ECLI:NL:RBGEL:2021:8201

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
C/05/371866 / HA ZA 20-355
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake fraude bij weging van ladingen in de ijzer- en staalschroothandel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser en een gedaagde, beiden actief in de (groot)handel in ijzer- en staalschroot. De eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Kolkman, vordert betaling van een factuur van € 49.304,50 die de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. F.B.A.M. van Oss, niet heeft voldaan. De gedaagde stelt dat de eiser frauduleus heeft gehandeld door vrachtwagens scheef op de weegbrug te plaatsen, waardoor een onjuist gewicht is vastgesteld en zij te veel heeft betaald voor de geleverde materialen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 3 maart 2021 de partijen opgedragen bewijs te leveren van de gestelde fraude. De rechtbank overweegt dat de vordering in conventie niet betwist is, maar dat de gedaagde zich beroept op verrekening met haar vordering in reconventie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vermeende fraude niet zonder meer vaststaat en dat de gedaagde bewijs moet leveren van haar claims. De zaak is aangehouden voor het leveren van bewijs en verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/371866 / HA ZA 20-355
Vonnis van 3 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.B.A.M. van Oss te Harderwijk.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 oktober 2020
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] houden zich beiden bezig met de (groot)handel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen.
2.2.
[eiser] heeft wekelijks aan [gedaagde] metalen geleverd.
2.3.
[gedaagde] bepaalt de hoeveelheid aan haar geleverde materialen op basis van twee weegmomenten. Een vrachtwagen met volle container wordt gewogen op de weegbrug van [gedaagde] . Vervolgens wordt de vrachtwagen gelost en daarna nogmaals gewogen. De weegmeester van [gedaagde] bepaalt de wegingen en geeft een weegbon af. Op basis van het verschil tussen beide weegbonnen maakt [gedaagde] vervolgens van elke levering een kwaliteitsrapport op. De inkoper van [gedaagde] keurt aan de hand van het kwaliteitsrapport de levering en neemt daarover telefonisch contact op met de leverancier. Ook de leverancier heeft dan inzage in het rapport. Als de inkoper de levering heeft goedgekeurd wordt door hem een inkoopfactuur verzonden.
2.4.
[gedaagde] heeft de leveringen door [eiser] altijd goedgekeurd en daarvoor een inkoopfactuur gestuurd. Tot de levering op 9 maart 2020 heeft [gedaagde] het verschuldigde bedrag steeds aan [eiser] overgemaakt.
2.5.
Op 9 maart 2020 heeft de chauffeur van [eiser] de vrachtwagen buiten de gele lijnen van de weegbrug geplaatst. Hem is verzocht zijn vrachtwagen opnieuw op de weegbrug te plaatsen. Ook de tweede keer stond de vrachtwagen buiten de gele lijnen. De chauffeur heeft de vrachtwagen toen een derde maal op de weegbrug geplaatst. De derde weging is door de weegmeester goedgekeurd. Ook de inkoper heeft de levering goedgekeurd.
2.6.
[gedaagde] heeft de factuur voor de levering op 9 maart 2020 van € 49.304,50 niet aan [eiser] voldaan.
2.7.
Per brief van 20 maart 2020 heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat zij naar aanleiding van het incident op 9 maart 2020 onderzoek heeft gedaan naar eerdere leveringen van [eiser] , dat zij meent dat [eiser] met deze eerdere leveringen fraude heeft gepleegd en dat zij [eiser] aansprakelijk stelt voor de daardoor door haar geleden schade.
2.8.
Per brief van 24 maart 2020 heeft mr. Kolkman, namens [eiser] , [gedaagde] gesommeerd de factuur van de levering van 9 maart 2020 binnen 5 dagen na dagtekening van die brief te betalen. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald.
2.9.
Op 19 mei 2020 heeft [eiser] ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de Coöperatieve Rabobank U.A.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan hem van
I. € 51.421,55, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 49.304,50 vanaf 2 juni 2020, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening
II. de kosten van dit geding, waaronder de kosten van het beslag, te betalen binnen veertien dagen na het vonnis, te vermeerderen met de nakosten, met bepaling dat over de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na datum van het te wijzen vonnis.
3.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] zonder deugdelijke reden de factuur van € 49.304,50 niet heeft voldaan. Vanaf 16 maart 2020 is [gedaagde] de wettelijke rente over dat bedrag verschuldigd, die tot 1 juni 2020 € 840,60 bedraagt. Voorts maakt [eiser] aanspraak op buitengerechtelijke kosten van € 1.276,45.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering niet, maar beroept zich op haar bevoegdheid tot verrekening met de in reconventie omschreven vordering.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat [eiser] wordt veroordeeld, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, aan haar te betalen:
  • voorwaardelijk, indien haar beroep op verrekening niet slaagt, een bedrag van € 52.702,60, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten van € 1.302,02, de rente en de kosten van de bankgarantie,
  • onvoorwaardelijk een bedrag van € 3.398,10 aan hoofdsom en € 1.302,02 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede de rente en de kosten van de bankgarantie,
  • de kosten van de procedure.
3.5.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat [eiser] frauduleus jegens haar heeft gehandeld, omdat de chauffeur van [eiser] bij diverse leveringen de vrachtwagen moedwillig scheef op de weegbrug heeft geplaatst, waardoor een onjuist gewicht is berekend en [gedaagde] teveel aan [eiser] heeft betaald. Daarmee heeft [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld dan wel is [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst met een schade van € 52.702,60 als gevolg en/of heeft [gedaagde] het voormelde bedrag onverschuldigd aan [eiser] betaald, dan wel is [eiser] hiermee ongerechtvaardigd verrijkt. [gedaagde] onderbouwt haar vordering met diverse kwaliteitsrapporten en een door haar opgestelde analyse van het leeggewicht van de door [eiser] gebruikte vrachtwagens met containers.
3.6.
[eiser] betwist gemotiveerd door fraude minder te hebben geleverd dan waarvoor is betaald. Hij betoogt dat scheefstand van de vrachtwagen op de weegbrug nog niet betekent dat de vrachtwagen deels naast de weegbrug is geplaatst. Hij betoogt verder dat [gedaagde] bij haar analyse geen juiste vergelijking heeft gemaakt, omdat het gewicht van een lege vrachtwagen mede wordt bepaald door de hoeveelheid diesel in de tank en het gewicht van de gebruikte container. Ook de wijze waarop de weegbrug is geijkt, is bepalend. Doordat [gedaagde] de leveringen heeft goedgekeurd is volgens [eiser] bovendien sprake van rechtsverwerking en zijn de leveringen onaantastbaar geworden.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie

4.1.
De vordering in conventie is niet betwist en is daarmee in beginsel toewijsbaar. [gedaagde] beroept zich evenwel op verrekening. De grondslag voor de verrekening is de in reconventie gevorderde schade ten gevolge van de vermeende fraude van [eiser] . De vordering in conventie en de vordering in reconventie zijn daarmee dusdanig met elkaar verbonden dat de rechtbank deze gezamenlijk zal behandelen.
4.2.
Het voorval op 9 maart 2020 is voor [gedaagde] aanleiding geweest om nader onderzoek te doen naar de leveringen van [eiser] vanaf januari 2020. Op basis van dat onderzoek is [gedaagde] van mening dat de vrachtwagens van [eiser] sinds januari 2020 achtmaal opzettelijk scheef op de weegbrug zijn geplaatst waardoor bij het uitrijden een lager leeggewicht is gemeten dan het werkelijke leeggewicht van de vrachtwagens met container en is dus te veel materiaal door haar afgerekend.
4.3.
Volgens [gedaagde] is bij acht leveringen fraude gepleegd, te weten de leveringen met nummer WS2000 en (in volgorde [gedaagde] ) eindigend op: 4589, 6951, 7232, 7074, 1712, 3892, 5710 en 5711.
4.4.
Ter staving van haar stellingen heeft [gedaagde] zeventien kwaliteitsrapporten overgelegd met foto’s van de wegingen en een op basis van deze rapporten door haar opgestelde analyse van het leeggewicht van de vrachtwagens van [eiser] . Hiermee staat, aldus [gedaagde] , de fraude vast. De schade is vervolgens berekend door het te weinig gewogen gewicht te vermenigvuldigen met de op de dag van levering geldende prijs voor het geleverde materiaal.
4.5.
Ter zitting heeft [gedaagde] de vermeende fraude nog als volgt toegelicht:
De weegbrug is 3 meter breed. Een vrachtwagen is 2,55 meter breed.
Een vrachtwagen die scheef of teveel naar één kant op de weegbrug staat moet daarom deels naast de gele lijnen van de weegbrug staan.
Een vrachtwagen kan enkel opzettelijk scheef of teveel naar één kant op de weegbrug zijn geplaatst.
Scheefstand of onjuiste stand van de lege vrachtwagens op de weegbrug is enkel geconstateerd bij levering van dure materialen.
Een vrachtwagen met lege container kan nooit 1.620 kilogram in gewicht verschillen met een eerdere weging, zoals wel is gemeten. Dat kan niet aan de hoeveelheid brandstof in de tank liggen, want de inhoud van een brandstof tank is circa 700 á 800 kilogram. Dit is ook niet verklaarbaar als verschillende containers zijn gebruikt.
Het gewicht van een vrachtwagen met lege container kan nooit 14.240 kilogram of minder bedragen, zoals in minimaal één van de kwaliteitsrapporten is opgenomen.
Opvallend is dat de scheefstand van de vrachtwagen nooit is geconstateerd bij levering van goedkoop materiaal, zoals aluminium, maar vooral bij duur materiaal, zoals gepeld koper.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.7.
In drie van de acht vermeende fraudegevallen (leveringen met nummers 1712, 3892 en 5711) is de gestelde scheefstand op de foto’s niet zichtbaar. Wel staan de vrachtwagens meer aan één zijde van de weegbrug. Dat de vrachtwagens daarmee deels naast de gele lijnen van de weegbrug zijn geplaatst, valt echter niet te zien. In de vijf overige gevallen is op de foto’s het scheef parkeren van de vrachtwagens op de weegbrug wel zichtbaar, maar ook nu is op die foto’s niet te zien dat de vrachtwagens daardoor (deels) met de wielen naast de weegbrug zijn geplaatst. Daarmee staat de vermeende fraude vooralsnog niet vast.
4.8.
De analyse van leeggewichten van [gedaagde] en het daaruit afgeleide vermeende ondergewicht van de vrachtwagens en de gevolgen die [gedaagde] daaraan verbindt, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer juist, omdat:
  • het geconstateerde ondergewicht van 740 kilogram bij levering 5711 de inhoud van de brandstoftank niet te boven gaat;
  • bij levering 4589 mogelijk een andere container is gebruikt dan bij een levering met nummer 4586 waarmee is vergeleken;
  • het vermeende ondergewicht bij levering 6951 is gebaseerd op overlevering, terwijl [eiser] onbetwist heeft aangevoerd dat de containers tussen de schatting van het gewicht en de feitelijke levering nog enkele dagen op zijn terrein verbleven in welke periode alsnog materialen in de containers zijn verzameld;
  • het vermeende ondergewicht bij leveringen 7074 en 1712 uit naweging van het geleverde materiaal is afgeleid, terwijl [gedaagde] de (juistheid van de) naweging niet met feiten heeft onderbouwd en [eiser] deze heeft betwist;
  • de vermeende leeggewichten van de leveringen 3892 en 7232 uit levering 7074 zijn afgeleid en voor deze leveringen daarom hetzelfde heeft te gelden als voor 7074. Bovendien lijkt bij levering 7232 een andere vrachtwagen/container te zijn gebruikt;
  • het geconstateerde ondergewicht van 718 kilogram bij levering 1712 tevens de inhoud van de brandstoftank niet te boven gaat.
4.9.
Op grond van het vooroverwogene staat vooralsnog niet vast dat [eiser] in de periode januari 2020 tot en met maart 2020 de metingen van het leeggewicht van haar vrachtwagens opzettelijk heeft gemanipuleerd en daardoor voor een bedrag van € 52.702,60, althans een deel daarvan, minder materialen heeft geleverd dan waarvoor is betaald. De hoogte van de door [gedaagde] gestelde schade staat dus ook niet vast.
4.10.
De stelling van [gedaagde] dat de scheefstand van de vrachtwagens op de weegbrug enkel is geconstateerd bij leveringen met dure materialen en dat alleen daarom de fraude al vast staat, volgt de rechtbank niet. Wat er ook zij van deze stelling, deze is feitelijk onjuist, omdat tot de acht betwiste leveringen weliswaar diverse leveringen van koper met een inkoopprijs van rond de € 5,00 per kilogram, maar ook leveringen van materialen van € 0,80 (5711), € 0,85 (1712), € 1,57 (4589) en € 2,70 (3892) per kilogram behoren.
4.11.
De stelling van [eiser] dat de werkwijze van [gedaagde] (goedkeuring door weegmeester, inkoper en kwaliteitsrapporten) de betaalde leveringen onaantastbaar zouden maken, of, zoals de rechtbank begrijpt, hij daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen, wordt niet gevolgd. De verrekening c.q. vordering van [gedaagde] is gebaseerd op vermeend frauduleus handelen. Indien het frauduleus handelen komt vast te staat, komt [eiser] een dergelijk beroep niet toe. Om dezelfde reden gaat het standpunt van [eiser] dat [gedaagde] te laat over de reeds betaalde facturen zou hebben geklaagd en het beroep van [eiser] op rechtsverwerking niet op.
4.12.
[gedaagde] heeft ter zitting expliciet bewijs aangeboden van het vermeende frauduleuze handelen. De rechtbank laat [gedaagde] toe tot het leveren van (nader) bewijs, bijvoorbeeld zoals door haar aangeboden door middel van een computeranimatie, op de volgende punten:
dat de vrachtwagens tijdens het wegen, al dan niet door scheeftstand, met een of twee wielen deels naast de gele lijnen van de weegbrug waren geplaatst;
dat de chauffeur(s) van [eiser] opzettelijk de vrachtwagens deels buiten de gele lijnen van de weegbrug heeft (hebben) geplaatst;
dat de vrachtwagens en de containers identiek zijn aan de vrachtwagens en containers waarmee in de analyse is vergeleken én de containers tijdens de weging ook beiden leeg waren;
dat het gewicht van een vrachtwagen van [eiser] met een lege container van [eiser] geen 14.240 kilogram of minder kan bedragen;
dat een vrachtwagen van [eiser] met een lege container van [eiser] bij een weging niet 1.620 kilogram in gewicht kan verschillen met een eerdere weging. Ook niet als verschillende containers zijn gebruikt;
dat de weegbrug in elk van de genoemde leveringen steeds hetzelfde ijkpunt heeft genomen als bij de wegingen waarmee in de analyse is vergeleken;
de (hoogte van de) geleden schade.
4.13.
Dit vonnis wordt gewezen door mr. L.Y. Gramsbergen. De mondelinge behandeling heeft ten overstaan van mr. Gramsbergen en, in het kader van haar opleiding onder supervisie van haar opleider mr. S.J. Peerdeman, die bij de mondelinge behandeling in de zittingszaal aanwezig was, plaatsgevonden. Aangezien mr. Gramsbergen ten tijde van het getuigenverhoor en/of het eindvonnis binnen een andere sector van deze rechtbank werkzaam zal zijn, zal mr. Peerdeman de zaak verder behandelen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
draagt [gedaagde] op te bewijzen:
dat de vrachtwagens tijdens het wegen al dan niet door scheefstand, met een of twee wielen deels naast de gele lijnen van de weegbrug waren geplaatst;
dat de chauffeur(s) van [eiser] opzettelijk de vrachtwagens deels buiten de gele lijnen van de weegbrug heeft (hebben) geplaatst;
dat de vrachtwagens en de containers identiek zijn aan de vrachtwagens en containers waarmee in de analyse is vergeleken én de containers tijdens de weging ook beiden leeg waren;
dat het gewicht van een vrachtwagen van [eiser] met een lege container van [eiser] geen 14.240 kilogram of minder kan bedragen;
dat een vrachtwagen van [eiser] met een lege container van [eiser] bij een weging niet 1.620 kilogram in gewicht kan verschillen met een eerdere weging. Ook niet als verschillende containers zijn gebruikt;
dat de weegbrug in elk van de genoemde leveringen steeds hetzelfde ijkpunt heeft genomen als bij de wegingen waarmee in de analyse is vergeleken;
de (hoogte van de) geleden schade.
5.2.
bepaalt dat, voor zover [gedaagde] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag
17 maart 2021voor het opgeven door [gedaagde] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de dinsdagen in de maanden juli 2021 tot en met oktober 2021, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [gedaagde] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [gedaagde] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.Y. Gramsbergen en in het openbaar uitgesproken op
3 maart 2021.