ECLI:NL:RBGEL:2021:7337

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
9085574 \ CV EXPL 21-726
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over schade aan motor na reparatiewerkzaamheden en de vraag of er sprake was van een vriendendienst of een overeenkomst tot aanneming van werk

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is er een geschil ontstaan tussen de eisende partij en de gedaagde partij over schade aan een motor na spuitwerkzaamheden. De eisende partij, eigenaar van een Honda CRF1000L Africa Twin, had de gedaagde partij, die een eenmanszaak runt, benaderd voor het uitvoeren van spuitwerkzaamheden aan de motor. De communicatie tussen partijen vond plaats via WhatsApp, waarbij de gedaagde partij een bedrag van € 200,- voor de werkzaamheden en transport vroeg. De eisende partij vorderde later een schadevergoeding van € 2.302,83, omdat er schade aan de motor zou zijn ontstaan tijdens het verblijf bij de gedaagde partij.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst tot aanneming van werk tot stand is gekomen en niet enkel een vriendendienst. De gedaagde partij betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de schade niet door zijn toedoen was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de eisende partij niet voldoende bewijs had geleverd dat de schade tijdens het verblijf bij de gedaagde partij was ontstaan. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde partij niet in gebreke was gebleven in zijn zorgplicht en wees de vordering van de eisende partij af. Tevens werd de eisende partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral bij geschillen over schade en aansprakelijkheid. De rechtbank heeft de vordering van de eisende partij afgewezen en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 9085574 \ CV EXPL 21-726 \ 50749
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. B.J. van Drueten
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 april 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- brief van 22 juni 2021 van de zijde van eisende partij met producties;
- de mondelinge behandeling van 20 juli 2021.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is eigenaar van een crossmotor Honda CRF1000L Africa Twin (hierna: de motor).
2.2.
[gedaagde partij] drijft een eenmanszaak (spuitbedrijf) genaamd [bedrijfsnaam] .
2.3.
Op 18 september 2020 heeft [eisende partij] [gedaagde partij] benaderd voor het verrichten van spuitwerkzaamheden aan de motor. De spuitwerkzaamheden zagen op het lakwerk van het frame en de benzinetank. [eisende partij] schreef aan [gedaagde partij] per Whatsapp:
[gedaagde partij] ! Before I sell the bike, how much is to spray the area where the boots scratched the frame?When you got an appointment for me? :P
2.4.
[gedaagde partij] heeft op 18 september 2020 aan [eisende partij] geantwoord:
Bring it to meOr I can pick it up by trailer(…)I can pick it up tonight and fix it next week for you
2.5.
Op de vraag
“how much?”van [eisende partij] heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] geantwoord:
I only use petrolTo come to youI can do it in the lost hours next week
2.6.
Op 19 september 2020 schreef [gedaagde partij] per Whatsapp aan [eisende partij] :
I’ll fix it for you. Just pay me the patril for transport
2.7.
[eisende partij] antwoordde daarop op 19 september 2020:
No then I pay 200No free work
2.8.
[gedaagde partij] reageerde vervolgens met
“Ok”, gevolgd door een lachende smiley en een duimpje omhoog.
2.9.
[gedaagde partij] stuurde daarop op 19 september 2020 een iDEAL-betaalverzoek voor een bedrag van € 200,00.
2.10.
[eisende partij] reageerde met
“Gedaan”. [gedaagde partij] schreef vervolgens aan [eisende partij] terug: “
No no..when the job is done mate!”.
2.11.
Op 18 september 2020 heeft [gedaagde partij] de motor per trailer bij [eisende partij] opgehaald.
2.12.
Op 22 oktober 2020 heeft [eisende partij] de werkplaats van [gedaagde partij] bezocht en de motor gezien.
2.13.
Op 30 oktober 2020 is de motor door een medewerker van [gedaagde partij] per trailer teruggebracht naar het huisadres van [eisende partij] .
2.14.
Bij brief van 19 november 2020 heeft [eisende partij] [gedaagde partij] verzocht een bedrag van € 3.000,- te betalen wegens schade aan de motor.
2.15.
Op verzoek van [eisende partij] heeft [taxateur] op 9 december 2020 een schadetaxatie opgemaakt. [taxateur] heeft de schade aan de motor begroot op een bedrag van € 2.243,63 inclusief taxatiekosten.
2.16.
Bij brief van 10 december 2020 heeft [eisende partij] [gedaagde partij] verzocht om, in plaats van het op 19 november 2020 genoemde bedrag, een bedrag van € 2.243,63 te betalen.

3.De vordering

3.1.
[eisende partij] vordert dat [gedaagde partij] , uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eisende partij] van een bedrag van € 2.302,83, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2021, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
Aan de vordering legt [eisende partij] het volgende ten grondslag. Op 18 september 2020 is tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] een overeenkomst tot stand gekomen. De overeenkomst hield in dat [gedaagde partij] voor € 200,- spuitwerkzaamheden zou verrichten aan de motor van [eisende partij] , inclusief transport. Op 19 september 2020 is – tijdens het verblijf van de motor bij [gedaagde partij] – schade aan de motor ontstaan, door toedoen van [gedaagde partij] . [gedaagde partij] is gehouden die schade te vergoeden. De schade bedraagt € 2.302,83 zoals volgt uit een taxatierapport van [taxateur] van 9 december 2020 vermeerderd met transportkosten.

4.Het verweer

4.1.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eisende partij] in de werkelijke proceskosten, subsidiair in de proceskosten volgens het liquidatietarief. [gedaagde partij] betwist dat er tussen hem en [eisende partij] een overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde partij] heeft als vriendendienst aangeboden de motor te spuiten en de motor per trailer te halen en te brengen. Ook betwist [gedaagde partij] schade aan de motor te hebben veroorzaakt.
4.2.
[gedaagde partij] voert verder het volgende aan als verweer. [eisende partij] heeft te laat geklaagd. De schade waar vergoeding van wordt gevorderd, heeft [eisende partij] pas op 30 november 2020 aan [gedaagde partij] gemeld. Ook is sprake van misbruik van recht, omdat [eisende partij] in de procedure bewust een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Een volledige proceskostenveroordeling is dan op zijn plaats.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is de kwaliteit van het spuitwerk aan de motor niet in geschil. Partijen twisten over de vraag of de door [eisende partij] gestelde schade aan de motor door toedoen van [gedaagde partij] is ontstaan en of [gedaagde partij] voor die schade aansprakelijk is. Daarvoor is allereerst van belang of partijen met elkaar rechtens afdwingbare afspraken hebben gemaakt, of dat sprake was van een vriendendienst.
Vriendendienst of overeenkomst?
5.2.
Een vriendendienst is de eenvoudige toezegging tot hulp en bijstand in de particuliere sfeer die niet als een overeenkomst moet worden opgevat. Indien een opdracht wordt verstrekt aan een beroeps- of bedrijfsmatig opererend persoon zal, indien de opdracht op de deskundigheid van deze persoon ziet of in het verlengde van zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening ligt, over het algemeen moeten worden aangenomen dat het nog steeds een opdracht in het kader van beroep of bedrijf is. Of sprake is van een vriendendienst is afhankelijk van de bedoeling van partijen en van wat partijen over en weer jegens elkaar hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
5.3.
Vaststaat dat [eisende partij] en [gedaagde partij] hebben afgesproken dat [gedaagde partij] het lakwerk en de benzinetank van de motor van [eisende partij] zou spuiten, waarbij de bedoeling was dat die spuitwerkzaamheden zouden worden verricht op het spuitbedrijf van [gedaagde partij] , hetgeen ook is gebeurd. De door [eisende partij] gevraagde werkzaamheden zagen daarmee op de deskundigheid van [gedaagde partij] en lagen in het verlengde van zijn beroepsuitoefening. Ook hadden partijen afgesproken dat [eisende partij] een bedrag van € 200,- aan [gedaagde partij] zou betalen. Weliswaar heeft [gedaagde partij] betoogd dat dit bedrag slechts zag op de transportkosten, maar uit de overgelegde correspondentie op 18 en 19 september 2020 volgt dit niet. Zo schreef [eisende partij] in zijn bericht van 19 september 2020
“no free work”, waarop [gedaagde partij] bevestigend reageerde.
5.4.
De tussen partijen gemaakte afspraak is naar het oordeel van de kantonrechter daarmee niet aan te merken als vriendendienst. Dat [gedaagde partij] de spuitwerkzaamheden
“in the lost hours”zou verrichten en partijen elkaar vanuit hun gedeelde hobby in crossmotors reeds kenden, al dan niet vriendschappelijk, maakt dat niet anders.
5.5.
Vaststaat dat de overeenkomst vervolgens gekwalificeerd kan worden als een overeenkomst tot aanneming van werk.
Zorgplicht geschonden?
5.6.
[eisende partij] heeft gesteld dat op 19 september 2020 – dus tijdens het verblijf van de motor bij [gedaagde partij] – schade aan de motor is ontstaan, door toedoen van [gedaagde partij] . [gedaagde partij] is volgens [eisende partij] voor de geleden schade aansprakelijk.
5.7.
Vaststaat dat [gedaagde partij] de motor op 18 september 2020 per trailer bij [eisende partij] heeft opgehaald en op 30 oktober 2020 per trailer heeft laten terugbrengen.
5.8.
Degene die een zaak moet afleveren, is verplicht tot de aflevering voor de zaak zorg te dragen op de wijze waarop een zorgvuldig schuldenaar dit in de gegeven omstandigheden zou doen (artikel 6:27 Burgerlijk Wetboek (BW)). De inspanningen die van de schuldenaar kunnen worden geëist, hangen mede af van de omstandigheden van het geval, waaronder de inhoud en strekking van de verbintenis, de gewoonte, de aard van het door hem uitgeoefende beroep of bedrijf en de middelen waarover een schuldenaar die een zodanig beroep of bedrijf uitoefent, pleegt te beschikken, aldus de Memorie van Toelichting. Indien de andere partij meent dat aan de zorgplicht niet is voldaan, rust op die partij de stelplicht en bewijslast.
5.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de schade aan de motor op 19 september 2020 is ontstaan, heeft [eisende partij] aangevoerd dat de motor op 1 september 2020 en op 18 september 2020 geen beschadigingen had. Op foto’s van 1 september 2020 is er volgens [eisende partij] geen beschadiging op de remklauw of de valbeugel te zien. Ook op de foto van 18 september 2020 zijn er volgens [eisende partij] geen valsporen zichtbaar op of bij de remklauw. Volgens [eisende partij] is op een foto die [gedaagde partij] op 19 september 2020 aan [eisende partij] stuurde wél een beschadiging zichtbaar. Diezelfde schade zou zichtbaar zijn op een foto van 22 oktober 2020, genomen door [eisende partij] tijdens zijn bezoek aan de werkplaats van [gedaagde partij] . Ook na aflevering van de motor op 30 oktober 2020 heeft [eisende partij] foto’s van de motor gemaakt.
5.10.
De schade waarvan [eisende partij] vergoeding vordert betreft de herstelposten die door [taxateur] op 9 december 2020 zijn getaxeerd. Het gaat met name om herstelposten die zien op inwendige schade aan de motor. Volgens [eisende partij] zijn alle herstelposten direct te linken aan een val van de motor naar rechts, langzaam rijdend of toen de motor stil stond.
5.11.
[gedaagde partij] heeft betwist dat gedurende de tijd dat de motor onder hem verbleef, er schade aan de motor is ontstaan.
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat de foto’s zoals die door [eisende partij] in het geding zijn gebracht onvoldoende zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat de motor op 19 september 2020 de schade heeft opgelopen zoals door [taxateur] in de taxatie is beschreven. Ten eerste gaat het om foto’s van de buitenkant van de motor. Zowel de foto’s van 1 september 2020 en 18 september 2020, alsook de foto van 19 september 2020, zeggen daarmee niets over de inwendige staat van de motor op die data. De foto’s van 1 september 2020 dateren bovendien van enige tijd vóór het afhalen van de motor door [gedaagde partij] . Met andere woorden: niet is vast te stellen wat de inwendige staat van de motor was vóórdat de motor per trailer bij [eisende partij] werd opgehaald. Hetzelfde geldt voor de staat van de motor bij aflevering bij [eisende partij] op 30 oktober 2020, opnieuw per trailer. Een gezamenlijke constatering van de uit- en inwendige staat van de motor op 18 september 2020 ontbreekt. De enige aanwijzingen die zou kunnen duiden op het ontstaan van schade gedurende het verblijf van de motor bij [gedaagde partij] , zijn enkele stipjes zoals door [eisende partij] met rondjes is weergegeven op de foto van 19 september 2020. Die stipjes zouden volgens [eisende partij] wijzen op de door hem vermoedelijke val van de motor naar rechts. Volgens [eisende partij] zou dat ook verklaren waarom [taxateur] uitsluitend herstelposten heeft getaxeerd die verband houden met de rechterzijde van de motor. [gedaagde partij] heeft daar tegenover gesteld dat de motor al een aantal jaren oud was, daarmee behoorlijk was gecrost op onverhard terrein en dat de motor sterk verontreinigd bij hem was aangekomen. De stipjes op de foto van 19 september 2020, indien het al beschadigingen zouden zijn, zijn onvoldoende om daaruit de conclusie te trekken dat de motor op 19 september 2020 bij [gedaagde partij] ten val is gekomen, en leiden dus niet tot een ander oordeel.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de inwendige schade aan de motor zoals door [taxateur] getaxeerd, tijdens het verblijf van de motor bij [gedaagde partij] door toedoen van [gedaagde partij] is ontstaan. Dat [gedaagde partij] voor de motor niet heeft zorggedragen op een wijze waarop een zorgvuldig schuldenaar dit in de gegeven omstandigheden zou doen, is de kantonrechter niet gebleken. [eisende partij] heeft ook niet anders of meer gesteld dat tot een andere conclusie zou kunnen leiden.
5.14.
De kantonrechter zal de vordering van [eisende partij] dan ook afwijzen. Aan de bespreking van het verdere verweer van [gedaagde partij] komt de kantonrechter daarmee niet toe.
Proceskostenveroordeling
5.15.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5.16.
[gedaagde partij] heeft verzocht [eisende partij] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten omdat hij misbruik heeft gemaakt van het procesrecht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [eisende partij] de vriendschappelijke relatie tussen partijen heeft verzwegen. Ook heeft [eisende partij] geprobeerd om schade op [gedaagde partij] te verhalen waarvan [eisende partij] heeft geweten dat die al aanwezig was.
5.17.
Uit jurisprudentie volgt dat de daadwerkelijke proceskosten alleen toewijsbaar zijn in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, waarvan pas sprake is als het instellen van de vordering, gelet op de ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Volgens de Hoge Raad kan hiervan sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende, dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
5.18.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij] geen misbruik van procesrecht heeft gemaakt door zijn vordering tegen [gedaagde partij] in te stellen. Met het oog op vorengenoemde terughoudendheid en de uit vaste jurisprudentie volgende eis dat sprake moet zijn van evidente ongegrondheid van de vordering, kan niet gezegd worden dat sprake is van misbruik van procesrecht aan de zijde van [eisende partij] , nu niet is komen vast te staan dat de vordering van [eisende partij] evident ongegrond is. Het verzoek van [gedaagde partij] tot vergoeding van haar werkelijk gemaakte kosten zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot worden op € 374,00 aan salaris van de gemachtigde;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G. Hilberink en in het openbaar uitgesproken op