ECLI:NL:RBGEL:2021:8221

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
C/05/379502 / HA ZA 20-648
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in een civiele procedure met betrekking tot een overeenkomst en schadevergoeding

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Werkcon B.V. een schadevergoeding van € 6.357.456,00 van de maatschap Okkerse + Schop Advocaten en een advocaat, [gedaagde sub 2], wegens beroepsfouten die zouden zijn gemaakt in een eerdere procedure. Werkcon had [gedaagde sub 2] ingeschakeld in een rechtszaak tegen [de heer X] en [B.V. Y] over de nakoming van een overeenkomst. De rechtbank Midden-Nederland had de vordering van Werkcon in die procedure afgewezen, waarna [gedaagde sub 2] verzuimde tijdig hoger beroep in te stellen. Werkcon stelde dat deze beroepsfout schade had veroorzaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de vordering in hoger beroep geen redelijke kans van slagen zou hebben gehad. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde sub 2] geen beroepsfout had gemaakt, omdat hij had gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat zou hebben gedaan. De vorderingen van Werkcon werden afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat Werkcon in de proceskosten moest worden veroordeeld.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/379502 / HA ZA 20-648
Vonnis van 31 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WERKCON B.V.,
gevestigd te Lelystad,
eiseres,
advocaat mr. A.J. Horenblas te Amsterdam,
tegen
1. de maatschap
MAATSCHAP OKKERSE + SCHOP ADVOCATEN,
gevestigd te Almere,
2.
[gedaagde sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaten mr. P.J. de Jong Schouwenburg en mr. A.E. Nip te Amsterdam.
Partijen worden hierna Werkcon, de maatschap en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 februari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bevolen en de daarin genoemde stukken;
  • de akte houdende overlegging producties van Werkcon;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 mei 2021 en de daarin genoemde spreekaantekeningen van Werkcon en de pleitaantekeningen van de maatschap en [gedaagde sub 2] ;
  • het op 19 mei 2021 door deze rechtbank ontvangen B16 -formulier, waarbij Werkcon productie 32 heeft ingediend;
  • de akte houdende uitlating aanvullende producties van de maatschap en [gedaagde sub 2] ;
  • de antwoordakte houdende uitlating producties van Werkcon.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[gedaagde sub 2] , werkzaam als advocaat bij de maatschap, was jarenlang de vaste advocaat van Werkcon. Werkcon vordert in deze procedure de maatschap en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan haar van € 6.357.456,00.
[gedaagde sub 2] heeft Werkcon vertegenwoordigd in een procedure tegen [de heer X] (hierna: [de heer X] ) en [B.V. Y] (hierna: [B.V. Y] ), waarin Werkcon onder meer nakoming van een overeenkomst vorderde. De nakomingsvordering is door de rechtbank afgewezen, waarna [gedaagde sub 2] niet op tijd hoger beroep heeft ingesteld. Dit is een beroepsfout van [gedaagde sub 2] . Maar de rechtbank komt tot het oordeel dat Werkcon geen schade heeft geleden, omdat de vordering van Werkcon in hoger beroep geen redelijke kans van slagen zou hebben gehad. De vordering van Werkcon kan op deze primaire grondslag dus niet worden toegewezen.
Subsidiair gaat het in deze zaak om de vraag of [gedaagde sub 2] een beroepsfout heeft gemaakt doordat hij de kennelijke bedoeling van partijen niet juist zou hebben vastgelegd in de overeenkomst en doordat hij Werkcon niet zou hebben geïnformeerd over een wijziging in de concept overeenkomst op voordracht van [de heer X] . Volgens de maatschap en [gedaagde sub 2] is geen sprake van een beroepsfout op deze punten, omdat [gedaagde sub 2] heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot zou hebben gehandeld. De rechtbank oordeelt dat het gelijk bij de maatschap en [gedaagde sub 2] ligt. De vorderingen van Werkcon worden afgewezen.
Wat is er gebeurd?
2.2.
Werkcon is een bedrijf dat zich bezighoudt met het ontwerpen, ontwikkelen, produceren en verhandelen van metalen profielen voor de bouw.
2.3.
[B.V. Y] is producent en leverancier van “Tape Drywall System”-producten, zijnde een innovatief wandsysteem voor gipsplaatwanden. Tot 13 april 2017 handelde [B.V. Y] onder de naam [ Oude naam B.V. Y]
2.4.
[de heer X] is enig bestuurder en aandeelhouder van [B.V. Z] , welk bedrijf op haar beurt enig bestuurder en aandeelhouder is van [B.V. Y]
2.5.
Werkcon heeft op 26 augustus 2014 een overeenkomst gesloten met [ Oude naam B.V. Y] , [B.V. Z] en [de heer X] (hierna: de overeenkomst). De concept overeenkomst is opgesteld door [gedaagde sub 2] , waarna Werkcon en [de heer X] hierop hebben gereageerd. In artikel 8.1 van de overeenkomst is bepaald:
“ [ Oude naam B.V. Y] draagt er zorg voor dat de Metal Stud profielen en Easy Frame Systeem die Werkcon produceert conform, vormgeving en materiaal die vast gelegd zijn in de Europese normen, toelaatbaar zijn in alle combinatie opbouwen van platen, enkelaags- dan wel dubbel laags-, enkel frame-, gescheiden frame-, wandsystemen met de daarbij horende wandprestatie van de gipsplaatfabrikanten die op haar beurt de gips(vezel)kartonplaten produceren conform EN520. (Type A, DF en DFHIIR), dit door middel van een assement Efectis op naam van Werkcon. Hiermee zijn de prestaties van de wandsystemen gewaarborgd op stabiliteit, geluid en breuksterktes. Hierdoor kan Werkcon niet buitengesloten worden in de wandsystemen zoals gevoerd wordt door de gipsfabrikanten.”
2.6.
Op 8 oktober 2015 heeft Efectis een rapport genaamd “
Beoordeling Brandwerendheid niet-dragende binnenwanden - Werkcon metalen profielen” aan Werkcon uitgebracht. Volgens Werkcon heeft [B.V. Y] daarmee niet aan haar verplichtingen uit artikel 8.1 voldaan. Werkcon is daarom in 2018 een procedure tegen [de heer X] en [B.V. Y] gestart, waarin zij heeft gevorderd om [de heer X] en [B.V. Y] te veroordelen om de verplichtingen uit artikel 8.1 van de overeenkomst na te komen. Werkcon werd in die procedure bijgestaan door [gedaagde sub 2] .
2.7.
De rechtbank Midden-Nederland heeft de nakomingsvordering van Werkcon op [de heer X] en [B.V. Y] bij vonnis van 10 december 2018 afgewezen. Werkcon heeft [gedaagde sub 2] gevraagd om tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen, maar [gedaagde sub 2] heeft dit niet voor het aflopen van de beroepstermijn gedaan.
Primaire grondslag: nalaten tijdig instellen hoger beroep
2.8.
[gedaagde sub 2] heeft een beroepsfout gemaakt door niet tijdig hoger beroep in te stellen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Omdat sprake is van een beroepsfout van [gedaagde sub 2] moet de schade die Werkcon door die fout lijdt in principe op grond van artikel 6:74 BW (in relatie tot de maatschap) of artikel 6:162 BW (in relatie tot [gedaagde sub 2] ) worden vergoed. Voor de beantwoording van de vraag of Werkcon schade heeft geleden en wat de hoogte van die schade zou zijn, moet worden beoordeeld wat het gerechtshof in hoger beroep zou hebben geoordeeld. De rechtbank onderzoekt hierbij of de vordering van Werkcon in hoger beroep een redelijke kans van slagen zou hebben gehad.
2.9.
Werkcon stelt dat het gerechtshof in hoger beroep zou hebben geoordeeld dat [B.V. Y] haar verplichtingen uit artikel 8.1 van de overeenkomst niet is nagekomen. [de heer X] en [B.V. Y] zouden daarom zijn veroordeeld tot nakoming van dit artikel. De schade die Werkcon lijdt door de beroepsfout van [gedaagde sub 2] staat volgens Werkcon gelijk aan de kosten om de attesten te bemachtigen die [de heer X] en [B.V. Y] volgens Werkcon hadden moeten aanleveren op grond van artikel 8.1 van de overeenkomst. In opdracht van Werkcon heeft Karssemeijer Expertise hiervoor een schaderapport opgesteld. Karssemeijer Expertise heeft de kosten begroot op € 5.861.146,00.
2.10.
Volgens de maatschap en [gedaagde sub 2] zou het gerechtshof in hoger beroep niet tot een ander oordeel zijn gekomen dan de rechtbank en zou de vordering van Werkcon dus zijn afgewezen. De door [gedaagde sub 2] gemaakte beroepsfout zou daarom geen schade voor Werkcon tot gevolg hebben gehad, zodat de primaire grondslag van de vordering volgens hen niet tot toewijzing van de vordering kan leiden.
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat een hoger beroep geen redelijke kans van slagen zou hebben gehad. De vraag die partijen verdeeld houdt, is hoe artikel 8.1 van de overeenkomst moet worden uitgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank moest [B.V. Y] op grond van artikel 8.1 ervoor zorgen dat een assessment door Efectis zou worden uitgevoerd op het gebied van brandveiligheid op basis waarvan de Metal Stud profielen (niet-dragende binnenwandconstructie) en het Easy Frame Systeem (dragende binnenwandconstructie) van Werkcon toelaatbaar zijn. Niet is komen vast te staan dat met het geleverde attest van Efectis [B.V. Y] niet aan deze verplichting heeft voldaan, zodat de nakomingsvordering van Werkcon in hoger beroep geen redelijke kans van slagen zou hebben gehad. De rechtbank licht dit hierna toe.
2.12.
De uitleg van artikel 8.1 van de overeenkomst moet geschieden aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Daarbij komt betekenis toe aan de taalkundige betekenis van de gehanteerde bewoordingen, maar ook aan de context waarin deze zijn geplaatst en aan wat de partijen met de desbetreffende bepaling hebben beoogd.
2.13.
De rechtbank volgt Werkcon niet in zijn stelling dat artikel 8.1 van de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat [B.V. Y] verplicht was om te zorgen voor certificering van zowel de dragende als de niet-dragende profielen van Werkcon door het laten opstellen van attesten door andere bedrijven dan Efectis voor brandwerendheid, stabiliteit, breuksterkte en geluid. Werkcon heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat de door haar betoogde uitleg van artikel 8.1 strookt met de betekenis die partijen volgens de Haviltex-maatstaf aan deze bepaling mochten toekennen.
2.14.
Hoewel Werkcon in een e-mail van 17 juli 2014 heeft aangegeven aan welke normen op het gebied van brand, geluidsisolatie en stabiliteit zij zou moeten voldoen, is dit niet vastgelegd in de overeenkomst. In artikel 8.1 van de overeenkomst wordt alleen aangegeven dat [B.V. Y] moet zorgen voor een assessment van Efectis. Andere rapporten of instanties worden niet genoemd. Dit terwijl Werkcon wist dat Efectis alleen onderzoeken verricht op het gebied van brandveiligheid. De rechtbank deelt het in het vonnis van 10 december 2018 weergegeven oordeel van de rechtbank Midden-Nederland dat als het de bedoeling van Werkcon was geweest ook op het gebied van stabiliteit, breuksterkte en geluid een rapport van een Europees erkende productcertificatie-instantie (anders dan Efectis) te verkrijgen, het op haar weg had gelegen dat in de overeenkomst op te nemen. Op de zitting heeft Werkcon aangegeven dat zij vertrouwde op de deskundigheid van [B.V. Y] , maar niet gesteld of gebleken is dat [B.V. Y] bij Werkcon de verwachting heeft gewekt dat zij ook voor andere attesten dan het attest van Efectis zou zorgen. Als Werkcon niet wist of twijfelde over welke attesten zij nodig zou hebben, had zij op dit punt nader onderzoek of navraag moeten doen bij een deskundige. Dat heeft Werkcon niet gedaan.
2.15.
Daarbij komt dat de maatschap en [gedaagde sub 2] onweersproken hebben gesteld dat als waarde voor de in artikel 8.1 van de overeenkomst weergegeven prestatie van [B.V. Y] bedragen variërend tussen de € 50.000,00 en € 200.000,00 zijn genoemd. Het door Karssemeijer Expertise begrote bedrag aan certificeringskosten van € 5.861.146,00 verhoudt zich op geen enkele wijze hiertoe. Niet valt in te zien dat uit artikel 8.1 zou blijken dat alle door Karssemeijer Expertise genoemde certificaten (waaronder certificeringskosten ETA) op kosten van [de heer X] en [B.V. Y] uitgevoerd moesten worden. Dat dit niet zo is, blijkt ook uit het gegeven dat Werkcon ter zitting heeft verklaard dat als de rapporten en testen op naam van Werkcon stonden, zij [de heer X] zou betalen om daar een ETA rapport van te laten maken.
Bovendien zijn met het assessment van Efectis kennelijk ook de prestaties van de wandsystemen op de gebieden stabiliteit, geluid en breuksterktes gewaarborgd en is dit met zoveel woorden vastgelegd in artikel 8.1. Uit het rapport van Efectis blijkt namelijk dat ook naar stabiliteit en vervorming van de profielen bij brand is gekeken, want daarin staat: “
Op basis hiervan blijkt dat Werkcon profielen qua stabiliteit en vorming bij brand een vergelijkbaar gedrag vertonen als andere metalen profielen waarmee is getest.”. Daarbij heeft Technisch Bureau Afbouw (hierna: TBA) bij brief van 27 oktober 2016 op verzoek van [de heer X] verklaard dat uit het rapport van Efectis blijkt dat de profielen de geclaimde prestaties voor geluid, brand, stabiliteit en breuksterkte behouden blijven.
2.16.
Partijen zijn het erover eens dat het doel van de verplichting in artikel 8.1 is dat de Metal Stud profielen en het Easy Frame Systeem van Werkcon toelaatbaar of toepasbaar zijn en Werkcon niet buitengesloten kan worden van de markt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de maatschap en [gedaagde sub 2] , heeft Werkcon haar stelling dat zij (of de Metal Stud profielen en/of het Easy Frame Systeem) buitengesloten wordt of kan worden van de markt als gevolg van het ontbreken van de in het onderzoek van Karssemeijer Expertise genoemde rapporten onvoldoende toegelicht en onderbouwd. De conclusie van Efectis is dat de metalen profielen van Werkcon toepasbaar zijn. TBA heeft bevestigd dat dit betekent dat Werkcon niet kan worden buitengesloten van de markt. Werkcon heeft ter ondersteuning van haar stelling dat zij wordt buitengesloten van de markt op de zitting nog aangeboden getuigen te doen horen. Maar Werkcon heeft onvoldoende gesteld om aan bewijslevering toe te komen. In dit stadium, waarin het hoger beroep in feite wordt beoordeeld, mocht van Werkcon worden verwacht dat zij haar stelling dat zij wordt buitengesloten aan de hand van feiten en omstandigheden nader inkleurt en stukken (zoals een afwijzing of oordeel van een deskundige instantie) overlegt. Dit heeft Werkcon niet gedaan.
2.17.
Weliswaar wordt in het attest van Efectis genoemd dat het gaat om een onderzoek naar de brandwerendheid van niet-dragende binnenwanden, maar Werkcon heeft niet uitgelegd waarom het onderzoek van één van de soorten profielen onvoldoende is om voor beide profielen vast te stellen dat deze voldoen aan de normen. Gelet op betwisting van de maatschap en [gedaagde sub 2] en het door hen overgelegde rapport van TBA waarin wordt geconcludeerd dat de metalen profielen van Werkcon de geclaimde prestaties voor geluid, brand, stabiliteit en breuksterkte behouden, had dit wel op Werkcon haar weg gelegen. Het is dan ook niet vast komen te staan dat een assessment van beide profielen noodzakelijk is om aan artikel 8.1 van de overeenkomst te voldoen.
2.18.
De conclusie is dat [de heer X] en [B.V. Y] hun verplichtingen uit artikel 8.1 van de overeenkomst zijn nagekomen. De vordering van Werkcon zou in een hoger beroep procedure dan ook geen redelijke kans van slagen hebben gehad. De beroepsfout van [gedaagde sub 2] heeft daarom niet tot schade geleid, zodat de primaire grondslag van de vordering niet tot toewijzing kan leiden. Het beroep van [gedaagde sub 2] op een uitsluiting van zijn aansprakelijkheid in de algemene voorwaarden van de maatschap, hoeft in dit kader dan ook niet meer besproken te worden.
Subsidiaire grondslag
2.19.
Subsidiair heeft Werkcon aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde sub 2] een beroepsfout heeft gemaakt doordat hij a) de kennelijke bedoeling van partijen bij de overeenkomst (althans de bedoeling van Werkcon) niet juist zou hebben vastgelegd in artikel 8.1 van de overeenkomst en b) Werkcon niet zou hebben geïnformeerd over de toevoeging ‘dit door middel van een assessment van Efectis’ in artikel 8.1.
Geen beroepsfout verwijt a (kennelijke partijbedoeling)
2.20.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Werkcon onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat sprake is van een beroepsfout van [gedaagde sub 2] . Voor zover de kennelijke bedoeling van partijen bij de overeenkomst (althans de bedoeling van Werkcon) niet juist zou zijn verwoord in artikel 8.1 van de overeenkomst, kan Werkcon dit niet met succes aan de maatschap en [gedaagde sub 2] tegenwerpen. Weliswaar heeft Werkcon per e-mail van 17 juli 2014 aan [gedaagde sub 2] een reactie gegeven over de vereisten voor de attesten. Maar [gedaagde sub 2] heeft bij e-mail van 19 augustus 2014 uitdrukkelijk aangegeven dat de opmerkingen van partijen over en weer aangaande de attesten (welke attesten en waaraan die moeten voldoen) met name van technische aard zijn en dat dit zijn expertise te boven gaat. Werkcon kan dan ook niet met succes aan [gedaagde sub 2] tegenwerpen dat hij de kennelijke bedoeling van Werkcon niet juist zou hebben vastgelegd. Na de ontvangst van de e-mail van [gedaagde sub 2] van 19 augustus 2014 had het juist op de weg van Werkcon gelegen om voor ondertekening van de overeenkomst na te gaan of de inhoud van artikel 8.1 van de overeenkomst overeen kwam met wat zij wenste. Indien Werkcon ook zelf niet over de vereiste deskundigheid beschikte om dit na te gaan, had zij gezien de mededeling van [gedaagde sub 2] op dit punt navraag moeten doen bij een deskundige. Dat Werkcon dit niet heeft gedaan, maar mogelijk op de deskundigheid van [de heer X] heeft vertrouwd, kan [gedaagde sub 2] niet worden verweten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 2] heeft gehandeld met de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in gelijke omstandigheden mag worden verwacht.
Geen beroepsfout verwijt b (toevoeging zinsdeel aan artikel 8.1)
2.21.
Het verwijt dat [gedaagde sub 2] Werkcon niet expliciet zou hebben geïnformeerd over de toevoeging in artikel 8.1 ‘dit door middel van een assessment van Efectis’, gaat ook niet op. Werkcon heeft aangevoerd dat [gedaagde sub 2] deze tekst in de overeenkomst heeft opgenomen na een telefoongesprek met [de heer X] op 15 juli 2014. Maar Werkcon wist op dat moment dat de tekst van artikel 8 nog niet af was en dat zij het tekstvoorstel van [de heer X] nog zou moeten beoordelen. In reactie op de concept overeenkomst van 2 juli 2014, heeft Werkcon namelijk op 9 juli 2014 aangegeven dat [de heer X] artikel 8.1 van de overeenkomst eerst diende in te vullen, zodat [gedaagde sub 2] en Werkcon dit hierna eventueel nader zouden kunnen aanpassen. Het had dan ook op de weg van Werkcon gelegen om na te gaan wat het resultaat hiervan was en of het artikel overeenkwam met haar bedoeling. Zeker omdat [gedaagde sub 2] bij e-mail van 19 augustus 2014 heeft aangegeven dat de attesten zijn expertise te buiten gaan en het om een voor Werkcon belangrijk artikel in de overeenkomst ging. Ook hiervoor geldt dat als Werkcon zelf niet over de vereiste deskundigheid beschikte om te bepalen of het artikel voldeed, zij navraag had moeten doen bij een deskundige. Als gezegd, dat heeft Werkcon niet gedaan. Gelet op het voorgaande kan ook ten aanzien van dit verwijt niet worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 2] niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. Van een beroepsfout van [gedaagde sub 2] is dus ook hier geen sprake.
Conclusie: schadevordering Werkcon zal worden afgewezen
2.22.
Het door Werkcon primair aangevoerde verwijt kan niet tot toewijzing van de vordering leiden, omdat Werkcon geen schade heeft geleden. De door Werkcon subsidiair aangevoerde verwijten kunnen evenmin tot toewijzing van de vordering leiden, omdat geen sprake is van een beroepsfout van [gedaagde sub 2] . Bovendien geldt ook hier dat Werkcon onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden, want niet valt in te zien dat alle attesten die in het rapport van Karssemeijer Expertise staan op kosten van [de heer X] en [B.V. Y] uitgevoerd moesten worden. De vordering van Werkcon tot betaling van € 6.537.456,00 zal daarom worden afgewezen. Omdat deze vordering wordt afgewezen, zal ook de over dit bedrag gevorderde wettelijke rente worden afgewezen. Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank niet toe aan het beroep van de maatschap en [gedaagde sub 2] op het vervalbeding in de algemene voorwaarden van de maatschap en het beroep van [gedaagde sub 2] op de uitsluiting van zijn aansprakelijkheid.
Kosten Karssemeijer Expertise
2.23.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op artikel 6:96 lid 2 onder b BW, geen grondslag om de door Werkcon gevorderde kosten van € 29.286,11 voor het onderzoek dat Karssemeijer Expertise heeft uitgevoerd toe te wijzen. Omdat de door Werkcon gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen, is namelijk geen sprake van redelijke kosten ter vaststelling van schade of aansprakelijkheid die redelijkerwijs zijn gemaakt.
Werkcon wordt veroordeeld in de proceskosten
2.24.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Werkcon in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten worden aan de kant van de maatschap en [gedaagde sub 2] begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat
€ 9.997,50 (2,5 punten x € 3.999,00)
totaal € 14.128,50
2.25.
De maatschap en [gedaagde sub 2] vorderen ook Werkcon te veroordelen tot betaling van de nakosten. Deze vordering zal worden toegewezen zoals in de beslissing hieronder is vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van Werkcon af;
3.2.
veroordeelt Werkcon in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de maatschap en [gedaagde sub 2] vastgesteld op € 14.128,50;
3.3.
veroordeelt Werkcon in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 163,00 € 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan
en
- € 85,00 € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
3.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kropman en in het openbaar uitgesproken op 31 november 2021.