In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 26 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot tussentijdse beëindiging van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die lijdt aan niet-aangeboren hersenletsel, heeft verzocht om beëindiging van de zorgmachtiging, omdat zij van mening is dat het doel van de verplichte zorg niet meer wordt gediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het doel van de verplichte zorg nog niet is bereikt en dat er nog steeds wordt voldaan aan de criteria voor verplichte zorg. De rechtbank heeft het verzoek om contra-expertise afgewezen, omdat betrokkene niet voldoende onderbouwd heeft dat er niet langer aan de criteria voor verplichte zorg wordt voldaan. De rechtbank oordeelt dat de huidige zorgmachtiging noodzakelijk blijft, gezien de ernst van de psychische stoornissen van betrokkene en het risico dat zij zonder medicatie weer psychotisch zal worden. De rechtbank heeft de verzoeken van betrokkene om een contra-expertise en tot tussentijdse beëindiging van de zorgmachtiging afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beschikking.