ECLI:NL:RBGEL:2021:784

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
05/740068-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor steekincidenten en mishandeling met betrekking tot een derde verdachte die is overleden

Op 15 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen uit Westervoort en Arnhem, die betrokken waren bij twee steekincidenten en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan poging tot doodslag en mishandeling. De zaak kwam voort uit een ruzie op 4 februari 2017 in Arnhem, waarbij de verdachte met een mes meerdere keren in de buik van het slachtoffer heeft gestoken, wat leidde tot levensbedreigend letsel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, en dat de verdachte zich ook schuldig had gemaakt aan mishandeling op 6 juli 2016. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de mishandeling en bedreiging, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen voldoende bewijs boden voor de mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging, omdat dit niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die ook PTSS had opgelopen door het geweldsdelict. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/740068-17
Datum uitspraak : 15 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1967 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan [adres 1] .
Raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
20 januari 2020 en 1 februari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 februari 2017 in de gemeente Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, (meermalen) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de borst en/of de buik, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 4 februari 2017 te Arnhem, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (meerdere) steekwond(en) in de borst en/of de buik) en/of een beschadiging van de linkerlong en/of een beschadiging van het middenrif en/of een beschadiging van de maag(spier) heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp te steken en/of te prikken;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 4 februari 2017 te Arnhem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (meermalen) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 6 juli 2016 te Arnhem, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal (met de vuist) op/tegen het hoofd te slaan/stompen;
3.
hij op of omstreeks 6 juli 2016 te Arnhem, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een mes aan die [slachtoffer] te tonen/voor te houden en (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: "ik vermoord jou", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte had - op zijn minst -
voorwaardelijk opzet ten aanzien van de levensberoving van [slachtoffer] .
Ook ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde mishandeling en de onder 3 tenlastegelegde bedreiging is voldoende wettig en overtuigend bewijs, met uitzondering van het onder 3 genoemde
‘ik vermoord jou’. Dit onderdeel vindt alleen steun in de aangifte van [slachtoffer] en niet in andere bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde geen bewijsverweer gevoerd. Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat er onvoldoende betrouwbaar bewijs is. De verklaring van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] zijn kort, weinig specifiek en wijken op bepaalde punten van elkaar af. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Op 4 februari 2017 heeft in Arnhem een ruzie plaatsgevonden waarbij verdachte en
[slachtoffer] betrokken waren. Tijdens die ruzie is [slachtoffer] op enig moment achterover gestruikeld, op de grond gevallen en gestoken. [2]
Uit het rapport van de forensisch arts leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] in ieder geval twee keer in zijn buik is gestoken. Daarbij is de longonderzijde geraakt, met een bloeding tot gevolg, is het middenrif doorboord en de maagspier aangesneden, die vervolgens is gaan bloeden. [3]
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. [4] Verdachte heeft dit gedaan met een vleesmes met een lemmet van circa 20 centimeter. [5]
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe dit handelen van verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd. Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag dient allereerst te worden beoordeeld of verdachte met zijn handelen de bedoeling (opzet) heeft gehad om
[slachtoffer] te doden. De rechtbank overweegt dat hiervan niet is gebleken. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op de dood. Daartoe overweegt de rechtbank dat wanneer met een vleesmes met een lemmet van circa 20 centimeter met kracht in de buikholte van een persoon wordt gestoken, een deel van het menselijk lichaam met vitale lichaamsdelen en organen, de kans dat die persoon daaraan overlijdt naar algemene maatstaven aanmerkelijk te noemen. Dit mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, bekend worden verondersteld. Bovendien is dergelijk steken zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan dan dat verdachte het risico op het intreden van het gevolg bewust heeft aanvaard. Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
Feit 2
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 6 juli 2016 in horecagelegenheid [naam] aan de [adres 2] te Arnhem door verdachte met de vuist op zijn hoofd is geslagen. [6] Ook getuige [getuige] heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat verdachte [slachtoffer] een aantal keer heeft geslagen, nadat de dochter van verdachte werd geslagen. [7]
De rechtbank acht op basis hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte aan [slachtoffer] dreigend een mes zou hebben getoond of voorgehouden en hem daarbij heeft bedreigd met de woorden:
‘ik vermoord jou’.Deze verwijten volgen alleen uit de aangifte en worden niet ondersteund door overige bewijsmiddelen in het dossier. Dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks4 februari 2017 in de gemeente Arnhem,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet,
(meermalen
)met een mes,
althans een scherp/puntig voorwerp,in
de borst en/ofde buik
, in elk geval in het lichaamvan die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks6 juli 2016 te Arnhem,
althans in Nederland,[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meerdere malen,
althans eenmaal (met de vuist
)op/tegen het hoofd te slaan/stompen.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag
feit 2:
mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer, noodweerexces of putatief noodweer toekomt. De officier van justitie heeft hiertoe primair aangevoerd dat de lezing van de gebeurtenissen op 4 februari 2017 van verdachte niet aannemelijk is geworden omdat deze in tegenspraak is met de bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte heeft met een mes de aanval op [slachtoffer] ingezet en hem uiteindelijk meermaals weten te steken. Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke aanranding van het lijf van de vrouw van verdachte of van zijn eigen lijf. De vrouw van verdachte heeft zich provocerend gedragen en geweigerd te vertrekken. Er was geen enkele noodzaak voor verdachte om ter plaatste te gaan, laat staan met een enorm vleesmes. Aan de zijde van verdachte is bovendien sprake van ‘culpa in causa’ wat mede in de weg staat aan een beroep op noodweer. Ten slotte kan het door verdachte meermaals steken van [slachtoffer] in de buikstreek, met potentieel dodelijk gevolg, niet als een proportionele verdedigingshandeling worden beschouwd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat aan verdachte een beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte en zijn vrouw. Het feit dat verdachte met een mes in zijn hand richting de situatie is gelopen staat niet in de weg aan een beroep op noodweer. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat indien blijkt dat ten tijde van het steken door verdachte geen sprake meer was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, verdachte als gevolg van een hevige gemoedsbeweging toch mocht menen dat hij zich moest verdedigen. Verdachte dient ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
De beoordeling door de rechtbank
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel (putatief) noodweerexces.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient sprake te zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf waartegen noodzakelijke verdediging geboden is, dan wel een ogenblikkelijk dreigend gevaar daartoe.
Op de camerabeelden is het volgende te zien:
12.32
uur: 1e omstander bemoeit zich met [slachtoffer] en verdachte die vechtend op de grond liggen;
12.36
uur: 2e omstander bemoeit zich met de vechtende [slachtoffer] en verdachte;
12.38
uur: [slachtoffer] en verdachte kunnen opstaan. [slachtoffer] struikelt achterover en valt op de grond;
12.41
uur: verdachte loopt op [slachtoffer] af met een mes in zijn hand. Verdachte steekt meerdere keren met het mes in op [slachtoffer] terwijl die op de grond ligt.
Uit deze beelden leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] op het moment dat hij gestoken werd, zich op de grond bevond omdat hij was gevallen. Voor zover daarvoor al sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest en ook mocht verdedigen, is die aanranding geëindigd met het vallen van [slachtoffer] op de grond op drieënhalve meter afstand van verdachte af. Er was daarom geen sprake meer van een wederrechtelijke aanranding of dreigend gevaar daartoe, zodat ook geen sprake is van een noodweersituatie.
Dan is de vraag of verdachte een beroep toekomt op (al dan niet putatief) noodweerexces. Indien de noodweersituatie was beëindigd en de noodzaak van de verdediging niet meer aanwezig, kan sprake zijn van verontschuldigbare overschrijding indien het handelen het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de voorafgaande wederrechtelijke aanranding. In verband daarmee heeft de verdediging erop gewezen dat verdachte doodsangsten uitstond, voor hemzelf en zijn vrouw, en vanuit die doodsangst heeft gehandeld.
Verdachte heeft meermalen verklaard dat hij zich niet kan herinneren of en hoe hij tot het steken is gekomen. Of het steken aldus het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging is om die reden niet vast te stellen. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk geworden dat verdachte in een hevige gemoedsbeweging heeft gestoken en is daarom van oordeel dat een beroep op (putatief) noodweerexces niet kan slagen.
De feiten en de verdachte zijn derhalve strafbaar.

6.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van 14 dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in subsidiaire zin bepleit een straf op te leggen die er op neer komt dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Er kan volstaan worden met een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke straf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee geweldsdelicten op verschillende dagen. Eén daarvan is een bijzonder ernstig feit: een poging tot doodslag door het slachtoffer
[slachtoffer] met een groot mes meerdere keren in zijn buik te steken. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan potentieel levensbedreigend letsel opgelopen. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat het letsel niet nog ernstiger is geweest en dat hij het incident heeft overleefd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook welke impact die gebeurtenis en de nasleep hebben gehad en nog altijd hebben op het slachtoffer.
De rechtbank weegt mee dat verdachte bewust naar de ruzie tussen zijn vrouw en de familie [slachtoffer] toekwam en op zijn weg daar naar toe, nadat hij de situatie had bekeken, een mes uit zijn auto heeft gehaald en zich daarmee in de ruzie heeft gemengd. Door zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbeuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit soort strafbare feiten veroorzaken in zijn algemeenheid een schok in de samenleving en zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid. Dit geldt vooral voor de buurtbewoners, winkeliers en het winkelend publiek die zonder dat te willen getuigen zijn geweest van het steekincident. Uit de verklaringen van verdachte bij de politie, maar ook ter zitting, krijgt de rechtbank de indruk dat verdachte niet doordrongen lijkt van de ernst van zijn handelen. Dit zijn omstandigheden die in het nadeel van verdachte zijn.
De rechtbank overweegt dat dit de eerste keer is dat verdachte met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast betreffen de mishandeling en poging tot doodslag feiten uit 2016 en 2017 die om organisatorische reden op de spreekwoordelijke plank bij het Openbaar Ministerie zijn blijven liggen. De redelijke termijn is hiermee ruim overschreden, waarmee, in het voordeel van verdachte, rekening zal worden gehouden in de strafmaat.
Verder is uit een rapport van de reclassering van 18 december 2019 gebleken dat verdachte PTSS-klachten heeft ontwikkeld na het incident. Hiervoor is hij onder behandeling geweest bij een psycholoog. Hij toont verder geen problemen op diverse leefgebieden. De reclassering ziet geen problemen met agressieregulatie. Sinds verdachte is geschorst uit de voorlopige hechtenis is het toezicht op hem goed verlopen. Verdere reclasseringsbemoeienis is niet geïndiceerd. Ook deze omstandigheden weegt de rechtbank, in het voordeel van verdachte, bij de strafmaat.
De rechtbank is van oordeel dat bij een incident waarbij meerdere malen met een mes in het bovenlijf is gestoken een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Alles overwegend legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.

7.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het onder 1 tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 665,- aan materiële schade en € 7.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er € 28,- van de ziekenhuis daggeldvergoeding moet worden afgetrokken. Uit de brief van Rijnstate blijkt dat [slachtoffer] van 4 februari 2017 tot en met 12 februari 2017 in het ziekenhuis heeft gelegen. Dat waren in totaal negen en niet tien dagen. Verder ontbreekt een nota van de zorgverzekering omtrent het eigen risico. Deze schadepost is derhalve niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Tussen de bijlagen van de vordering is een opsomming van bedragen te zien maar nergens is terug te vinden dat de kosten ten behoeve van [slachtoffer] zijn gemaakt of dat ze verband houden met het onder 1 tenlastegelegde. Het ontbreekt dan ook aan causaal verband. Met betrekking tot de verzochte immateriële schadevergoeding is de hoogte van het gevorderde bedrag niet in lijn met bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend. Voorts is sprake van een flinke mate van eigen schuld van [slachtoffer] . Dit dient te leiden tot een aftrek van 50% wegens eigen schuld van het toe te kennen bedrag.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de daggeldvergoeding voor het verblijf in het ziekenhuis met één dag aftrek dient te worden gecorrigeerd. De daggeldvergoeding tot een hoogte van € 252,-
(9 dagen maal € 28,-) kan worden toegewezen.
Ter onderbouwing van de kosten voor eigen risico van het jaar 2017 zijn uit bijlage 5 twee bedragen voor ziekenhuishulp af te leiden: € 321,72 en € 15,60. Voor het overige betreffende deze schadepost overweegt de rechtbank dat het opvragen van benodigde bewijsmateriaal een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In totaal kan daarom slechts een deel van het bedrag aan eigen risico 2017 worden toegewezen, te weten: € 337,32. Voor het overige wordt [slachtoffer] ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaard.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Benadeelde heeft lichamelijk en geestelijk letsel opgelopen. Benadeelde diende te worden geopereerd aan zijn verwondingen (bijlage 1 van de vordering) en de steek- en operatiewonden hebben tot blijvende ontsierende littekens geleid (bijlage 2 van de vordering). Het geweldsmisdrijf heeft een forse psychische impact gehad op benadeelde, en heeft dat nog steeds. Er is bij [slachtoffer] PTSS gediagnosticeerd waarvoor een EMDR-behandeling is ingezet. Dat heeft nog niet het gewenste effect gehad. Verdere behandeling in de toekomst is niet uitgesloten. Door de lichamelijke en fysieke gevolgen van het geweldsmisdrijf kon benadeelde de werkzaamheden in zijn eigen onderneming tijdelijk niet uitvoeren. Dit heeft geleid tot gemiste inkomsten met allerlei schulden tot gevolg. Uiteindelijk heeft benadeelde zich genoodzaakt gezien om zijn zaak te sluiten. Tot op heden is hij bezig met het oplossen van de financiële gevolgen ervan.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. Van eigen schuld van [slachtoffer] bij met name de steekpartij in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft hiermee daarom geen rekening gehouden bij haar oordeel over de hoogte van de gevorderde schadevergoeding zoals door de verdediging is bepleit.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000,- begroten. In totaal wijst de rechtbank aldus € 5.589,32 aan schadevergoeding aan de benadeelde partij toe.
Verdachte is vanaf 4 februari 2017 wettelijke rente over het toegewezen smartengeld verschuldigd, voor de overige toegewezen schadeposten vanaf 15 februari 2021.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 62 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor
de duur van 30 (dertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.589,32 aan materiële schade en smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.000,- vanaf 4 februari 2017 en over een bedrag van € 589,32 vanaf 15 februari 2021, tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 5.589,32 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.000,- vanaf 4 februari 2017 en over een bedrag van € 589,32 vanaf 15 februari 2021tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 62 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon, voorzitter, mr. S.C.A.M. Janssen en
mr. Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017055386, gesloten op 30 juni 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 64 en p. 65 en proces-verbaal van bevindingen PL20200124.1629, opgemaakt door [verbalisant 2] , gesloten op 24 januari 2020.
3.Rapport letselbeschrijving, p. 111-113.
4.Proces-verbaal van uitwerking van de camerabeelden, nummer 20200124-1629 opgemaakt en gesloten op 24 januari 2020 door verbalisante [verbalisant 2] .
5.Proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 53 (foto 11).
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 322.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 327.