ECLI:NL:RBGEL:2021:7296
Rechtbank Gelderland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vervroegde opeising van een kredietovereenkomst en toewijzing van vertragingsvergoeding
In deze zaak heeft de coöperatieve vereniging met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering betreft een bedrag van € 644,03, dat Rabobank van de gedaagde vordert op basis van een kredietovereenkomst. De procedure is gestart met een dagvaarding op 24 maart 2021, waarna de gedaagde in gebreke is gesteld voor het niet voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. Rabobank heeft de gehele nog openstaande kredietsom opgeëist, omdat de gedaagde niet tijdig aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
De kantonrechter heeft de vordering getoetst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht, aangezien het hier gaat om een kredietovereenkomst tussen een consument en een kredietgever. De overeenkomst is gesloten tussen de gedaagde en Rabobank en betreft een doorlopend krediet onder de productnaam Rabo Studenten Roodstaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in gebreke is gesteld en dat de vordering van Rabobank niet in strijd is met de dwingende bepalingen van het consumentenrecht.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van Rabobank toewijsbaar is, omdat de gedaagde geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om aan Rabobank te betalen het gevorderde bedrag van € 644,03, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 maart 2021. Daarnaast is de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op een totaal van € 739,22. Het vonnis is uitgesproken op 29 december 2021.