ECLI:NL:RBGEL:2021:817

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5431
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor aanleg van een houtwal en vogelbosje in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 januari 2021 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend voor de aanleg van een houtwal en een vogelbosje op een perceel in de gemeente Nunspeet. Eisers, bewoners van een aangrenzend perceel, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat hun bezwaar tegen de vergunning ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de houtwal de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied aantastte. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de vergunning niet kon worden verleend. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vergoed en het griffierecht aan hen terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van het respecteren van de openheid in het landschap en de bescherming van cultuurhistorische waarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. L. Bolier),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats], vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van een houtwal en een vogelbosje op het perceel aan de [locatie] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tegelijk een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 24 oktober 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:4761) het bestreden besluit geschorst.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L. Bolier. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Bouma. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. Op 3 februari 2019 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een houtwal en een vogelbosje op het perceel [locatie]. De houtwal heeft een lengte van 155 meter, voor wat betreft het gedeelte aan de westzijde van het perceel, en een breedte van 65 meter voor het gedeelte aan de zuidzijde van het perceel. De breedte van de houtwal varieert tussen de 12 en 18 meter. Het vogelbosje heeft een oppervlakte van 8 bij 20 meter, en is gelegen aan de noordoostzijde van het perceel.
Eisers wonen op het naastgelegen perceel [locatie]. Zij vrezen dat hun uitzicht door de houtwal en het vogelbosje wordt aangetast.
2. Voor het perceel gold ten tijde van het bestreden besluit het bestemmingsplan “Buitengebied 2018” (hierna: het bestemmingsplan). Het perceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch” met (onder meer) de dubbelbestemming “Waarde-Oude bouwlanden enclaves”. Ter plaatse van deze dubbelbestemming zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het reliëf en de morfologie, de openheid en de bestaande houtwallenstructuur en zoals deze zijn vastgelegd in paragraaf 3.4.3 in Bijlage 6 bij de toelichting.
Op grond van artikel 36.2.1, onder f, is voor het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk (hierna: aanlegvergunning) vereist [1] . In artikel 36.2.3 staan de toetsingscriteria:
“De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk en werkzaamheden kan slechts worden verleend, met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals mede omschreven in Bijlage 6 bij de toelichting, welke bijlage deel uitmaakt van dit toetsingskader.
Onverminderd het bepaalde in Bijlage 6 kan een vergunning voor een houtopstand verleend worden als uit een onderbouwing blijkt dat de natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden versterkt of hersteld danwel niet onevenredig worden aangetast.”
Bijlage 6 bij het bestemmingsplan betreft de “QuickScan cultuurhistorische waarden en landschapsanalyse” van het Gelderse Genootschap van augustus 2011.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de houtwal een hoge natuurwaarde heeft. Deze ligt onder andere in de aanleg van nieuw habitat voor het vliegend hert en in de omstandigheid dat de houtwal een potentiële vliegroute voor vleermuizen vormt. Met deze houtwal wordt ook de eerdere kap van houtwallen in het gebied ten noorden van [woonplaats] gecompenseerd wat betreft de daarbij verloren gegane natuurwaarden.
Voor wat betreft de landschapswaarden heeft verweerder overwogen dat de houtwal wordt aangelegd in een noord-zuid richting, waarmee de openheid tussen bos en het dorp wordt gerespecteerd. Vanuit het dorp is het mogelijk te kijken naar de bosrand en vanuit het bos kan, daar waar geen tuinen en woningen staan, naar het dorp gekeken worden. Houtwallen zijn waardevolle landschappelijke elementen als erfafscheiding, als vee en wildkering en als vergroting van de biodiversiteit, aldus verweerder.
Onder het kopje “Landschap / cultuurhistorie” heeft verweerder het volgende overwogen:
“In bijlage 6 bij het bestemmingsplan buitengebied wordt aangegeven dat (3.4.5 Oud bos en 3.4.3 Oude bouwlanden – enclaves) de open ruimte tussen bos en dorp gerespecteerd moet worden. Veranderen van erfbeplanting is goed mogelijk mits karakter blijft bestaan; handhaaf bestaande houtwallen.
Aansluitend op de zuidelijke 75 m van de nieuw aan te leggen houtsingel lag in het verleden een houtsingel. Dit is nog aan de huidige verkaveling te zien. Deze houtsingel wordt alleen verplaatst in oostelijke richting tot op het perceel van de aanvrager. (Zie bijlage historische atlas)
Aan de oostzijde van het perceel lag in het verleden een houtsingel. Deze singel is halverwege de vorige eeuw geruimd i.v.m. de schaalvergroting. Nu wordt een vergelijkbare houtsingel aangelegd aan de westzijde van het perceel met een vergelijkbare lengte en breedte en richting; waardoor het beeld van het landschap en de functie van het landschap gewaarborgd blijft. De zuidelijke houtsingel is al aanwezig maar wordt slechts versterkt. Deze houtsingel vormt vanuit de cultuurhistorie ook geen obstakel. Landschap leeft en daarmee kunnen houtsingels verplaatsen in de loop van de tijd.
De aanleg van de houtsingel kan gezien worden als een reconstructie van het oude cultuurlandschap. Weliswaar op een iets andere plek maar wel op een vergelijkbare wijze.
De plek wordt door de aanvrager mogelijk gemaakt en omdat dit juist op de oude plekken niet meer kan door andere eigendomssituaties wordt de aanleg van deze houtsingel gezien als een landschappelijke verbetering; een cultuurhistorisch herstel en een grote verbetering voor de aanwezige natuurwaarden.”
Voor wat betreft het vogelbosje heeft verweerder het volgende overwogen:
“Het vogelbosje vormt samen met de erfbeplanting van de omringende percelen en de bebouwing van de omliggende percelen een deel van de achterrand. Vanuit het dorp wordt daarmee een deel van het erf uit het zicht onttrokken door als het ware een deel van de bosrand het landschap in te schuiven. Aanplant van een vogelbosje aan de rand van een erf wordt algemeen gezien als een verrijking van de biodiversiteit en daarmee een verhoging van de natuurwaarde. Tevens kan het als een landschappelijke verbetering gezien worden door de afschermende werking.”
4. Eisers betwisten dat de houtwal en het vogelbosje de natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden versterken en zijn daarentegen van mening dat deze waarden worden aangetast. Daarvoor wijzen eisers op een eerder besluit van verweerder uit 2018 waarbij een aanlegvergunning voor een soortgelijke houtwal en vogelbosje is geweigerd omdat deze waarden onevenredig zouden worden aangetast. Het is dan ook opmerkelijk dat de vergunning nu wel wordt verleend, zo stellen eisers.
Eisers betogen dat vergunningverlening op grond van het geldende artikel 36.2.3 ook niet mogelijk is, en verwijzen daarvoor naar de zienswijzenota voor het bestemmingsplan “Buitengebied 2019” waarin is aangegeven dat de redactie van deze bepaling het niet mogelijk maakt om een vergunning voor een houtwal te verlenen.
5. In de quickscan wordt qua landschap (onder meer) een onderscheid gemaakt in “oude bouwlanden” en “oude bouwlanden enclaves”. In de paragraaf “oude bouwlanden enclaves” wordt – in tegenstelling tot het gebied “oude bouwlanden” – niet ingegaan op de aanwezigheid van houtwallen. Onder “Conclusie/ toetsingscriteria” staat het volgende:
- Respecteer de open ruimte tussen dorp en bos. Sta hier geen of zeer transparante verticale elementen toe
(…)
- ( Veranderen van) Erfbeplanting is goed mogelijk, mits de nieuwe situatie zich goed in het karakter voegt. Een voor deze locatie op maat gemaakt plan is daarbij van grote waarde.
De rechtbank stelt vast dat in het gebied “oude bouwlanden enclaves” openheid een landschappelijke en cultuurhistorische waarde vormt. In de quickscan die het toetsingskader vormt staat immers dat de open ruimte moet worden gerespecteerd en dat geen (of anders slechts zeer transparante) verticale elementen moeten worden toegestaan.
Naar het oordeel van de rechtbank doet de aangevraagde houtwal gelet op de lengte van 155 meter en de breedte tussen 12 en 18 meter onevenredige afbreuk aan de openheid van het gebied, zodat niet wordt voldaan aan het toetsingskader uit artikel 36.2.3, eerste alinea.
Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat openheid op deze specifieke locatie geen landschappelijke- en cultuurhistorische waarde vormde vanwege de aanwezigheid van een houtwal in het verleden, overweegt de rechtbank dat de houtwal in kwestie niet op de voorliggende locatie aanwezig was maar op een perceel aan de oostzijde. Van een reconstructie van het oude cultuurlandschap op deze locatie is reeds daarom geen sprake. Uit de quickscan blijkt daarnaast niet dat binnen dit gebied wordt ingezet op reconstructie van een cultuurlandschap met houtwallen.
Omdat sprake is van een afbreuk aan de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden, is de vergunde activiteit in strijd met het bestemmingsplan.
De beroepsgrond slaagt.
6. Voor wat betreft de uitzondering in de tweede alinea van artikel 36.2.3 overweegt de rechtbank dat deze bepaling betrekking heeft op een houtopstand. Het begrip “houtopstand” is in de planregels niet gedefinieerd. De rechtbank ziet, mede gelet op de verwijzing in artikel 36.2.1, onder g, van de planregels naar de Bomenverordening 2016, aanleiding om voor de definitie van “houtopstand” aansluiting te zoeken bij deze Bomenverordening. Daarin is “houtopstand” als volgt gedefinieerd:
“één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg.”
Uit deze definitie volgt dat een houtopstand niet op een lijn te stellen is met een houtwal.
Omdat de voorliggende aanvraag ziet op de aanleg van een houtwal, en niet op een houtopstand, is deze bepaling niet van toepassing. Al hetgeen over de formulering van deze uitzondering is aangevoerd kan daarom buiten beschouwing blijven.
Omdat voor de houtwal en het vogelbosje één aanvraag is ingediend, en de aanvraag voor wat betreft de houtwal reeds in strijd is met het bestemmingsplan, kan ook buiten beschouwing worden gelaten of ook voor het vogelbosje sprake is van afbreuk aan de landschappelijke- en cultuurhistorische waarden, en daarmee strijd met het bestemmingsplan.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Omdat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan dient deze op grond van artikel 2.11, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) mede te worden aangemerkt als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo). Deze omgevingsvergunning wordt slechts geweigerd als toepassing van artikel 2.12, eerste lid, niet mogelijk is.
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijking voor het realiseren van een houtwal bevat, zodat een afwijking op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o, van de Wabo niet mogelijk is. Ook vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o in samenhang met artikel 4 van bijlage II bij het Bor is niet mogelijk.
Voor de aanvraag kan daarom uitsluitend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo een omgevingsvergunning worden verleend. Op de voorbereiding van een besluit over verlening van een dergelijke omgevingsvergunning is op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. De procedure kan dan met een ontwerpbesluit opnieuw aanvangen.
8. Op de zitting is gesproken over een aanpassing van de houtwal en het vogelbosje waar beide partijen mee kunnen leven. Eisers hebben aangegeven geen bezwaren tegen (delen van) de houtwal en het vogelbosje te hebben als de ligging wordt aangepast en de derde-partij heeft aangegeven bereid te zijn om de ligging aan te passen. Het ligt daarom voor de hand dat partijen en verweerder met elkaar in overleg treden over een mogelijke aanpassing van de aanvraag voordat een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd.
Proceskosten en griffierecht
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.068 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.068;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 174 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.A. Nijmeijer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 36.2.1 van het bestemmingsplan.