In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een tussenuitspraak in een civiele procedure betreffende een kredietovereenkomst tussen [gedaagde partijen] en DSB Bank N.V., die in faillissement verkeert. De curator van DSB Bank vordert betaling van een bedrag van € 22.445,18, bestaande uit hoofdsom en vertragingsschade, van de gedaagde partijen. De procedure is gestart na een betalingsachterstand van de gedaagde partijen op een doorlopend krediet dat in 2001 is aangegaan. De curator stelt dat de gedaagde partijen in gebreke zijn gebleven en dat de gehele vordering op grond van de algemene voorwaarden is opgeëist. De gedaagde partijen hebben verweer gevoerd en stellen dat er compensatie moet plaatsvinden met een eerder aangeboden poliscompensatie van DSB Bank. De kantonrechter heeft in deze tussenuitspraak overwogen dat de curator de vordering moet onderbouwen met een herberekening van de gevorderde bedragen, waarbij duidelijk moet worden gemaakt welke bedragen betrekking hebben op de hoofdsom en welke op vertragingsvergoeding. Tevens is de curator in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat het krediet daadwerkelijk in 2009 is opgeëist. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de curator moet zijn standpunt verduidelijken in een akte.