ECLI:NL:RBGEL:2021:7290

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
05-218151-21 ontneming
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na oplichting van oudere slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, geboren in 1995, die betrokken was bij oplichting van oudere slachtoffers. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier is geschat op € 23.396,69. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat de veroordeelde niet de enige was die de oplichting had gepleegd. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van bewijsstukken, waaronder bankafschriften en transacties die door de veroordeelde zijn uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en legde hem de verplichting op tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat. Tevens werd overwogen dat de vorderingen van benadeelde partijen in mindering kunnen worden gebracht op het ontnemingsbedrag, zodra het vonnis onherroepelijk wordt. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde, ondanks zijn beperkte draagkracht, niet kan worden vrijgesteld van zijn betalingsverplichting. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer : 05/218151-21 (ontneming)
Datum uitspraak : 10 december 2021
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
thans gedetineerd te P.I. Arnhem te Arnhem
Raadsvrouw: mr. H.E. Berman, advocaat in Purmerend

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op
€ 23.396,69.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat uitkering van toegewezen bedragen aan de slachtoffers voor de ontneming gaat.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet voor toewijzing vatbaar is, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het niet veroordeelde is die de oplichting gepleegd heeft, maar zijn mededader en dat daarom, zo begrijpt de rechtbank, veroordeelde slechts voor een gedeelte van het ontnemingsbedrag aansprakelijk gehouden kan worden. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de vorderingen van benadeelde partijen, voor zover toegewezen bij vonnis, in mindering te brengen op het te bepalen ontnemingsbedrag.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft gelet op het op 10 december 2021 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van het medeplegen van (meermalen gepleegde) oplichting en diefstal is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Op 10 augustus 2021 en 11 augustus 2021 is er van de rekening van het echtpaar [slachtoffer 1] / [slachtoffer 2] een totaalbedrag van € 3.081,69,- gepind bij geldautomaten in Heerde, 's-Gravenhage en Rotterdam. Het betreft de volgende transacties [2] :
  • Op 10 augustus 2021 is er om 21.46 uur € 1.120,- contant opgenomen bij de geldmaat aan de Dorpsstraat 2 in Heerde;
  • Op 10 augustus 2021 is er om 22.09 uur € 1.160,- contant opgenomen bij de geldmaat aan de Dorpsstraat 2 in Heerde;
  • Op 10 augustus 2021 is er om 16.13 bij de BP aan de Capelseweg in Rotterdam een bedrag van € 1,69 betaald;
  • Op 11 augustus 2021 is er tussen 15.32 uur en 15.35 uur vier keer € 200,- opgenomen, dus in totaal een bedrag van € 800,-.
Op 23 juli 2021 en 24 juli 2021, is er van de rekening van aangever [slachtoffer 3] een totaalbedrag van € 13.798,- euro gepind. Het betreft de volgende transacties [3] :
  • Op 23 juli 2021 is er om 22:52 uur € 2000,- contant opgenomen bij een geldmaat aan de Thomas a Kempisstraat in Zwolle;
  • Op 24 juli 2021 om 12:35 uur is er € 5000,- contant opgenomen bij de geldmaat aan de Beethovenstraat te Amsterdam;
  • Op 24 juli 2021 is om 13:06 uur € 2200,- contactloos betaald bij Prada Amsterdam;
  • Op 24 juli 2021 om 13:31 uur is er € 1.860,- betaald bij Christian Dior NLD te Amsterdam;
  • Op 24 juli 2021 om 13:50 uur is er € 775,- contactloos betaald bij Balenciaga te Amsterdam;
  • Op 24 juli 2021 om 14:23 uur is er € 1.298,- contactloos betaald bij Four Amsterdam;
  • Op 24 juli 2021 om 16:13 uur is er € 665,- contactloos betaald bij de Bijenkorf te Amsterdam.
Op 10 augustus 2021 is er van de rekening van aangever [slachtoffer 5] een totaalbedrag van € 3.800,- overgeschreven naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] . [4]
Op 9 augustus 2021 is er van de rekening van aangever [slachtoffer 4] een totaalbedrag van € 2.717,- overgeschreven naar rekeningnummer: [rekeningnummer 2] . Er hebben in totaal drie overboekingen plaatsgevonden. De eerste overboeking betrof € 2.100,- . De tweede overboeking betrof € 117,- en de derde overboeking betrof € 500,-. [5]
Uit voormeld vonnis volgt dat verdachte samen met een of meer anderen zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van deze aangevers en dat verdachte (mede) verantwoordelijk is voor de afgeschreven geldbedragen van de rekeningen van verdachten. De in dat vonnis opgenomen bewijsmotivering en -redenering dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Gesteld noch gebleken is dat veroordeelde kosten heeft gemaakt. Verdachte heeft niet verklaard over een verdeling van de opbrengst tussen hem en zijn mededader(s). De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het voordeel niet geheel aan hem toe te rekenen.
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 23.396,69 en zal de rechtbank hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Aftrek van toegekende schadevergoeding benadeelde partijen?
Bij het vonnis in de strafzaak heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen toegekend tot een bedrag van € 6.198,16 (exclusief immateriële schade en reiskosten).
Het verschil tussen het wederrechtelijk voordeel en de toegekende schadevergoedingen wordt grotendeels verklaard door vergoedingen die banken coulance halve aan een aantal slachtoffers hebben uitgekeerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de aan benadeelde partij [slachtoffer 3] toegekende immateriële schadevergoeding en de aan benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] als proceskosten toegekende reiskosten in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat die schade niet het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft en de proceskosten geen kosten betreffen die veroordeelde heeft gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het bij toepassing van artikel 36e lid 9 Sr om in rechte onherroepelijk toegekende vorderingen. Het betreffende vonnis is echter nog niet onherroepelijk.
Uitgangspunt is dat aan de inning van de schadevergoedingsmaatregel voorrang wordt gegeven boven inning van de ontnemingsmaatregel. Indien en voor zover het vonnis van heden dat mede inhoudt de toekenning van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, onherroepelijk wordt, zal de rechtbank nu reeds voor alsdan bepalen dat een bedrag van
€ 6.198,16 (toegekende totaalbedrag aan schadevergoeding exclusief immateriële schade en reiskosten) in mindering strekt op de ontnemingsmaatregel.
Draagkracht veroordeelde
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de veroordeelde naar het zich laat aanzien thans niet over veel draagkracht beschikt, niet aannemelijk is geworden dat hij naar redelijke verwachting ook in de toekomst in het geheel geen draagkracht zal hebben om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheid heeft de veroordeelde gedurende de voor de ontnemingsmaatregel geldende verjaringstermijn onbeperkt uitstel van betaling dan wel betaling in termijnen toe te staan, alsmede de op grond van artikel 6:6:26, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan de veroordeelde geboden rechtsgang, waarmee hij in een later stadium vermindering dan wel kwijtschelding van het door de rechtbank vast te stellen bedrag kan verzoeken.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 23.396,69;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt dat indien en voor zover het vonnis van heden, dat mede inhoudt de toekenning van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, onherroepelijk wordt, op het ontnemingsbedrag in mindering strekt het bedrag van € 6.198,16 (bedrag toegekende schadevergoeding exclusief immateriële schade en reiskosten);
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 133 dagen.
Aldus gegeven door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. P.J.C. Cremers en
mr. W. Oosterbaan, rechters, in tegenwoordigheid van C. Aalders, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2021.
mr. W. Oosterbaan is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord-en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021378653 , gesloten op 15 oktober 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Rekeningafschrift Rabobank Basisrekening, p. 78 en p. 79.
3.Transactieoverzicht, p. 188 t/m 199.
4.Transactieoverzicht, p. 247.
5.Transactieoverzicht p. 261.