ECLI:NL:RBGEL:2021:8227

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
8993227 \ CV EXPL 21-769
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder van stichting voor schade door hennepkwekerij in gehuurde pand

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Kedru Holding B.V. en twee gedaagden, waarbij de bestuurder van een stichting aansprakelijk werd gesteld voor schade veroorzaakt door een hennepkwekerij in een door de stichting gehuurd pand. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder, [gedaagde 2], gedurende een lange periode geen aandacht heeft besteed aan de aanwezigheid van de hennepkwekerij, wat hem een ernstig verwijt opleverde. De vordering van Kedru, die bestond uit schadevergoeding voor herstelkosten en huurachterstand, werd toegewezen. De rechtbank overwoog dat de bestuurder, als enig bestuurslid van de stichting, verantwoordelijk was voor het toezicht op de activiteiten in het gehuurde pand. De rechtbank wees de vordering toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, en veroordeelde de gedaagden hoofdelijk in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de aansprakelijkheid van bestuurders voor de handelingen van de rechtspersoon die zij vertegenwoordigen, vooral in gevallen van wanprestatie en onrechtmatige daad.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8993227 \ CV EXPL 21-769 \ 398 \ 44219
uitspraak van
17 november 2021
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kedru Holding B.V.
gevestigd te Nijmegen
eisende partij
gemachtigde mr. J.R.J.J. Somers
tegen

1.[gedaagde 1]

gevestigd te [plaats]
verschenen bij haar bestuurder
2.
[gedaagde 2]
wonende te [plaats]
gemachtigde mr. D. Kotterman (alleen voor [gedaagde 2] )
gedaagde partijen
Partijen worden hierna Kedru en gedaagden (afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 maart 2021 en de daarin genoemde processtukken
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2021 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal
- de akte van Kedru van 28 juli 2021, met een productie
- de antwoordakte van [gedaagde 2] van 25 augustus 2021
- de aanvullende akte van Kedru, tevens houdende een vermindering van eis, van 11 augustus 2021
- de antwoordakte van [gedaagde 2] van 22 september 2021.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] heeft als doel het helpen van Roma en Sinti, onder meer door het maken van kleding en het verzorgen van muzieklessen. [gedaagde 2] is voorzitter, penningmeester, secretaris en enig bestuurslid van [gedaagde 1] .
2.2.
Kedru en [gedaagde 1] hebben een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde 1] van Kedru heeft gehuurd de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres en plaats] (hierna: het gehuurde) tegen een huurprijs van laatstelijk € 1.115,40 per maand. De huurovereenkomst is aangegaan voor de periode van één jaar, lopende van 1 juli 2019 tot en met 31 juni 2020 en is vervolgens met een jaar verlengd, derhalve tot en met 31 juni 2021.
[gedaagde 1] heeft een waarborgsom van € 3.300,- betaald.
In het proces-verbaal van oplevering, dat namens [gedaagde 1] door [gedaagde 2] is ondertekend, staat dat het gehuurde in goede staat van onderhoud en zonder waarneembare gebreken aan [gedaagde 1] ter beschikking is gesteld.
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ (hierna: de algemene bepalingen), waarin onder meer het volgende staat:
”(…)Betalingen:
(…)
23.2
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door Huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt Huurder aan Verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt met een minimum van € 300 per maand. (…)”
2.4.
Op 27 augustus 2020 heeft de politie een inval gedaan in het gehuurde waarbij een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Naast 292 hennepplanten zijn 24 assimilatielampen, een koolstoffilter en een aan-/afzuiginstallatie aangetroffen en was sprake van diefstal van stroom en water. Om deze reden is het gehuurde op last van de burgemeester van 21 oktober 2020 tot 21 april 2021 gesloten. Kedru heeft aangifte gedaan tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.5.
Kedru heeft [gedaagde 1] bij brief van 31 augustus 2020 aansprakelijk gesteld voor alle schade als gevolg van de illegale activiteiten in het gehuurde en tot 7 september 2020 de tijd gegeven om kenbaar te maken hoe zij het gehuurde in de oude staat wil terugbrengen. Verder staat te lezen dat indien een reactie uitblijft Kedru zelf opdracht tot herstel zal geven en dat de kosten op haar zullen worden verhaald.
2.6.
Bij brief van 10 september 2020 heeft Kedru aan [gedaagde 1] geschreven dat zij geen reactie heeft gehad op de brief van 31 augustus zodat zij herstel door derden zal laten uitvoeren en bij [gedaagde 1] in rekening zal brengen. Tevens heeft Kedru [gedaagde 1] verzocht de huur over de maand september 2020 te betalen en aangegeven dat [gedaagde 1] wegens te late betaling tevens de contractuele boete van € 300,- verschuldigd is geworden.
2.7.
Kedru heeft bij brief van 8 oktober 2020 een gespecificeerde offerte van aannemersbedrijf [betrokkene 1] aan [gedaagde 1] toegestuurd. De herstelwerkzaamheden van het gehuurde zijn daarin geoffreerd voor een bedrag van
€ 12.290,58. Kedru verzoekt in de brief deze kosten binnen 5 dagen te voldoen.
2.8.
Kedru heeft [gedaagde 1] op 19 oktober 2020 een ingebrekestelling gestuurd, waarin naast de huurachterstand, de contractuele boete en de onder 2.7 genoemde herstelkosten, tevens aanspraak wordt gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Namens [gedaagde 1] is de hoogte van de schade bij brief van 2 november 2020 betwist.
2.9.
Namens [gedaagde 1] is de huurovereenkomst bij brief van 12 november 2020 opgezegd.
2.10.
Partijen hebben tevergeefs geprobeerd een regeling te treffen. Het bedrag uit de onder 2.7 genoemde offerte is niet aan Kedru vergoed.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Kedru vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om aan Kedru te betalen een bedrag van € 13.377,04 (bestaande uit € 12.290,58 aan hoofdsom en € 1.086,46 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 12.290,58 vanaf 18 december 2020, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, alsmede in de nakosten;
II. [gedaagde 1] zal veroordelen om aan Kedru te betalen:
1. een bedrag van € 1.161,60 ter zake van de huurachterstand over de periode september 2020 tot en met december 2020;
2. de huursom van € 1.115,40 per maand, voor iedere maand vanaf januari 2021 tot en met juni 2021, te betalen telkens uiterlijk op de eerste van de maand waarop de huurtermijn betrekking heeft;
3. de wettelijke handelsrente, over een bedrag van € 1.115,40 vanaf 1 september 2020, over een bedrag van € 1.115,40 vanaf 1 oktober 2020, over een bedrag van € 1.115,40 vanaf 1 november 2020, over een bedrag van € 1.115,40 vanaf 1 december 2020, alles tot aan de dag der algehele voldoening;
4. de wettelijke handelsrente over de nog niet verschenen huurtermijnen vanaf het verstrijken van de respectievelijke betalingstermijnen, te weten uiterlijk de eerste van de maand waarop de huurtermijn betrekking heeft, alles tot aan de dag der algehele voldoening;
5. de boete van € 3.000,-.
3.2.
Kedru baseert haar vordering op de volgende stellingen.
[gedaagde 1] is aansprakelijk voor de schade die Kedru heeft geleden ten gevolge van de door haar in het gehuurde gepleegde strafbare feiten aangezien dit wanprestatie van [gedaagde 1] oplevert. De aansprakelijkheid van [gedaagde 2] voor de geleden schade is gebaseerd op artikel 6:162 BW, nu [gedaagde 2] door het plegen van een strafbaar feit in het gehuurde onrechtmatig jegens Kedru heeft gehandeld dan wel doordat [gedaagde 2] als enig bestuurder van [gedaagde 1] de wanprestatie van [gedaagde 1] heeft bewerkstelligd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet gereageerd op het verzoek van Kedru om te laten weten hoe zij het herstel willen uitvoeren, zodat zij de kosten van door derden uitgevoerd herstel en het opruimen van het gehuurde dienen te vergoeden. Verzuim is ingetreden. Kedru heeft de vordering uit handen gegeven. De buitengerechtelijke incassokosten vordert zij, naast de wettelijke (handels)rente, als vermogensschade.
Kedru maakt voorts aanspraak op de niet betaalde huurpenningen van [gedaagde 1] en de contractuele boete die zij verschuldigd is geworden wegens het niet tijdig voldoen van de huurpenningen. De waarborgsom van € 3.300,- is op de achterstallige huurpenningen in mindering gebracht.
3.3.
[gedaagde 1] is verschenen bij haar bestuurder [gedaagde 2] , maar heeft geen verweer gevoerd. [gedaagde 2] voert wel gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering jegens [gedaagde 1] is niet dan wel onvoldoende betwist en komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze zal worden toegewezen.
4.2.
Kedru heeft verzocht de zaak jegens [gedaagde 2] aan te houden totdat de strafrechtelijke procedure is afgerond. Volgens haar zou in de strafzaak mogelijke eerdere exploitatie van hennepkwekerijen door [gedaagde 2] aan de orde gesteld kunnen worden. Dit verzoek wordt niet toegewezen. De reden daarvoor is dat de dagvaarding in de strafzaak ten tijde van het nemen van de akte door Kedru op 28 juli 2021 nog niet was verzonden en er dus nog geen concreet zicht is wanneer de strafzaak inhoudelijk behandeld zal worden. Bovendien heeft Kedru onderhavige procedure zelf in gang gezet, zodat de gevolgen van prematuur dagvaarden voor haar risico komen.
Onderhuur van het gehuurde
4.3.
[gedaagde 2] voert aan dat [gedaagde 1] als gevolg van de Coronacrisis de huurpenningen niet meer kon betalen waarna hij het gehuurde tegen een bedrag van € 1.000,- aan derden heeft onderverhuurd. De onderhuurders hadden aangegeven in het gehuurde meubels te willen bewerken. [gedaagde 2] stelt dat hij pas na de inval door de politie te weten is gekomen dat de onderhuurders een hennepkwekerij hebben opgezet.
Het verweer van [gedaagde 2] wordt door Kedru betwist, waarbij Kedru benadrukt dat het verweer van [gedaagde 2] pas tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst is gevoerd en niet geloofwaardig is.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde 2] stelt zijn verweer uit angst voor de onderhuurders bewust niet te hebben onderbouwd. Hij wil geen informatie geven omdat hij vreest voor de veiligheid van hem en zijn familie. Het gevolg van het gebrek aan onderbouwing is dat Kedru niet adequaat op het verweer kan reageren. De omstandigheid dat de huurpenningen door [gedaagde 1] zijn voldaan tot het moment dat de hennepkwekerij door de politie is ontdekt, zoals [gedaagde 2] aanvoert, is onvoldoende om aan te nemen dat het gehuurde was onderverhuurd. Het verweer wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen.
Ernstige verwijtbaarheid
4.4.
Volgens Kedru heeft [gedaagde 2] een hennepkwekerij geëxploiteerd, dan wel toegestaan dat er door derden een hennepkwekerij is geëxploiteerd in het gehuurde. [gedaagde 2] voert aan dat er onvoldoende is gesteld door Kedru op grond waarvan [gedaagde 2] persoonlijk aansprakelijk zou zijn.
Hierover wordt als volgt overwogen. Kedru heeft niet gesteld, noch is gebleken, dat [gedaagde 2] een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden, zodat de maatstaf waaraan getoetst moet worden is of [gedaagde 2] een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het gehuurde.
In de overgelegde stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden om aan te nemen dat [gedaagde 2] zich actief met het opzetten en exploiteren van de hennepkwekerij heeft bemoeid. Voor het aannemen dat het handelen van [gedaagde 2] voldoet aan de maatstaf van ernstige verwijtbaarheid is daarbij onvoldoende gesteld.
Van een onrechtmatige daad wegens een nalaten kan voorts sprake zijn wanneer er op [gedaagde 2] een zorgvuldigheidsverplichting rustte om te handelen en deze verplichting niet is nagekomen. [gedaagde 2] is naast bestuurder van [gedaagde 1] tevens voorzitter, penningmeester, secretaris en enig bestuurslid en was daarom de enige die namens [gedaagde 1] een oogje in het zeil kon houden en ervoor kon zorgen dat [gedaagde 1] haar verplichting om zich als goed huurder te gedragen na kon komen. [gedaagde 2] diende er voor te zorgen dat in het gehuurde geen illegale activiteiten konden worden ontplooid. De overgelegde foto’s tonen aan dat de opgezette hennepkwekerij op het moment van ontdekking al langere tijd operationeel was. Dat [gedaagde 2] op de illegale activiteiten die in het gehuurde werden ontplooid gedurende zo’n lange tijd geen acht heeft geslagen is dermate onzorgvuldig dat gezegd kan worden dat hem van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het gehuurde een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [gedaagde 2] is daarom, naast [gedaagde 1] , aansprakelijk voor de schade die door dit nalaten is ontstaan.
4.5.
[gedaagde 2] betwist de hoogte van de vordering en stelt dat het rechtstreekse verband tussen de hennepkwekerij en de uitgevoerde werkzaamheden niet is aangetoond. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde 2] na de ontdekking van de hennepkwekerij niet meer in het gehuurde is geweest en de gestelde schade daarom niet als gevolg van zijn eigen waarneming heeft kunnen betwisten. Op de foto’s is te zien dat er veel materiaal in het gehuurde is achtergebleven dat moest worden afgevoerd. De hoeveelheid die op de offerte staat vermeld, 40 m3, is niet betwist en lijkt ook niet onaannemelijk. De 48 manuren die zijn gerekend voor het leeghalen van de loods en het kantoor en het afbreken van een tent/stellage zijn dat evenmin. Nu ten behoeve van de hennepkwekerij diefstal van stroom en water heeft plaatsgevonden ligt het voor de hand dat er loodgieterswerkzaamheden hebben moeten plaatsvinden om alles weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen.
Het aanbrengen van een nieuw cilinderslot ligt voor de hand, nu onduidelijk is gebleven wie een sleutel van het gehuurde in handen heeft gehad. Verder betreft de offerte diverse herstelwerkzaamheden, zoals het herstellen van beschadigingen en gaten in muren, vloer en trapopgang, het herstellen van twee deuren en het vervangen van een gebroken raam. Ook dit deel van de vordering is toewijsbaar. Het gehuurde is in goede staat van onderhoud en zonder zichtbare gebreken bij aanvang van de huurovereenkomst ter beschikking gesteld. Op de foto’s zijn gaten in de vloer en in de muur te zien, die tijdens de huurperiode moeten zijn ontstaan. De kosten van herstel zijn toewijsbaar, waardoor de vordering, vermeerderd met de (onweersproken) wettelijke rente zal worden toegewezen.
4.6.
Kedru heeft voldoende aangetoond dat namens haar buitengerechtelijke incassohandelingen zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 1.086,46 voldoet aan de staffel van het Besluit buitengerechtelijke incassokosten en is daarom toewijsbaar.
4.7.
Gedaagden worden in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Kedru te betalen een bedrag van € 1.161,60 ter zake van de huurachterstand over de periode september tot en met december 2020, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de huurtermijnen vanaf de vervaldata van de respectievelijke termijnen tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Kedru te betalen de som van € 1.115,40 per maand, voor iedere maand vanaf januari 2021 tot en met juni 2021, te betalen telkens uiterlijk op de eerste van de maand waarop de huurtermijn betrekking heeft, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de nog niet verschenen huurtermijnen vanaf het verstrijken van de respectievelijke betalingstermijnen, te weten uiterlijk de eerste van de maand waarop de huurtermijn betrekking heeft, tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Kedru te betalen een bedrag van € 3.000,- ter zake van contractuele boetes;
5.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan Kedru te betalen een bedrag van € 13.377,04, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 12.290,58 vanaf 18 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de kant van Kedru begroot op € 83,38 aan dagvaardingskosten, € 1.013,- aan griffierecht en € 1.245,- (2,5 punt x € 498,-) aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met € 124,- aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan en de eventuele kosten van betekening van dit vonnis;
5.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.