ECLI:NL:RBGEL:2021:82

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
NL19.9976
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op het plaatsen van scootmobiel in openbare ruimte appartementencomplex op basis van deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaars (VvE) en een gedaagde bewoner over het verbod op het plaatsen van een scootmobiel in de gemeenschappelijke hal van een appartementencomplex. De VvE had een alternatieve stallingsplaats aangeboden, die volgens deskundigen een objectief deugdelijk alternatief zou zijn. De rechtbank heeft de procedure in detail gevolgd, inclusief deskundige onderzoeken en eerdere tussenvonnissen. De deskundige heeft vastgesteld dat de alternatieve stallingsmogelijkheden voor de scootmobiel van de gedaagde fysiek haalbaar zijn, ondanks de beperkingen die voortvloeien uit haar ziekte. De rechtbank heeft de vorderingen van de VvE toegewezen en de gedaagde veroordeeld om de scootmobiel binnen veertien dagen te verwijderen uit de gemeenschappelijke hal, op straffe van een dwangsom. Tevens is de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 3.178,22. De rechtbank heeft benadrukt dat de beoordeling van de haalbaarheid van de alternatieven vanuit het perspectief van de gedaagde moet plaatsvinden, rekening houdend met haar handicap en de daaruit voortvloeiende beperkingen.

Uitspraak

VOORBLAD
Rechtbank Gelderland
Zaaknummer: NL19.9976
[VvE] tegen [gedaagde]
Vonnis van 5 januari 2021
vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer: NL19.9976
Vonnis van 5 januari 2021
in de zaak van
de vereniging van eigenaars
[VvE],gevestigd te Zutphen,
eiseres, hierna te noemen: de VvE,
advocaat mr. A. El Fathi te Arnhem,
tegen
[gedaagde],wonende te Zutphen,
verweerster, hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat mr. D.P.M. Buysrogge te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 oktober 2019
- het deskundige onderzoek ter plaatse van 16 december 2019 in aanwezigheid van partijen maar in afwezigheid van de rechter
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling tevens deskundige onderzoek ter plaatse van 3 maart 2020 in aanwezigheid van de rechter
- het deskundigenbericht van 22 juli 2020
- de akte na deskundigebericht van 28 augustus 2020 aan de zijde van [gedaagde]
- de akte na deskundigebericht van 20 oktober 2020 aan de zijde van de VvE
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 30 oktober 2019 is overwogen en bouwt hierop voort.
2.2.
In het tussenvonnis van 30 oktober 2019 heeft de rechtbank dhr. [naam] (hierna: [naam]) tot deskundige benoemd en hem de volgende vragen gesteld:
1. zijn de alternatieve stallingsmogelijkheden (dus anders dan in de gemeenschappelijke ruimte) voor de scootmobiel van [gedaagde], in het bijzonder in de voormalige huismeestersruimte in de kelder, gelet op de aard van de handicap en ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen, zowel de huidige als de toekomstige zoals die bij een progressieve aandoening als MS zijn te verwachten, voor [gedaagde] fysiek haalbaar?
2. zijn er verder nog zaken waarvan de rechtbank volgens u bij de verdere beoordeling kennis moet nemen?
2.3.
[naam] is op 16 december 2020 ter plaatse, zijnde het appartementencomplex en de woning van [gedaagde], geweest. Omdat de rechter voor dit onderzoek niet was uitgenodigd heeft [naam] alleen een medisch onderzoek bij [gedaagde] uitgevoerd en is afgesproken dat op een later moment, in aanwezigheid van de rechter, het overige onderzoek uitgevoerd zou worden. Dit overige onderzoek heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. [naam] heeft zijn bevindingen vastgelegd in het deskundigebericht van 22 juli 2020.
2.4.
In het deskundigebericht staat onder meer:
6.13
Conclusie
(…)
Het maken van transfers kost nu veel moeite en gaat soms gepaard met overbelasting en blessures van haar(Rb; [gedaagde])
rechterarm en schouder. Dit probleem zal op termijn verder toenemen: de aandoening is progressief. Het maken van een transfer van de ER (Rb; elektrische rolstoel
) naar de SM(Rb; scootmobiel)
v.v. verloopt zeer moeizaam. Er is kennelijk geen poging ondernomen om te bezien in hoeverre er mogelijkheden bestaat om dit te verlichten. Dat cliënte zich minder veilig en zeker voelt in het rijden in de ER en minder mogelijkheden heeft om een boodschappentas mee te voeren heeft niet tot pogingen geleid om te trachten dit te verbeteren.
Er zijn geen reden om aan te nemen dat medisch gezien het verblijf in de inpandige gelegen huismeester ruimte niet wenselijk is en, wanneer cliënte voldoende ruimte geboden wordt om hier de transfers te maken, deze te gebruiken. Evenmin is aannemelijk te maken dat de tijd die nodig is om met behulp van de ER in de kelderruimte te geraken v.v. van grote invloed is op het kunnen uitvoeren van de activiteiten buiten de woning.
6.14
Antwoorden op de vragen
1. Ja, cliënte heeft tijdens het onderzoek op 3 maart 2020 in aanwezigheid van de rechtbank en alle betrokkenen aangetoond dat het fysiek mogelijk is om in de huismeester ruimte te komen met de ER om daar over te stappen naar de geparkeerde SM.
Het is aannemelijk dat in de toekomst, onvoorspelbaar is hoe kort of lang dit zal duren, de mobiliteit verder af zal nemen waardoor er meer en betere ondersteuning noodzakelijk is bij transfers en/of cliënte niet meer in staat zal zijn om zelfstandig de transfer van de ER naar de SM v.v. te maken. Omdat de transfers, zoals beide keren getoond werd, zowel in de hal als in de huismeester ruimte zeer moeizaam verlopen en er valrisico bestaat, met catastrofale gevaren voor cliënte, verdient het aanbeveling om op korte termijn te onderzoeken of en op welke wijze er ondersteuning geboden kan worden mede ten einde de risico’s te beperken en een vermindering van de inspanning te vragen, zodat cliënte de energie kan gebruiken voor de geplande activiteiten.
(…)
9. Reactie van deskundige op opmerkingen en verzoeken
(…)

7.Beantwoording

Ad 7.1
De inspanningen die cliënte zich moet getroosten om de transfers te kunnen verrichten worden als vele malen hoger ingeschat dan die welke nodig zijn om de ER met behulp van een joystick te kunnen besturen in een beschermde omgeving zonder weersinvloeden en staan niet in verhouding tot elkaar. De extra inspanning die gevraagd wordt om per lift de lager gelegen ruimte voor de transfer naar de SM is mede daarom gering daar de beperkingen vooral de benen, links meer dan rechts betreffen. Niet is duidelijk geworden uit het dagverhaal noch uit de getoonde vervoersvormen waarom het besturen van de ER, gedurende enkele minuten extra, een dermate inspanning zou vragen dat hierdoor de sociale participatie en de zelfredzaamheid ernstig in gevaar komen. Het accent van de gevaarzetting en de beperkingen van cliënte worden in zeer sterke mate alleen bepaald door de moeizaamheid van de transfers. Niet is gebleken uit de beschrijving van cliënte of de ergotherapeute welke de maatregelen zijn geweest die tot een substantiële vermindering van de gevaarzetting geleid hebben.
(…)
14 Conclusie
(…)
De veilige en afgesloten en besloten binnenruimte van het appartementengebouw kan evenwel als een verlengstuk van de eigen woning gezien worden. Dat cliënte de veilige thuissituatie daar niet ervaart is echter een gevoelskwestie die los staat van het veilig gebruiken van de ER in de ‘binnenruimte’. De ER voor buiten zijn robuuster, geschikt voor oneffen terrein en weers- en windinvloeden. Hiervan is geen sprake in het gebouw.
De tijdsduur die beschikbaar is voor het leveren van een inspanning zal geen constante zijn, maar afhangen van vele factoren. Ook de mentale situatie, het relatieve isolement en de jarenlange spanningen door onderhavige procedure zullen hierop negatief van invloed zijn. Gelet op de ervaringen tijdens het onderzoek op 16 december en 3 maart zijn de extra inspanningen (tijdsduur en fysieke en mentale inspanning) die geleverd moeten worden om in een veilig een aangepaste ruimte de transfers te verrichten als reëel en billijk te beschouwen in relatie tot de totale verblijfsduur buiten de woning.
2.5.
De VvE heeft geen opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het deskundigebericht. Op het commentaar van [gedaagde] wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
2.6.
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis herhaalt de rechtbank hetgeen het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft overwogen in haar beschikking d.d. 17 juni 2016 in de rechtsoverwegingen 5.5-5.7 en welke overwegingen de rechtbank tot de hare heeft gemaakt in het tussenvonnis van 30 september 2019:
‘5.5 Uitgangspunt bij die beoordeling is dat [gedaagde] evenals de overige bewoners is gehouden tot naleving van de relevante (huishoudelijke) reglementen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze het plaatsen van een scootmobiel in de gemeenschappelijke verbieden en dat de algemene vergadering van de VvE de bevoegde instantie is om de door [gedaagde] gewenste ontheffing te verlenen.
5.6
Evenmin staat ter discussie dat de vrijheid die de VvE bij die beslissing toekomt wordt begrensd door de regeling (in het bijzonder artikel 6b onder d) van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Die regeling brengt in de onderhavige zaak mee dat de VvE de toestemming niet mag weigeren indien [gedaagde] geen alternatieve stallingsmogelijkheden heeft voor haar scootmobiel die zij naar de VvE
onvoldoende heeft bestreden - nodig heeft om zich buitenshuis te verplaatsen. De alternatieven dienen - objectief bezien - redelijkerwijs geschikt te zijn; of [gedaagde] ze zelf geschikt vindt, dan wel het eigen alternatief wenselijker acht, speelt in beginsel geen rol.
5.7
Subjectief is de beoordeling wel in die zin dat de aanvaardbaarheid van mogelijke alternatieven, en daarmee de noodzakelijkheid van de gevraagde voorziening, dient te worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gehandicapte of chronisch zieke om wie het gaat. Beoordeeld moet worden of de alternatieven, gelet op de aard van de handicap of ziekte en de daaruit voortvloeiende beperkingen, zowel de huidige als de toekomstige zoals die bij een progressieve aandoening als MS zijn te verwachten, voor de betrokkene, in casu, [gedaagde] fysiek haalbaar zijn. Die beoordeling is een precaire omdat de betrokkene zelf als geen ander haar beperkingen kent, want deze dagelijks aan den lijve ondervindt, maar voornoemde maatstaf wel meebrengt dat haar opvattingen niet zonder meer mogen worden overgenomen, maar dienen te worden getoetst. Die toetsing kan worden verstoord door te grote welwillendheid uit compassie, maar ook door de omstandigheid dat vanuit het perspectief van een beschouwer met een gezond lichaam wordt onderschat hoe belastend ogenschijnlijk eenvoudige handelingen voor een zieke kunnen zijn, met als gevolg dat dier houding als star en defensief wordt ervaren. Een dergelijke beoordeling kan daarom, ook in deze zaak, alleen worden gemaakt met voldoende kennis van en ervaring met het desbetreffende ziektebeeld en de daarbij horende beperkingen. Alleen met die kennis kan een verantwoord oordeel worden gegeven over de bezwaren die [gedaagde] tegen de alternatieven heeft geuit.’
2.7.
Om te kunnen beoordelen of – objectief bezien – de verbouwde huismeestersruimte een redelijkerwijs geschikt alternatief biedt aan [gedaagde] om haar scootmobiel te stallen heeft de rechtbank de in 2.2 genoemde vragen gesteld aan [naam], nu zij zelf geen kennis van en ervaring heeft met het ziektebeeld van [gedaagde] en de daarbij behorende beperkingen. De rechtbank gaat in beginsel uit van de betrouwbaarheid van de rapportage. De deskundige is niet betrokken bij de partijen en dient nu juist inzicht te geven in kennis die de rechtbank zelf niet heeft. Eén en ander kan anders zijn indien de rechtbank van oordeel is dat het deskundigenbericht haar niet overtuigend overkomt, bijvoorbeeld als er in het rapport innerlijke tegenstrijdigheden staan of sprake is van leemten, onduidelijkheden of onlogische gevolgtrekkingen. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom niet.
2.8.
Met [gedaagde] is de rechtbank het eens dat [naam] zich heeft uitgelaten over een aantal punten die niet ter beoordeling aan hem zijn voorgelegd, waaronder de uitlatingen dat er door [gedaagde] geen pogingen zouden zijn ondernomen om tot aanpassing van de ER te komen, dat er moet worden omgezien naar een ER die ook voor het buiten rijden geschikt is en de opmerking dat de gang geschikt moet zijn voor algemeen gebruik en vrij van obstakels. Dit zijn geen onderwerpen waarvoor de rechtbank de deskundigheid van [naam] heeft ingeschakeld en de rechtbank zal geen acht slaan op deze opmerkingen ten overvloede. Dit betekent niet dat de rechtbank van oordeel is dat de deskundige vooringenomen is, dat blijkt niet uit het rapport. De opmerkingen ten overvloede lijken eerder het gevolg te zijn van de vraagstelling en de bevindingen van de deskundige. Er is door de rechtbank gevraagd, kort samengevat, of het voor [gedaagde] fysiek haalbaar is om de transfer in de huismeestersruimte te maken. De rechtbank maakt uit het deskundigebericht op dat de transfer die [gedaagde] moet maken van de ER naar de SM op het moment van onderzoek erg moeizaam verliep, hetgeen ook is geconstateerd tijdens de mondelinge behandeling ter plaatse op 3 maart 2020,en dat uitgaande van de progressie van de ziekte van [gedaagde], deze in de toekomst nog veel moeizamer zal verlopen en op een gegeven moment niet meer uitgevoerd kan worden, ongeacht op welke plek de transfer gemaakt moet worden. [naam] heeft zich, mogelijk naar aanleiding van de vraagstelling in combinatie met deze conclusie, tevens uitgelaten over de alternatieven die er zijn voor de uitvoering van de transfer ongeacht waar deze plaatsvindt. Dat laatste is niet relevant voor het oordeel van de rechtbank in deze zaak. Wat daar ook van zij, de rechtbank ziet, zoals hiervoor reeds is opgemerkt, geen redenen om te concluderen dat de deskundige vooringenomen is, ook niet op basis van de door [gedaagde] in haar akte na deskundigbericht geciteerde opmerkingen.
2.9.
De rechtbank passeert de verweren van [gedaagde] dat het rapport van de deskundige niet gevolgd kan worden omdat de vraag van de rechtbank niet is beantwoord, de deskundige geen onderbouwing heeft gegeven voor het vaststellen van de geringe invloed van de extra inspanningen op het totaal en het verweer dat de situatie van [gedaagde] inmiddels is verslechterd. Het is de taak van de deskundige om de vragen die de rechtbank hem heeft gesteld naar eigen deskundig inzicht en naar beste weten te beantwoorden. Uit het deskundigebericht blijkt dat het oordeel van de deskundige is dat de extra inspanningen die [gedaagde] moet verrichten om de transfer in de huismeestersruimte in plaats van in de gemeenschappelijke hal te maken niet van grote invloed is op de activiteiten die [gedaagde] buitenshuis uitvoert (punt 6.13 van het deskundigebericht), c.q. gering zijn (punt 7.1 van het deskundigebericht), c.q. als billijk en reëel zijn te beschouwen in relatie tot de totale verblijfsduur buiten de woning (punt 14 van het deskundigebericht). De deskundige heeft daarbij tevens rekening gehouden met de progressie van de ziekte van [gedaagde], zo blijkt uit 6.13 van het deskundigebericht dat volgens de deskundige door de progressie van de ziekte van [gedaagde] de transfer steeds moeizamer zal gaan. Uit het rapport concludeert de rechtbank dat de moeite die de extra handelingen kosten om naar de huismeestersruimte te gaan gering zijn in verhouding tot de moeite die de transfer op zichzelf kostte ten tijde van het onderzoek en dat dit in de toekomst niet anders zal zijn omdat de transfer alleen maar zwaarder zal worden voor [gedaagde]. Hieruit blijkt dat de deskundige rekening heeft gehouden met de inspanningen die [gedaagde] extra moet verrichten om de transfer in de huismeestersruimte te maken in verhouding tot de mogelijkheid in het algemeen die [gedaagde] heeft om activiteiten buitenshuis te verrichten (zijnde de doelstelling van het gebruik van de SM) en met de progressie van de ziekte van [gedaagde]. Zoals reeds overwogen in 2.7 gaat de rechtbank in beginsel uit van de betrouwbaarheid van de deskundige en mag zij daarom ook uitgaan van de deskundigheid van het oordeel dat de inspanningen gering zijn in verhouding tot de totale inspanning van de transfer. De deskundige hoeft dat niet nog verder te onderbouwen dan reeds is gebeurd.
2.10.
Ten slotte voert [gedaagde] aan dat er in de praktijk niet zoveel ruimte in de huismeestersuimte is als tijdens het onderzoek omdat er normaal meerdere scootmobiels van andere bewoners staan. De VvE heeft tijdens het onderzoek en in de akte uitlaten na deskundigebericht aangegeven dat de vergadering van eigenaars heeft beslist dat [gedaagde] het eerste recht heeft op gebruik van de gecreëerde stallingsplek, welke ruimte ze daarvoor ook nodig heeft. De rechtbank heeft geen redenen, en deze zijn door [gedaagde] ook niet althans onvoldoende aangevoerd, om op voorhand te twijfelen aan deze toezegging van de VvE. De rechtbank is er bij haar beoordeling daarom vanuit gegaan dat [gedaagde] alle ruimte van de VvE in de huismeestersruimte zal krijgen die zij nodig heeft. Met betrekking tot de opmerking van [gedaagde] dat er geen beugel in de huismeestersruimte is gemonteerd merkt de rechtbank op dat de VvE tijdens de decente heeft toegezegd dat het geen bezwaar is om deze beugel te monteren.
2.11.
Voorgaande in acht genomen wijst de rechtbank de vorderingen van de VvE toe.
2.12.
De dwangsom zal als volgt worden beperkt.
2.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de VvE worden vastgesteld op:
- procesinleiding € 99,01
- griffierecht 639,00
- deskundigenkosten 539,71
- salaris
advocaat 1.900,50(3,5 punten (procesinleiding, zitting, gerechtelijke
plaatsopneming, akte na deskundigenbericht), × tarief
€ 543,00)
Totaal € 3.178,22

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien (14) dagen na betekening van dit vonnis de scootmobiel uit de gemeenschappelijke hal van de woonetage(s) te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag, of gedeelte daarvan, dat [gedaagde] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de VvE tot op heden begroot op € 3.178,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en om organisatorische redenen in het openbaar uitgesproken door mr. J.A.M. Strens - Meulemeester op 5 januari 2021.
LS/DB