ECLI:NL:RBGEL:2021:7339

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
9150868 \ CV EXPL 21-1036
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van woning na beëindiging van een relatie met tijdelijke gebruiksovereenkomst

In deze zaak vordert de eisende partij, de eigenaresse van een woning, ontruiming van de woning door de gedaagde partij, die daar na de beëindiging van hun relatie is blijven wonen. De relatie tussen de partijen eindigde in april 2019, waarna de gedaagde partij in de woning mocht blijven wonen op basis van een tijdelijke gebruiksovereenkomst. De eisende partij heeft de gedaagde partij in november 2020 formeel op de hoogte gesteld dat het gebruiksrecht was opgezegd en dat de gedaagde partij de woning uiterlijk op 31 december 2020 moest verlaten. De gedaagde partij heeft echter nagelaten de woning te ontruimen, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de afspraken tussen partijen kwalificeren als een huurovereenkomst, maar dat de wettelijke huurbescherming niet van toepassing is omdat het gebruik naar zijn aard slechts van korte duur was. De kantonrechter oordeelt dat de eisende partij recht heeft op ontruiming, aangezien de gedaagde partij niet binnen de afgesproken termijn heeft gehandeld. De kantonrechter wijst de vordering tot ontruiming toe en stelt de ontruimingstermijn op twee maanden na betekening van het vonnis. De vordering tot schadevergoeding van de eisende partij wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er hogere huurinkomsten zijn misgelopen. De gedaagde partij wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 9150868 \ CV EXPL 21-1036 \ 50749
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [plaats]
eisende partij
gemachtigde mr. L.E. Ginsberg
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [plaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. B. Willemsen
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 juni 2021 en de daarin genoemde processtukken
- de comparitie van partijen van 26 augustus 2021.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is eigenaresse van de woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
[eisende partij] en [gedaagde partij] waren partners en hebben de woning samen bewoond.
2.3.
In april 2019 is de relatie geëindigd. [eisende partij] heeft de woning verlaten en is elders gaan wonen. [eisende partij] heeft aan [gedaagde partij] toegezegd dat hij in de woning mocht blijven wonen totdat hij andere huisvesting gevonden zou hebben. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde partij] aan [eisende partij] voor het gebruik van de woning een bedrag zou betalen van € 800,00 per maand, welk bedrag later is verlaagd naar € 600,00 per maand.
2.4.
Bij exploot van 30 november 2020 is aan [gedaagde partij] een brief van de gemachtigde van [eisende partij] betekend, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“Op 1 april 2019 is met u de afspraak gemaakt dat u tijdelijk de Woning kon gebruiken totdat u elders onderdak had gevonden. U gaf aan dit zo spoedig mogelijk te doen. Voor de overbruggingsperiode zou u een kostenvergoeding betalen. (…)
Cliënte heeft zeer veel coulance getoond door u in de woning te laten zitten zodat u nog enige tijd onderdak zou hebben. (…)
U heeft een gebruiksovereenkomst en die is opzegbaar. U zult dan ook moeten vertrekken.
Hierbij wordt uw gebruiksrecht dan ook formeel opgezegd. (…)
Cliënte stelt u in de gelegenheid (…) de Woning uiterlijk 31 december 2020 te verlaten.”
2.5.
[gedaagde partij] heeft de woning niet verlaten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde partij] veroordeelt om de bovenwoning staande en gelegen aan [adres] te [plaats] met al het zijne en de zijnen te ontruimen en te verlaten en deze woonruimte leeg, schoon en in goede onbeschadigde staat met achterlating van hetgeen aan [eisende partij] toebehoort en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eisende partij] te stellen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde partij] niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van € 30.000,-, of op een datum zoals de rechtbank in goede justitie verneemt te behoren;
b. [gedaagde partij] veroordeelt de woning voornoemd eenmaal ontruimd te hebben, de woning niet opnieuw in gebruik te nemen;
c. [gedaagde partij] veroordeelt tot het vergoeden van de schade die [eisende partij] heeft geleden – en nog zal lijden tot aan de dag van ontruiming door [gedaagde partij] – zijnde een bedrag wegens gederfde huurinkomsten van € 600,- per maand vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van ontruiming van [gedaagde partij] , dan wel een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren;
d. [gedaagde partij] veroordeelt tot het vergoeden van de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) over de schadevergoeding – zoals genoemd onder sub c – vanaf 1 januari 2021, dan wel een datum die de rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren;
e. [gedaagde partij] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten overeenkomstig de staffel behorend bij het Besluit bij de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten, alsmede in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde kosten vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en om [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de nakosten, te voldoen binnen 15 dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
Aan de vordering legt [eisende partij] het volgende ten grondslag. Er is sprake van gebruik naar zijn aard van korte duur. Het gebruiksrecht van [gedaagde partij] is door opzegging op 31 december 2020 geëindigd. Als eigenaresse heeft [eisende partij] recht om ontruiming van de woning te vorderen. Een beroep op huurbescherming is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Ook lijdt [eisende partij] schade door het onrechtmatig gebruik van de woning door [gedaagde partij] . De schade betreft onder meer gemiste huurinkomsten, omdat [eisende partij] de woning voor een hogere huurprijs had kunnen verhuren.
3.3.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten. [gedaagde partij] zou de woning graag verlaten, maar het is voor hem niet mogelijk om op korte termijn een passende woning te vinden. Daarnaast bestrijdt [gedaagde partij] het tijdelijke karakter van de huurovereenkomst. Volgens hem is sprake van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd en komt hem huurbescherming toe.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat [eisende partij] de woning aan [gedaagde partij] ter beschikking heeft gesteld en [gedaagde partij] daarvoor een vergoeding aan [eisende partij] betaalt. De afspraken tussen partijen kwalificeren daarmee als huurovereenkomst. De vraag die voorligt is of [gedaagde partij] huurbescherming geniet.
4.2.
De wettelijke huurbescherming is niet van toepassing als de huurovereenkomst een gebruik betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is, zo volgt uit artikel 7:232 lid 2 BW. Een beroep op huurbescherming komt [gedaagde partij] voorts niet toe als dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Gebruik naar zijn aard van korte duur?
4.3.
Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van huur welke een gebruik betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is, moet worden gekeken naar de aard van het gehuurde en naar de aard van het gebruik. Ook zijn van belang de bedoelingen van partijen bij het aangaan van de overeenkomst, de effectuering van die bedoelingen en de duur van het gebruik (Hoge Raad 8 januari 1999, NJ 1999, 495). Toepasselijkheid van de korteduuruitzondering is aan de orde als partijen een bijzonder gebruik van de woonruimte overeenkomen, dat door dat bijzondere karakter slechts van korte duur kan zijn. Uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat het wetsartikel zeer restrictief moet worden opgevat; het moet gaan om gevallen waarin voor iedereen duidelijk is dat er geen sprake kan en mag zijn van een beroep op huurbescherming (vgl. Handelingen II 1978/79, p. 5026 en Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 38).
4.4.
Het gaat in deze zaak om de woning die partijen samen hebben bewoond omdat zij een affectieve relatie hadden. De afspraak dat [gedaagde partij] in de woning van [eisende partij] mocht blijven wonen totdat hij iets anders had gevonden, kan daar niet los van worden gezien. [eisende partij] gunde [gedaagde partij] na beëindiging van hun relatie enige tijd om elders onderdak te vinden. Dat maakt naar het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van bijzonder en een daardoor kortdurende vorm van gebruik. Het was voor beide partijen onmiskenbaar dat het ging om een huurovereenkomst met een tijdelijk karakter. De pogingen die [gedaagde partij] naar eigen zeggen heeft gedaan om andere huisvesting te vinden, bevestigen dat.
4.5.
Dat het [gedaagde partij] tot nu toe niet is gelukt om elders onderdak te vinden, kan [gedaagde partij] niet aan [eisende partij] tegenwerpen. Van [eisende partij] kan na 2,5 jaar niet meer worden verwacht dat zij nog langer wacht. Wat de oorzaken van het niet-slagen ook zijn, partijen hebben bij het maken van de afspraak in april 2019 niet voor ogen gehad dat die periode zo lang zou duren als nu het geval is.
4.6.
Dat partijen geen termijn hebben afgesproken, zoals [gedaagde partij] stelt, is op zichzelf juist, maar doet aan het beoogde tijdelijk karakter van de overeenkomst niet af. Ook de verstreken duur van het gebruik maakt niet dat het gebruik niet meer naar zijn aard van korte duur is. De oorzaak van het tijdsverloop ligt immers geheel in de invloedssfeer van [gedaagde partij] .
4.7.
Het voorgaande maakt dat naar het oordeel van de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen een gebruik betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is. Een beroep op de wettelijke huurbescherming komt [gedaagde partij] daarom niet toe.
Redelijkheid en billijkheid
4.8.
De kantonrechter merkt nog op dat het beroep van [gedaagde partij] op huurbescherming bovendien zou afstuiten op artikel 6:248 lid 2 BW. [eisende partij] zou de dupe worden van de coulance die zij met het maken van de afspraak richting haar ex-partner heeft betracht, als zij voor onbepaalde tijd de huurrelatie met [gedaagde partij] zou moeten voortzetten. Onder alle genoemde omstandigheden is een beroep op de wettelijke huurbescherming naar het oordeel van de kantonrechter dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Ontruiming
4.9.
Nu geen wettelijke huurbescherming van toepassing is, is de huurovereenkomst door opzegging door [eisende partij] op 31 december 2020 geëindigd. De vordering tot ontruiming zal de kantonrechter dan ook toewijzen.
4.10.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de ontruimingstermijn te stellen op twee maanden na de betekening van het vonnis.
4.11.
De gevorderde dwangsommen indien [gedaagde partij] niet binnen de gestelde termijn tot ontruiming zou overgaan, zal de kantonrechter afwijzen. Met een ontruimingsvonnis zal [eisende partij] reeds een executoriale titel in handen hebben, waarmee indien nodig gedwongen ontruiming door de deurwaarder kan geschieden. [eisende partij] heeft onvoldoende gesteld waarom daarnaast dwangsommen nodig zijn.
4.12.
Ook de vordering van [eisende partij] om [gedaagde partij] te veroordelen de woning na ontruiming niet opnieuw in gebruik te nemen, zal de kantonrechter afwijzen, omdat niet gebleken is van een belang daarbij.
Schadevergoeding
4.13.
Ten aanzien van de door [eisende partij] gevorderde schadevergoeding overweegt de kantonrechter als volgt. Dat de zus van [eisende partij] de woning per 1 maart 2021 zou zijn gaan huren tegen een kale huurprijs van € 1.200,00 per maand, zoals door [eisende partij] in eerste instantie gesteld, is niet komen vast te staan. [eisende partij] heeft verder onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij de woning tegen een hogere huurprijs aan een derde partij zou hebben kunnen verhuren. De vordering tot schadevergoeding zal de kantonrechter daarom afwijzen.
4.14.
[eisende partij] vordert ter zake buitengerechtelijke kosten een bedrag overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Omdat de vordering tot ontruiming geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eisende partij] onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd dat zij kosten heeft gemaakt die op grond van die norm voor vergoeding in aanmerking komen. De kantonrechter zal de vordering ter zake buitengerechtelijke kosten dan ook afwijzen.
Proceskosten en nakosten
4.15.
[gedaagde partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De wettelijke handelsrente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
4.16
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de bovenwoning aan [adres] te [plaats] met alles wat van [gedaagde partij] is en ieder die bij [gedaagde partij] hoort, te verlaten en te ontruimen en de sleutels af te geven aan [eisende partij] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] begroot op € 108,14 aan dagvaardingskosten, € 85,00 aan griffierecht en € 374,00 (2 x tarief € 187,00) aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis, alsmede een bedrag van € 93,50 (0,5 x € 187,00) aan nakosten;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G. Hilberink en in het openbaar uitgesproken op