ECLI:NL:RBGEL:2021:735

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
05/880088-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting en valsheid in geschrift na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging onvoldoende specifiek was, met name het bestanddeel 'valse hoedanigheid' werd als onvoldoende feitelijk beoordeeld. De rechtbank stelde vast dat de verdachte in de periode van 15 november 2014 tot en met 25 november 2015, samen met anderen, een verzekeringsmaatschappij had bewogen tot het uitbetalen van een schadevergoeding van 100.000 euro door het indienen van een valse schadeclaim. Echter, de rechtbank concludeerde dat het enkele claimen van niet geleden schade bij een professionele verzekeraar niet voldeed aan de eisen voor oplichting. Ook de poging tot oplichting werd niet bewezen, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor de stelling dat de overval was verzonnen of in scène gezet. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle feiten, omdat de handelingen niet konden worden aangemerkt als een 'specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen'. De dagvaarding werd voor een deel nietig verklaard, en de rechtbank kwam niet toe aan een nadere bespreking van bewijsverweren, aangezien de verdachte integraal van alle feiten werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/880088-15
Datum uitspraak : 27 januari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1975 in [geboorteplaats] , wonende aan [adres] ,
raadsman: mr. K. Canatan, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 2 mei 2018, 8 april 2020 en 13 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 november 2014 tot en met 25 november
2015 te Barneveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door één of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de [verzekeringsmaatschappij] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
een geldbedrag van 100.000,- euro, althans van enig geldbedrag, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders, handelend namens of onder de naam [bedrijf] , met vorenomschreven oogmerk, valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, bij die [verzekeringsmaatschappij] , een schadebedrag ad 365.133,- euro geclaimd naar
aanleiding van een door verdachte en/of zijn mededaders gestelde schade, waardoor de [verzekeringsmaatschappij] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte aan verdachte en/of de mededaders en/of [bedrijf] van 100.000,- euro (bij wijze van voorschot), terwijl die beweerdelijke schade ad 365.133,- euro niet was geleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 november 2014 tot en met 25 november 2015 te Barneveld, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) door het aannemen van een valse
hoedanigheid en/of een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels wederrechtelijk te bevoordelen,
de [verzekeringsmaatschappij] te bewegen tot afgifte van enige goed, het verlenen
van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld
en/of het teniet doen van een inschuld, te weten afgifte van een schadevergoeding van
365.133 euro, althans enig geldbedrag,
-een overval op het bedrijf [bedrijf] , waarbij 355 beeldschermen zouden
zijn ontvreemd, (gedeeltelijk) heeft verzonnen of in scène heeft gezet;
-een te hoog aantal televisies en/of een te hoog schadebedrag bij de verzekeraar heeft opgegeven;
-waarbij/waarna door of namens verdachte en/of zijn mededaders, in een civiele procedure bij de rechtbank (sector civiel) van de [verzekeringsmaatschappij] een schadebedrag van 365,133,- euro, in elk geval van enig geldbedrag, is geclaimd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks de datum van 23 november 2015 te Barneveld, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een dagvaarding in een civiele procedure bij de rechtbank (sector civiel),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door in de genoemde
dagvaarding de hoogte van het schadebedrag te stellen op (in totaal) 365.133
euro, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken.
1a. Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft voor wat betreft het bij feit 1 toegevoegde bestanddeel “valse hoedanigheid” verzocht de dagvaarding partieel nietig te verklaren. Hiertoe is aangevoerd dat het bestanddeel niet nader is gespecifieerd en het bestanddeel op zichzelf onvoldoende feitelijk is. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gaat om de toevoeging van een bestanddeel en dit geen aanleiding geeft om de dagvaarding voor wat betreft dit punt partieel nietig te verklaren.
De rechtbank overweegt dat in artikel 261 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)
eisen zijn opgenomen waaraan een tenlastelegging moet voldoen. Hierbij gaat het onder meer om vermelding van het feit, de tijd, de plaats en de wettelijke voorschriften. Van belang is dat voldoende duidelijk is wat de beschuldiging is en waartegen verdachte zich heeft te verdedigen. De tenlastelegging moet voldoende specifiek zijn.
De rechtbank overweegt dat het bestanddeel “valse hoedanigheid” onder het eerste feit niet nader is omschreven. Niet concreet is gemaakt welke valse hoedanigheid wordt bedoeld. Met de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat de tenlastelegging op dit punt onvoldoende feitelijk is.
De rechtbank is daarnaast ambtshalve van oordeel dat het bestanddeel “valse hoedanigheid” onder feit 2 evenmin voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv, omdat ook hier een nadere omschrijving ontbreekt.
Nu zowel voor wat betreft het eerste als het tweede feit onduidelijk is op welke wijze het bestanddeel valse hoedanigheid dient te worden te ingevuld, zal de rechtbank de dagvaarding met betrekking tot het bestanddeel “valse hoedanigheid” bij zowel het eerste als tweede feit nietig verklaren.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde kan worden bewezen en heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de dag die verdachte in verzekering gesteld heeft doorgebracht.
De officier heeft ter onderbouwing als eerste opgemerkt dat alhoewel in de zaak van de medeverdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 vrijspraak is gevraagd, gelet op de vermeende overvallers het medeplegen kan worden bewezen. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat de schadeopgave die door verdachte is opgesteld, niet overeen komt met de werkelijk geleden schade. Het aantal opgegeven televisies kan niet in drie ritten met de betreffende vrachtauto zijn vervoerd. Aangezien niet mogelijk is dat dit aantal televisies is buitgemaakt, kan worden bewezen dat een te hoog aantal televisies en een te hoog schadebedrag is geclaimd. Zowel de schade-aangifte als de lijst met weggenomen televisies is vals. De valsheden zijn vervolgens in de civiele procedure herhaald. Daarmee is sprake van zowel listige kunstgrepen als een samenweefsels van verdichtsels (feiten 1 en 2), aldus nog steeds de officier van justitie.
Voor wat betreft feit 2 kan naar de mening van de officier van justitie verder worden bewezen dat de overval al dan niet gedeeltelijk in scène is gezet. Er kunnen immers niet zo veel televisies als bij de verzekeringsmaatschappij opgegeven bij de overval zijn weggenomen. Verder vinden deze bevindingen, aldus de officier van justitie, steun in de e-mails en bijlagen die via [naam 1] zijn aangeleverd, de verklaringen [getuige] (die op punten steun vinden in de verklaring van [naam 2] ) en de omstandigheid dat door verdachten geen alternatief scenario is gesteld.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van feit 3:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de valsheid in geschrift (feit 3) niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij zal verdachte vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Inleidend
In deze zaak wordt verdachte onder feit 1 de oplichting van de [verzekeringsmaatschappij] verweten. Hierbij gaat het, aldus de tenlastelegging, om het claimen van een schadebedrag (met als gevolg dat een voorschot is uitbetaald), terwijl die beweerde schade niet is geleden.
Onder feit 2 gaat het om een poging tot oplichting van de [verzekeringsmaatschappij] door:
  • een overval (gedeeltelijk) te verzinnen dan wel in scène te zetten;
  • een te hoog aantal televisies en/of een te hoog schadebedrag op te geven; en/of
  • (vervolgens) een schadebedrag in een civiele procedure bij de rechtbank te claimen.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Zoals de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 20 december 2016 (
ECLI:NL:HR:2016:2889) heeft overwogen is voor veroordeling wegens oplichting onder meer vereist dat een of meer van de in artikel 326 Wetboek van Strafrecht specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen wordt of worden gebruikt. Gelet op de hiervoor onder paragraaf 1a besproken beslissing tot partiële nietigheid ten aanzien van het bestanddeel ‘aannemen van een valse hoedanigheid’ resteren het gebruik van listige kunstgrepen en/of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Bij listige kunstgrepen dient het te gaan om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Bij een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.
Van belang is dat niet iedere vorm van bedrog – bijvoorbeeld bestaande uit het enkele doen van een mededeling die niet waar is – of civielrechtelijke wanprestatie oplichting in de zin van artikel 326 Wetboek van Strafrecht oplevert.
Terug naar de feiten
De onder het eerste feit tenlastegelegde oplichting bestaat uit -kort gezegd- het claimen van schade die niet is geleden, waardoor [verzekeringsmaatschappij] (bij wijze van voorschot) tot afgifte van een bedrag van € 100.000,- is bewogen. Los van de vraag of er al dan niet schade is geleden door [bedrijf] , overweegt de rechtbank dat het enkele claimen van niet geleden schade bij een professionele verzekeraar onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een ‘specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij een ander waardoor een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen teneinde daarvan misbruik te maken’. Dit maakt dat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Bij het tweede feit worden achtereenvolgens het (gedeeltelijk) verzinnen dan wel in scène zetten van een overval, het opgeven van een te hoog aantal televisies en/of een te hoog schadebedrag en het (vervolgens) in een civiele procedure claimen van het schadebedrag als oplichtingshandelingen (ter invulling van de bestanddelen samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen) genoemd.
Voor wat betreft het verzinnen/in scène zetten van de overval op 15 november 2014 overweegt de rechtbank het volgende.
Naast het proces-verbaal inhoudende de verklaring van [naam 1] d.d. 13 januari 2015 van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] over wat de anonieme getuige aan hem heeft verteld, bevinden zich in het dossier e-mails van de anonieme getuige aan [naam 1] en verklaringen van de getuige [getuige] . In deze bewijsmiddelen wordt vermeld of verklaard (te hebben gehoord) dat de overval in scène is gezet.
Los van de vraag of het proces-verbaal met de verklaring van [naam 1] en de e-mails van de anonieme getuige voor het bewijs kunnen worden gebruikt, gaat het zowel in het geval van [naam 1] (via de anonieme getuige), de getuige [getuige] (via [naam 2] ) als bij de anonieme getuige (“via anderen”) om verklaringen ‘van horen zeggen’. Onvoldoende duidelijk is wat de bron van wetenschap is geweest – dan wel wordt de wetenschap door de bron zelf ( [naam 2] ) betwist – en welke motieven aan deze verklaringen ten grondslag hebben gelegen.
De rechtbank overweegt dat hierop ook geen zicht valt te verkrijgen omdat de politie na ontvangst van de informatie en mails van [naam 1] en het horen van getuige [getuige] geen nader onderzoek meer naar de overval heeft verricht, bijvoorbeeld door het natrekken van door verdachten geleverde informatie en mogelijke aanwijzingen omtrent de toedracht en de mogelijke daders van de overval. Het heeft er alle schijn van dat vanaf dat moment in het politieonderzoek nog slechts is uitgegaan van één hypothese, namelijk dat de overval in scène was gezet.
Dit alles maakt dat de betrouwbaarheid van de hiervoor genoemde verklaringen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende kan worden getoetst en deze verklaringen daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Het al dan niet gedeeltelijk verzinnen dan wel in scène zetten van de overval (het eerste gedachtestreepje) kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank merkt in dat kader nog het volgende op. Nog daargelaten of de rapporten over het onderzoek naar -kort gezegd- de vraag of het mogelijk is de hoeveelheid opgegeven gestolen televisies in drie keer te vervoeren in de tijd die de (al dan niet vermeende) overval heeft geduurd, voor het bewijs kunnen worden gebruikt, is de rechtbank van oordeel is dat de inhoud van deze rapporten geen (sluitend) bewijs vormt dat de overval is verzonnen en/of in scene is gezet.
Daarmee resteren de onder gedachtestreepjes 2 en 3 weergegeven handelingen, te weten het opgeven van een te hoog aantal televisies en/of een te hoog schadebedrag en het daarbij/daarna in een civiele procedure claimen van het schadebedrag. De rechtbank oordeelt dat zelfs als deze handelingen kunnen worden bewezen, zij niet kunnen worden aangemerkt als een ‘specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen waardoor bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen teneinde daarvan misbruik te maken’. Oftewel: (enkel) deze handelingen kunnen niet worden aangemerkt als oplichting. Dit maakt dat verdachte om die reden ook van het tweede feit zal worden vrijgesproken.
Nu verdachte integraal van alle feiten zal worden vrijgesproken, komt de rechtbank niet aan een nadere bespreking van bewijsverweren toe.

4.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de dagvaarding voor wat betreft het onder 1 en 2 tenlastegelegde bestanddeel “valse hoedanigheid” partieel nietig;
 spreekt verdachte vrij van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Jansen (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. A. Tegelaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2021.