder van achteren vastgepakt. Hij pakte hem met beide armen om zijn middel. Hij heeft gezien dat zijn broer de motorrijder twee keer op zijn hoofd heeft geslagen en hem nog een trap tegen zijn benen gaf. Op dat moment riep aangever naar hem dat hij was gesneden. Getuige zag dat het t-shirt van zijn broer onder het bloed zat. Hij zag dat de motorrijder met zijn vuisten op de plekken had geslagen, waar hij later de snijverwondingen bij zijn broer had gezien. [6]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij als buschauffeur werkt bij Arriva en dat zij op 15 april 2019 bij de afrit Tiel-West de snelweg af wilde gaan. Zij zag toen dat een motorrijder in gevecht was met twee mannen. Zij zag dat de motorrijder slaande bewegingen in de richting van het bovenlichaam van de man met het donkere shirt maakte en daarna wegreed. Vervolgens zag zij dat de twee mannen naar haar toeliepen. Ze zag dat de man met het donkere shirt zijn buik vasthield en zijn shirt omhoog had. De man had een wond met veel bloed in zijn buik had en een wond aan zijn rechterbovenarm, waar bloed uitstroomde. Zij heeft geen wapens gezien. [7]
Op de plek van het incident is door de politie en aan de auto van aangever is door de politie forensisch onderzoek verricht. Zowel in de omgeving van het plaats delict als in de auto is geen steekwapen aangetroffen. [8]
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
Zowel aangever, zijn broer als getuige [getuige 2] hebben vlak na het incident een verklaring afgelegd. De verklaringen van de getuigen en aangever komen op grote lijnen en essentiële punten overeen. Dat er onderlinge verschillen zijn in de verklaringen van aangever en zijn broer, doet niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. In de verklaringen van aangever en zijn broer, bij de politie en de rechter-commissaris, heeft de rechtbank geen zodanige tegenstrijdigheden en inconsistenties kunnen ontdekken dat hun verklaringen als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld. Verder geldt dat aangever en zijn broer zichzelf niet hebben gespaard en ook hebben verklaard over het door aangever gepleegde geweld tegen verdachte. Er is ook geen enkele aanwijzing voor onbewuste ‘gelijkstemming’ tussen de broers, zoals namens de verdediging is aangevoerd. Bovendien past de verklaring van aangever bij zijn verwondingen en vindt deze steun in de letselbeschrijving. De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaringen daarmee voldoende betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Verdachte heeft aangever gestoken
Vaststaat dat op 15 april 2019 er rond 20.15 uur ’s avonds bij de A15 ter hoogte van de afrit Tiel-West (Wadenoijen) na een verkeersruzie een gewelddadige confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangever. Tijdens deze confrontatie is aangever gewond geraakt en heeft in totaal drie diepe snijwonden opgelopen.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte de verwondingen bij aangever heeft toegebracht, neemt de rechtbank de voornoemde verklaringen van aangever, zijn broer en getuige [getuige 2] en de letselrapportage als uitgangspunt.
Op basis van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever heeft gestoken. De verklaring van verdachte dat aangever mogelijk per ongeluk zou zijn gestoken door zijn broer, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier voor het scenario dat de broer aangever tijdens de worsteling met verdachte zou hebben verwond. Dit wordt bevestigd door het feit dat op de plaats delict geen wapen is aangetroffen en door de verklaring van de getuige [getuige 2] . Zij ziet aangever en zijn broer direct na het steekincident op haar aflopen en ziet dan geen wapens. Het steekwapen moet dan ook door verdachte van de plaats delict zijn meegenomen.
Aanmerkelijke kans op de dood
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het steken opzet had op de dood van aangever, zoals primair ten laste is gelegd. Daarbij moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of verdachte aangever dodelijk had kunnen verwonden met zijn handelen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft aangever met een voorwerp op meerdere plekken gesneden. Uit de letselverklaring volgt dat het letsel potentieel levensbedreigend was, alleen al vanwege de aanwezigheid van de (vitale) organen in de borst en buikholte. Daarnaast kunnen slagaders in de borst, buik en arm leiden tot fors bloedverlies en daarmee een levensbedreigende situatie (ondanks behandeling). Op grond van de conclusie uit de letselverklaring stelt de rechtbank vast dat de door verdachte bij aangever toegebrachte verwondingen zonder meer tot de dood van aangever hadden kunnen leiden. Het is niet aan verdachte, die na de confrontatie met aangever is weggereden, maar aan terstond ingrijpen van de omstanders en aan een adequate medische behandeling te danken dat de aangever niet aan zijn letsel is overleden.
(Voorwaardelijk) opzet
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard.
Zoals hiervoor door de rechtbank is vastgesteld, heeft verdachte aangever met een voorwerp op drie plekken ernstig verwond. De rechtbank overweegt dat verdachte door (blindelings) met een hard scherprandig voorwerp meermalen in het lichaam van aangever te snijden, dan ook bewust de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat hij het slachtoffer daarmee dodelijk zou kunnen verwonden. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden aangemerkt als zijnde zozeer op de dood gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is dan ook op zijn minst genomen sprake van voorwaardelijke opzet.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op aangever.
Feiten 2 tot en met 4
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4 is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt wat betreft die feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4:
Bewijsmiddelen:
  • het stam-procesverbaal, p. 6 (onder punt 7. en 8.), p. 6;
  • het proces-verbaal van onderzoek wapen, p. 249-250;
  • de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 februari 2021.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde onder feit 1 primair en de feiten 2, 3 en 4 heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks15 april 2019, te Wadenoijen, gemeente Tiel,
in ieder geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde]
(met kracht
)met
een mes, althanseen scherp
/puntigvoorwerp,
(meermalen
)
-in de buik- en
/of deborststreek en
/ofde
(boven
)arm en
/ofde hand
en/althans in het lichaam
heeft
gestoken en/ofgesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
in of omstreeks de periode van 15 april 2019 tot en metop 23 april 2019, te Gameren,
in ieder
geval in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (hagel)geweer, van het merk [merk vuurwapen] zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer
, revolver en/of pistoolvoorhanden heeft gehad;
3.
hij
in of omstreeks de periode van 15 april 2019 tot en metop 23 april 2019, te Gameren,
in ieder
geval in Nederland,een wapen van categorie II, onder 3, te weten een geweer, van een niet nader gespecificeerd
merk, [type vuurwapen] , zijnde een vuurwapen dat zodanig was
vervaardigd ofgewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was
en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd voorhanden heeft gehad;
4.
hij
in of omstreeks de periode van 15 april 2019 tot en metop 23 april 2019, te Gameren,
in ieder
geval in Nederland,een wapen van categorie II, onder 3, te weten een geweer, van een niet nader gespecificeerd merk, [type vuurwapen] , zijnde een vuurwapen dat zodanig was
vervaardigd ofgewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was
en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd voorhanden heeft gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
poging tot doodslag
feit 2 tot en met 4, telkens:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van het voorarrest.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van feit 1 wordt vrijgesproken. Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4 meent de verdediging dat een voorwaardelijke straf passend is of dat de zaak via artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt afgedaan.
Voor wat betreft de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de verdediging verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen, nu vrijspraak is bepleit en verdachte op dit moment in voorlopige hechtenis zit vanwege een andere strafzaak.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte zoals bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 23 december 2020;
- het reclasseringsrapport gedateerd 8 juli 2019.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Bij een kennelijke verkeersruzie op de openbare weg heeft verdachte met een scherp voorwerp het slachtoffer drie keer verwond. Hij heeft het slachtoffer daardoor potentieel dodelijk letsel toegebracht. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat hij niet dodelijk is getroffen. Dit ernstige geweld van verdachte tegen het slachtoffer is een zeer grote inbreuk op diens lichamelijke integriteit en gezondheid. De rechtbank vindt het heel ernstig en zorgelijk dat verdachte zonder enige aanleiding tot dit extreme geweld is overgegaan. Bovendien is verdachte na het incident weggereden en heeft zich op geen enkele wijze om het leven en welzijn van het hevig bloedende slachtoffer bekommerd. Anderen hebben van dit alles getuige moeten zijn, wat een zeer schokkende ervaring moet zijn geweest. Dit geldt in het bijzonder voor de broer van de aangever, maar ook voor [getuige 2] , die zich zeer opgelucht toonde toen zij bij de rechter-commissaris het slachtoffer weer in levenden lijve zag en liet blijken dat ze ter plekke ernstig voor zijn leven had gevreesd. Uit de door het slachtoffer ingediende vordering tot schadevergoeding en zijn verklaring ter zitting blijkt dat het slachtoffer zowel langdurige fysieke als psychische nadelige gevolgen heeft ondervonden en nog altijd ondervindt.
Dit soort geweld brengt ook in de samenleving angst en diepe gevoelens van onveiligheid teweeg. Als reactie op dit buitengewoon ernstige misdrijf is de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen in vergelijkbare zaken. De rechtbank houdt in negatieve zin rekening met de proceshouding van verdachte, namelijk dat hij bovenal zichzelf als slachtoffer ziet.
Strafverzwarend is ook het feit dat in de woning van verdachte diverse wapens zijn aangetroffen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen is een ernstig strafbaar feit.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden.
De rechtbank komt tot een hogere strafoplegging dan de officier van justitie, nu de rechtbank de ernst van de feiten onvoldoende in de eis van de officier van justitie tot uitdrukking ziet gebracht
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. Het feit dat verdachte op dit moment in voorlopige hechtenis zit voor een andere zaak, maakt het voor de rechtbank niet anders. Onduidelijk is immers wat er in die zaak gaat gebeuren.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen wapens dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze wapens van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

9.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het feit 1. Gevorderd wordt een bedrag van € 28.321,95 (dit is inclusief € 3.630,- kosten rechtsbijstand) vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit gehele bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering betreffende materiële en immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen voor een bedrag van € 24.191,95 en dat verdachte dient te worden veroordeeld in de proceskosten van € 3.630,-.
Ten aanzien van het bedrag van € 500,- (de schatting van reiskosten in verband met een eventueel hoger beroep) dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft verzocht de wettelijke rente toe te kennen. Verder is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Hiertoe is in eerste instantie aangevoerd dat zij algehele vrijspraak heeft bepleit. Ten tweede is hiertoe opgemerkt dat een beoordeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De beoordeling door de rechtbank
Vooraf
Aangezien de schadeposten naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate op basis van de overlegde stukken kunnen worden beoordeeld, ziet zij in de omvang geen aanleiding om de vordering als onevenredig belastend voor het strafproces te beschouwen. Nu sprake is van een veroordeling voor de poging tot doodslag, kan de vordering inhoudelijk worden beoordeeld.
Materiële schade
De volgende schadeposten zijn door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu de schadeposten naar het oordeel van de rechtbank verder voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen, is zij van oordeel dat de vordering voor wat betreft deze posten kan worden toegewezen:
Medische kosten
- de eigen kosten betreffende medicatie en ziekenhuis: € 265,28
- de kosten voor het elektrische bed: € 414,55
- de kosten betreffende consulten bij de fysiotherapeut, huisarts en psycholoog: € 1.919.15;
- de kosten wond- en littekenverzorging: € 2.515,60
- daggeldvergoeding dagen in het ziekenhuis: € 240,-
Totaal € 5.414,58
Reiskosten
- reiskosten in verband met medische behandelingen: € 513,08
De verdediging heeft de reiskosten in verband met de strafzaak in eerste aanleg van € 660,40 en de reiskosten in verband met een eventueel vervolg van de zaak in hoger beroep niet betwist. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten in verband met de strafzaak in eerste aanleg voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet dienen te worden aangemerkt als rechtstreekse schade. Gelet op vaste jurisprudentie moeten deze kosten volgens de Hoge Raad worden aangemerkt als proceskosten.
Nu niet vaststaat dat in deze procedure hoger beroep zal worden ingesteld, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering betreffende de reiskosten voor het hoger beroep (€ 500,-).
De volgende materiële schadeposten zijn door de verdediging inhoudelijk betwist:
Beschadigde goederen
- de kleding en het schoeisel: € 330,00
- de schade aan de [merknaam telefoon] : € 200,00
- de autoherstelkosten in verband met het bloed € 2.073,89.
Voor wat betreft de kleding en het schoeisel is 75% van de nieuwwaarde opgegeven. Zoals de verdediging terecht heeft aangevoerd kan niet worden vastgesteld hoe oud de kleding en schoenen waren op 15 april 2019. Nu een aankoopbewijs ontbreekt, ziet de rechtbank aanleiding om 50% van de nieuwwaarde, die door de benadeelde partij op € 440 is gesteld, te vergoeden. De rechtbank acht de vordering voor wat betreft deze post dan ook toewijsbaar voor een bedrag van € 220,00.
Ten aanzien van de schade aan de [merknaam telefoon] overweegt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de schade door toedoen van verdachte is ontstaan. Een rechtstreeks verband is niet aangetoond. De rechtbank zal de benadeelde partij gelet hierop ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot de autoherstelkosten overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel onvoldoende is onderbouwd dat de kosten van in totaal € 2.073,89 nodig waren voor het herstel van de lak. Nu nader onderzoek naar deze post een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit onderdeel van de vordering verklaren.
Immateriële schade
Het gevorderde smartengeld van € 15.000,- is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Door het steken met het voorwerp is bij de benadeelde op diverse plekken letsel ontstaan. Benadeelde heeft in totaal 8 dagen in het ziekenhuis gelegen en ondervindt nog altijd lichamelijke klachten. Verder heeft het incident ook psychisch veel impact op de benadeelde gehad en heeft hij traumatherapie moeten volgen. Gelet op het voorgaande, ook afgewogen tegen bedragen die in soortgelijke zaken zijn toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade op een bedrag van € 15.000,00 begroten.
Concluderend
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 21.147,66 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar, conform de landelijke oriëntatiepunten, niet bij inbegrepen.
Wettelijke rente en proceskosten
De gevorderde wettelijke rente is voor wat betreft de immateriële schade toewijsbaar vanaf 15 april 2019 en voor wat betreft de materiële schade vanaf 25 januari 2021 (datum indienen vordering)
Zoals hierboven opgemerkt komen hiernaast de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in verband met de strafzaak in eerste aanleg (€ 660,04) als proceskosten voor toewijzing in aanmerking.
De benadeelde partij heeft daarnaast een bedrag van € 3.630,00 gevorderd in verband met de kosten rechtsbijstand die hij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding in de onderhavige procedure. De rechtbank hanteert hiervoor het liquidatietarief kanton d.d. 1 februari 2021. De kosten worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op 2 punten van het liquidatietarief (te weten 1 punt voor het opstellen en indienen van een schriftelijk stuk en 1 punt voor de toelichting ter zitting), en worden – met inachtneming van de omvang van het toe te wijzen schadebedrag – daarom begroot op € 996,00. In totaal komen de proceskosten hiermee uit op een bedrag van € 660,04 + € 996,00 = € 1.656,04.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- artikelen 36b, 36d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft opde schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
o een (hagel)geweer, van het [merk vuurwapen] ;
o twee [type vuurwapen] , van een niet nader gespecificeerd merk;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde], van een bedrag van
€ 21.147,66, vermeerderd met de wettelijke rente over € 15.000,- vanaf 15 april 2019 en over € 6.147,66 vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 1.656,04;
 verklaart de vordering voor het overige, te weten een bedrag van € 2.883,59 (bestaande uit materiële schade en reiskosten in hoger beroep) niet-ontvankelijk;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van
€ 21.147,66, vermeerderd met de wettelijke rente over € 15.000,- vanaf 15 april 2019 en over € 6.147,66 vanaf 25 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 140 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. E.J. Swiers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 februari 2021.
Mr. A. Tegelaar , mr. E.J. Swiers en mr. C.F. Brouwer zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019163920, gesloten op 27 augustus 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 25-27
3.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting.
4.Letselrapportage, p. 69-70
5.Letselrapportage, p. 73.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 110-111
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 125-126
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 143-147; proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig, p. 181-