In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende erfrecht. Verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Lieberwerth, heeft verzocht om de benoeming van een vereffenaar voor de nalatenschap van haar overleden vader, erflater, die op [datum] 2020 is overleden. De erflater had in zijn testament zijn dochters, verweerster sub 1 en verweerster sub 2, als erfgenamen benoemd en verzoekster onterfd. Verweerster sub 1 was benoemd tot executeur, maar heeft deze taak niet aanvaard. Verzoekster stelt dat de nalatenschap juridisch complex is en dat verweerster sub 1 niet bekwaam is om de nalatenschap af te wikkelen, wat aanleiding geeft tot haar verzoek om een onafhankelijke vereffenaar te benoemen.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van verzoekster beoordeeld en vastgesteld dat verweersters in hun hoedanigheid van wettelijk vereffenaars verweer hebben gevoerd. De rechtbank oordeelt dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek. Vervolgens heeft de rechtbank de argumenten van verzoekster en verweersters tegen elkaar afgewogen. Hoewel verzoekster aanvoert dat verweerster sub 1 niet juridisch onderlegd is, hebben verweersters gemotiveerd dat zij adequaat te werk zijn gegaan met de vereffening van de nalatenschap en dat zij professionele hulp hebben ingeschakeld. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat verweersters ongeschikt zijn om de nalatenschap te vereffenen.
Daarom heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster tot benoeming van een vereffenaar afgewezen. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat eventuele geschillen over de legitieme portie van verzoekster via andere rechtsmiddelen kunnen worden opgelost. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.