ECLI:NL:RBGEL:2021:7344

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
21/004091-09 en 22/004653-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake vordering tot uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling na veroordeling wegens moord, verkrachting en doodslag

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 20 augustus 2021, wordt een vordering tot uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld. De veroordeelde, die in 2008 is aangehouden voor ernstige delicten waaronder moord en verkrachting, zou op 26 juli 2021 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. De officier van justitie heeft echter verzocht om uitstel van 1.095 dagen, onderbouwd door vermoedens van psychische stoornissen bij de veroordeelde, die weigert mee te werken aan een gedegen gedragskundig onderzoek. De rechtbank oordeelt dat nader onderzoek noodzakelijk is om het recidiverisico te kunnen inschatten. De rechtbank wijst op de noodzaak van een onafhankelijk onderzoek door het NIFP, dat in de penitentiaire inrichting waar de veroordeelde verblijft zal plaatsvinden. De rechtbank heropent het onderzoek en schorst de zaak voor onbepaalde tijd, met de opdracht om deskundigen te benoemen die de persoonlijkheid van de veroordeelde zullen onderzoeken. De beslissing om de vordering tot uitstel te honoreren of af te wijzen zal pas na dit onderzoek worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 21/004091-09 en 22/004653-12
VI-zaaknummer: 99/000278-36
Datum uitspraak: 20 augustus 2021

Tussenbeslissing van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[betrokkene] ,

geboren op [1975] te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting (PI) te Alphen aan den Rijn.
Raadsman: mr. R.D.A. van Boom, advocaat in Utrecht.

De procedure

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Arnhem van 10 november 2011 en arrest van de Hoge Raad van 17 september 2013 is de veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar en zes maanden veroordeeld.
Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Den Haag van 15 juli 2014 is de veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden veroordeeld.
De begindatum van de detentie van veroordeelde was 20 mei 2008.
Veroordeelde zou daardoor op 26 juli 2021 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 24 juni 2021 strekt tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 1.095 dagen.
Op 16 juli 2021 tijdens een pro forma behandeling heeft de rechtbank het onderzoek geschorst tot de inhoudelijke behandeling op 6 augustus 2021.

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare zitting van 6 augustus 2021. Daarbij zijn gehoord:
- de veroordeelde;
- de raadsman, mr. R.D.A. van Boom;
- deskundigen I. van Tilburg en S. Bos van Reclassering Nederland,
- deskundige R. Nienhuis, casemanager van de PI, met behulp van een videoverbinding,
- de officier van justitie, mr. E. Julsing.

De standpunten

De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering dient te worden toegewezen.
Daaraan is het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Gezien de bevindingen van het Pieter Baan Centrum in 2009 en het advies van [instelling] in 2020, en gelet op het strafblad van betrokkene waaronder met name beide levensdelicten waarvoor hij is veroordeeld, is aannemelijk dat veroordeelde lijdt aan één of meer psychische stoornissen. Hij weigert echter medewerking te verlenen aan een uitgebreide dubbelrapportage, waardoor de problematiek niet in kaart kan worden gebracht en ook geen afdoende behandelplan kan worden opgesteld. Het risico dat de veroordeelde opnieuw een misdrijf begaat, kan daarom onvoldoende worden ingeperkt door het stellen van bijzondere voorwaarden. Bovendien heeft de veroordeelde zich niet bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat deze niet onverwijld is ingediend en er ook geen actueel vastgesteld recidiverisico is. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een deskundige opnieuw onderzoek te laten verrichten ten aanzien van het recidiverisico, waarbij eerst een contra-expertise moet worden uitgevoerd naar de in het verleden gedane onderzoeken. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om een korter uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

De beoordeling

Tijdstip indienen vordering
Het oordeel van de rechtbank
Ten tijde van de veroordelingen op 10 november 2011, 17 september 2013 en 15 juli 2014 gold dat de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) onverwijld moest worden ingediend en uiterlijk dertig dagen voor de datum van de v.i. ter griffie moest zijn ontvangen (artikel 15d oud Sr).
De v.i. zou normaliter aanvangen op 26 juli 2021. De officier van justitie had onderhavige vordering dus uiterlijk op 26 juni 2021 moeten indienen. Nu de vordering op 24 juni 2021 is ingediend, is aan dit vereiste voldaan en is de vordering dus tijdig ingediend.
De rechtbank merkt daarnaast op dat de reclassering tot op het laatste moment heeft geprobeerd om veroordeelde te overtuigen mee te werken aan een gedegen onderbouwing van het recidiverisico. Hoewel op de eerste pagina van het v.i.-advies van Reclassering Nederland de datum 1 april 2021 staat vermeld, wordt op alle andere pagina’s de datum 28 april 2021 genoemd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat dit advies op 28 april 2021 is opgemaakt. Mede gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vordering onverwijld is ingediend nadat duidelijk werd dat veroordeelde niet wilde meewerken aan de voorziene voorwaarden en zich dus een grond voordeed voor het indienen van de vordering.
De rechtbank zal het verweer van de verdediging hieromtrent dan ook verwerpen.
Recidiverisico
De veroordeelde is onherroepelijk veroordeeld wegens het verkrachten en vermoorden van [slachtoffer 1] in 1994, waarvoor hij in 2008 is aangehouden. Daarnaast is hij onherroepelijk veroordeeld o.a. wegens het doden van [slachtoffer 2] in 2005. Deze zaken hebben destijds veel commotie veroorzaakt, mede omdat in eerste instantie twee andere mannen zijn veroordeeld voor de moord op [slachtoffer 1] . Veroordeelde heeft altijd zijn betrokkenheid bij deze feiten ontkend.
Hij heeft een uitgebreid strafblad en is meerdere keren veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, hoewel hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan vergelijkbare feiten.
NIFP-rapport
Op 28 april 2009 is een NIFP-rapport opgemaakt door het Pieter Baan Centrum in het kader van de strafzaak betreffende de moord op [slachtoffer 1] . Betrokkene heeft hieraan niet willen meewerken. Desondanks konden de rapporteurs een psychische problematiek bij betrokkene aanstippen.
“Al met al zijn er op grond van milieuonderzoek, strafdossier en de groepsobservatie zeker
aanwijzingen voor het bestaan van een antisociale (de impulsieve parasitaire levensloop
zonder respect voor anderen en afwezigheid van schaamte- en schuldgevoelens, fascinatie
voor messen) persoonlijkheidsstoornis met daarnaast vermoedelijk ook theatrale (de aandachtsbehoefte), narcistische (de zelfgenoegzaamheid, de egocentrische en weinig betrokken instelling) en borderline (de innerlijke leegte en de geschonden - seksuele - identiteit) kenmerken. Tevens zijn er aanwijzingen voor seksueel deviante gedragingen in de voorgeschiedenis. In de relatiegeschiedenis valt op dat betr. vriendinnen kiest die opvallend zwak en kwetsbaar zijn (verstandelijk gehandicapt dan wel behept met een psychiatrische stoornis) of veel ouder.”
Omdat betrokkene iedere medewerking aan het onderzoek had geweigerd, konden deze, op andere onderzoeksinstrumenten gebaseerde hypothetische oordelen niet worden getoetst in gesprekken met betrokkene. Ook kon daarom niets worden gezegd over het bestaan van deze stoornissen ten tijde van de moord op [slachtoffer 1] , vijftien jaar daarvoor en dus ook niet over de eventuele doorwerking daarvan in zijn handelen destijds.
Rapport [instelling]
Op 7 februari 2020 heeft [instelling] een rapport opgemaakt in het kader van een eventuele klinische plaatsing en/of detentiefasering (het opbouwen van vrijheden in aanloop naar de invrijheidstelling). Hierbij zijn verschillende risicotaxatie-instrumenten gebruikt, maar omdat de rapporteur hiervoor alleen de beschikking had over informatie van de veroordeelde zelf en deze beide indexdelicten ontkent, is de resulterende risicotaxatie beperkt valide.
De rapporteur concludeert dat de kans op algemene recidive niet kan worden uitgesloten, maar dat op basis van de beschikbare informatie een algemeen oordeel onvoldoende kan worden gegeven. De veroordeelde herkent zich in de psychologische beschrijving van een in de kern beschadigde man met bij tijden een instabiel zelfgevoel, die zich door het leven heen een survivorsmentaliteit heeft aangemeten, waarbij hij wisselend verschillende affectafweer laat zien uit zelfbescherming en om bij tijden ervaren innerlijke leegte te vullen. De veroordeelde geeft aan open te staan voor hulpverlening gericht op onderliggende persoonlijkheidskenmerken, zelfregulatie en coping, maar ervaart op dit moment geen authentieke wens aan behandeling hiervan.
Niettemin werd gedurende het onderzoek in wisselende mate krenkbaarheid, zelfgenoegzaamheid en boosheid bij betrokkene geconstateerd. Ook viel op een discrepantie tussen zijn ervaringen/klachtenrapportage enerzijds en het waargenomen lijden anderzijds. Deze kenmerken zouden in een behandeltraject kunnen worden geadresseerd. De aard, timing, intensiteit en fasering van een dergelijk traject kon op basis van dit onderzoek echter niet worden omschreven.
Advies Reclassering Nederland
Op 28 april 2021 heeft de reclassering een advies uitgebracht in het kader van de v.i. De reclassering geeft aan dat in de afgelopen twee jaar binnen een penitentiair programma is geprobeerd veroordeelde naar een klinische setting te leiden. Dit is niet gelukt, mede vanwege de complexiteit van de casus. Hoewel de veroordeelde eerder enige bereidheid toonde om mee te werken aan een klinische opname voor nadere diagnostiek, staat hij hier nu niet meer voor open. De reclassering heeft desondanks een indicatiestelling voor forensische zorg aangevraagd, maar deze is afgewezen. Nieuw onderzoek door de reclassering heeft niet geleid tot nieuwe inzichten. Veroordeelde wilde in het verleden nog enigszins meewerken, maar daar is nu geen sprake meer van. Gelet op de ernst van de veroordelingen en de grote zorgen over eventuele recidive ziet de reclassering op dit moment geen mogelijkheden om een plan van aanpak op te stellen en de kans op recidive te beïnvloeden. De risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. De reclassering adviseert dan ook de v.i. uit te stellen.
Advies penitentiaire inrichting
Op 7 mei 2021 heeft de vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn een negatief advies uitgebracht over de v.i. Het is vanwege de volhardende ontkenning van de veroordeelde niet gelukt hem onder te brengen in een behandelsetting. Op zijn verzoek is de mogelijkheid tot plaatsing in een woonopvangproject onderzocht, maar dit heeft geen positief resultaat gehad vanwege de dominante persoonlijkheid van veroordeelde en de maatschappelijke onrust die opname in een instelling voor de instelling zou veroorzaken. Pogingen tot het vinden van huisvesting hebben evenmin tot positief resultaat geleid.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er de afgelopen jaren door meerdere instanties rapporten over veroordeelde zijn opgemaakt, maar die hebben geen van alle geresulteerd in een eenduidig beeld over de persoonlijkheid van betrokkene.
Enerzijds zijn er duidelijk vermoedens dat de veroordeelde lijdt, dan wel heeft geleden, aan een persoonlijkheidsstoornis, waarvan de daarbij gegeven karakterisering lijkt in te passen bij de indexdelicten waarvoor hij is veroordeeld, te weten twee zeer ernstige levensdelicten die koel en berekenend zijn gepleegd. Dit blijkt uit het NIFP-rapport en wordt bevestigd door het rapport van [instelling] . Deze onderzoeken waren noodgedwongen beperkt van opzet omdat betrokkene deels niet heeft meegewerkt en de rapporteurs ook geen delictanalyse hebben kunnen doen en niet in staat zijn gesteld de risicovormende en beschermende factoren in betrokkene’s leven in kaart te brengen. Het PBC-onderzoek is bovendien gedateerd en het onderzoek van [instelling] had een beperkte onderzoeksopdracht.
Anderzijds stelt betrokkene zich op het standpunt dat er geen structurele psychiatrische problemen zijn. Hij is het eens met de conclusie van [instelling] dat hij door gebeurtenissen in zijn jeugd een in de kern beschadigde man is geworden, met periodes van innerlijke leegte en een survivor-mentaliteit. Die eigenschappen kunnen in het verleden best wel voor instabiliteit en delictgevaar hebben gezorgd (maar hebben in ieder geval geen rol gespeeld bij de index-delicten daar hij deze ontkent), maar daar is hij nu overheen. Hij heeft tijdens de detentie veel meer een berustende houding ontwikkeld en zelfcontrole gekregen.
De rechtbank, die moet uitgaan van de onherroepelijke veroordelingen en dus ook van zijn daderschap bij beide zeer ernstige levensdelicten, wil deze ‘geruststellende’ opvattingen van betrokkene echter laten toetsen door neutrale rapporteurs.
Vooraleer op de vordering te beslissen, wil de rechtbank derhalve nog een uiterste poging doen om meer en beter onderbouwd inzicht te krijgen in eventuele psychische problematiek van de veroordeelde en de invloed daarvan op het door diverse instanties veronderstelde recidiverisico.
Veroordeelde heeft duidelijk kenbaar gemaakt, zowel op de terechtzitting als in de diverse rapporten, dat hij weigert mee te werken aan onderzoek in een klinische setting. Ook houdt hij ondanks de veroordelingen vast aan zijn onschuld aan de indexdelicten zodat een gesprek hierover niet mogelijk is, ook al zou hij dat willen. De rechtbank heeft hier kennis van genomen en zal daarom opdracht geven tot het opstellen van een onafhankelijk onderzoek door het NIFP dat plaats zal moeten vinden in de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. De rechtbank is het niet eens met het openbaar ministerie dat een dergelijk multidisciplinair uitsluitend in een klinische setting, bij voorkeur een observatiekliniek, kan plaatsvinden. Dat is wellicht, indien bij het onderzoek hindernissen te verwachten zijn, een te prefereren setting, maar zeker niet de enig mogelijke setting.
Dit onderzoek zal moeten worden afgenomen door een psychiater en een psycholoog met ruime ervaring op het forensisch vlak. De rechtbank realiseert zich dat het onderzoek een beperkte strekking zal hebben, nu de veroordeelde niet over de delicten wil praten c.q. zegt te kunnen praten, maar acht het van belang een laatste poging te ondernemen om de mogelijkheden van v.i., eventueel met bijzondere voorwaarden, te onderzoeken.
Rapporteurs dienen onderstaande vragen als hun leidraad te nemen:
Is onderzochte lijdende aan een psychische aandoening of beperking en/of verstandelijke handicap en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven?
a. Wat is, gezien het voorgaande, uw verwachting met betrekking tot de mogelijke recidive van betrokkene, mede gelet op de onherroepelijk bewezenverklaarde indexdelicten en alle andere omstandigheden van de casus?
b. Welke beschermende functies in de persoonlijkheid of het functioneren dienen hierbij in ogenschouw te worden genomen?
c. Welke contextuele, situatieve of andere condities dienen hierbij in ogenschouw te worden genomen?
d. Is er iets te zeggen over eventuele onderlinge beïnvloeding van deze factoren en condities?
3. Welke aanbevelingen van gedragsdeskundige en van andere aard zijn te doen voor interventies die het eventuele recidivegevaar kunnen beperken?
4. Betrokkene heeft geruime tijd in de gevangenis verbleven, buiten de samenleving die in die tijd is veranderd. Hoe is zijn ontwikkeling vanuit gedragsdeskundig oogpunt te omschrijven?
5. Als betrokkene weigert onderzocht te worden, tot welke overweging geeft dat aanleiding?
De verdediging heeft betoogd dat rapporteurs altijd de eerder opgemaakte adviezen en rapporten opvragen en dus niet onbevangen en blanco het gesprek met de veroordeelde zullen aangaan. Het opvragen van informatie uit dergelijke bronnen is echter de standaardprocedure bij het opmaken van gedragskundige rapportages. De rechtbank merkt daarbij op dat deskundigen het ook niet altijd met elkaar eens zijn. Het onderzoek zal worden uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen van het NIFP en de rechtbank gaat er van uit dat zij tot een geheel eigen conclusie kunnen komen.
Het laten verrichten van contra-expertise naar de in het verleden gedane onderzoeken, zoals door de verdediging verzocht, wordt afgewezen omdat dat niet zal bijdragen aan het in kaart brengen van betrokkene’s persoonlijkheid op dit moment.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris voor het benoemen van twee deskundigen, na de officier van justitie en de raadsman in de gelegenheid te hebben gesteld opmerkingen te maken of voorstellen te doen omtrent de vraag wie kan worden benoemd.
Conclusie
De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting heropenen en de zaak voor onbepaalde tijd aanhouden, zodat het NIFP het onderzoek kan uitvoeren in de penitentiaire inrichting waarin de veroordeelde is gedetineerd.
Beslissing
De rechtbank:
heropent het onderzoek;
schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd;
stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris voor de benoeming van twee gedragsdeskundigen teneinde hen onderzoek te laten verrichten naar de persoonlijkheid van betrokkene als hiervoor vermeld, welk onderzoek plaats dient te vinden in de penitentiaire inrichting waarin de veroordeelde is gedetineerd;
bepaalt dat de veroordeelde, zijn raadsman en de reclassering voor de nader te bepalen terechtzitting opgeroepen dienen te worden.
Deze tussenbeslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, voorzitter, mr. J.A.P. Bakker en
mr. W. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Aalbers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 augustus 2021.
mr. F.J.H. Hovens en mr. J.A.P. Bakker zijn buiten staat deze tussenbeslissing mede te ondertekenen.