ECLI:NL:RBGEL:2021:7192

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
05/103342-21 + 05/224474-21 (gev ttz) + 05/183807-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens vernieling, bedreiging, belediging en brandstichting met gevangenisstraf en terbeschikkingstelling

Op 17 december 2021 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man uit Rekken. De man werd veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder vernieling, bedreiging, belediging en brandstichting. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden op, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De feiten vonden plaats in april en augustus 2021. De man vernielde op 15 april 2021 een ruit en een windlicht van een woning in Eerbeek en beledigde een vrouw met kwetsende woorden. Op 19 augustus 2021 stichtte hij brand in een kamer en bedreigde hij een begeleider met de dood. De rechtbank oordeelde dat de man lijdt aan een ernstige psychische stoornis, wat invloed had op zijn gedrag. De rechtbank achtte de opgelegde straf en maatregel noodzakelijk om recidive te voorkomen en de veiligheid van anderen te waarborgen. De benadeelde partijen, slachtoffers van de vernieling en belediging, kregen een schadevergoeding toegewezen van €250,- per persoon voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/103342-21 + 05/224474-21 (gev ttz) + 05/183807-20 (tul)
Datum uitspraak : 17 december 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 in [geboorteplaats] (Azerbeidzjan),
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Achterhoek in Zutphen.
Raadsman: mr. L.J. Krijgsman, advocaat in Enter.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 december 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is onder
parketnummer 05/103342-21ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 april 2021 te Eerbeek, althans in de gemeente Brummen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning gelegen aan de [adres 2] ) en/of een windlicht, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 15 april 2021 te Eerbeek, althans in de gemeente Brummen opzettelijk [slachtoffer 3] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: jij bent een kankerhoer, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Aan verdachte is onder
parketnummer 05/224474-21ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 augustus 2021 te Rekken, gemeente Berkelland opzettelijk brand heeft gesticht in zijn/een kamer van [naam] , welke kamer deel uitmaakte van een aaneengesloten bebouwing/kamer(complex), door open vuur in aanraking te brengen met een kartonnen doos,
althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een kartonnen doos en/of een gordijn geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de (overige) inboedel/inventaris van die kamer, aaneengesloten kamers en/of de rest van het pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meerdere (mede)bewoners en/of medewerkers van [naam] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2021 te Rekken, gemeente Berkelland [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Kom dan als je echt stoer bent. Dan pak ik je." en/of “ik kom je nog wel tegen. Ik maak je dood. Kankerlijer’’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle onder de parketnummer 05/103342-21 en 05/224474-21 tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 05/103342-21 heeft de raadsman bepleit dat een deel van feit 1 niet bewezen kan worden verklaard, omdat er geen direct bewijs is voor de vernieling van een windlicht. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat er twee verklaringen zijn die aangeven dat er voorafgaand aan de vernieling is beledigd, één verklaring dat het er na zou zijn geweest en één ontkennende verklaring. Gelet hierop moet de verdachte worden vrijgesproken, omdat niet overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] heeft beledigd.
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 05/224474-21 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman primair aangevoerd dat verdachte erkent te hebben gescholden, maar niet heeft bedreigd. Subsidiair wordt naar voren gebracht dat uit vermeend geuite woorden geen vrees kan zijn ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Verdachte dient dus te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Parketnummer 05/103342-21
Feit 1
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat op 15 april 2021 het raam aan de voorzijde van haar woning, gelegen aan de [adres 2] in Eerbeek, is vernield. Er lag een baksteen in de hoek aan de achterzijde van de woonkamer. In deze hoek stond een windlicht. Dat windlicht was kapot en de scherven daarvan lagen op de grond. De baksteen lag naast het windlicht op de grond. [2] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de hele woonkamer onder het glas lag en dat de baksteen aan de andere zijde van de woning tegen de muur tot stilstand is gekomen en dat daarbij nog een windlicht is vernield. [3] Verdachte heeft bekend dat hij een baksteen door de ruit van aangever heeft gegooid. [4]
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ruit en het windlicht heeft vernield op 15 april 2021 in Brummen.
Feit 2
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij op 15 april 2021 op de [straat] in Eerbeek liep. [slachtoffer 3] zag dat verdachte ter hoogte van zijn oprit liep en zag dat hij haar aankeek. Zij hoorde dat verdachte met een luide stem “jij bent een kankerhoer!” riep, terwijl hij haar bleef aankijken. [slachtoffer 3] reageerde door “pardon” te roepen. Daarop riep verdachte opnieuw “jij bent een kankerhoer”. Daarna gooide verdachte de ruit van de woning in. [5] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij hoorde dat verdachte tweemaal “jij bent een kankerhoer” riep naar [slachtoffer 3] en daarna een baksteen door de ruit van de woning gooide. [6]
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige 1] . Dat getuige [slachtoffer 2] die nog in de woning was, verdachte pas heeft horen schelden nadat de ruit was vernield, doet aan het vorenstaande niet af. Zij heeft immers verklaard dat zij op de eerste verdieping aanvankelijk aan het stofzuigen was en dat pas toen ze de stofzuiger uitzette haar dochter in paniek hoorde schreeuwen. Eenmaal beneden wees haar dochter ( [slachtoffer 3] ) haar op de kapotte ruit en vervolgens zag ze dat verdachte in haar ( [slachtoffer 2] ’s eigen) richting liep en hoorde ze hem schelden. Hieruit volgt – mede in aanmerking genomen de boze gemoedstoestand van verdachte op dat moment - geenszins dat de verklaring van [slachtoffer 2] afdoet aan de bewijskracht van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige 1] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 3] heeft beledigd op 15 april 2021 in Brummen.
Parketnummer 05/224474-21
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 3 en 4;
  • het proces-verbaal van bevindingen, p. 18;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van de brandweer, p. 19 en 20;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 december 2021.
Feit 2
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op 19 augustus 2021 aan het werk was als begeleider bij [naam] . Hij heeft verklaard dat hij verdachte aansprak op het brandstichten. Verdachte reageerde daarop door “kankerlijer” en “ik maak je dood” te zeggen. Vervolgens zei verdachte tegen [slachtoffer 4] : “kom dan als je stoer bent. Dan pak ik je”.
Verder heeft [slachtoffer 4] verklaard dat hij zich bedreigd voelde en dat hij bang was voor verdachte. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij toen hij in de woonkamer alleen met verdachte was, hij constant zijn vinger op de alarmknop van zijn pieper had. [7] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij op 19 augustus 2021 werkzaam was als begeleider bij [naam] . Zij hoorde dat verdachte tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd: “ik maak je dood. Kankerlijer”. Ze heeft verder verklaard dat verdachte vervolgens nog met heel veel kankerwoorden [slachtoffer 4] heeft uitgescholden. Ook vertoonde verdachte de hele tijd een intimiderende houding tegen [slachtoffer 4] . [8]
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van bovenvermelde verklaringen. Dat verdachte de woorden en de dreiging die daar vanuit ging, achteraf in twijfel trekt, is veeleer passend bij hetgeen over zijn problematiek is gerapporteerd. De uitlatingen zijn reeds op zichzelf bedreigend te noemen, nog daargelaten dat verdachte kort er voor ook geweld en onvoorspelbaar gedrag heeft laten zien door brand te stichten. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging hieromtrent.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd op 19 augustus 2021 in Rekken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten onder parketnummers 05/103342-21 en 05/224474-21 heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 05/103342-21
1.
hij op
of omstreeks15 april 2021 te Eerbeek, althans in de gemeente Brummen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning gelegen aan de [adres 2] ) en
/ofeen windlicht,
in elk geval enig goed,dat geheel
of ten dele aan een ander,te weten aan [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op
of omstreeks15 april 2021 te Eerbeek, althans in de gemeente Brummen opzettelijk [slachtoffer 3] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: jij bent een kankerhoer
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Parketnummer 05/224474-21
1.
hij op
of omstreeks19 augustus 2021 te Rekken, gemeente Berkelland opzettelijk brand heeft gesticht in zijn
/eenkamer van [naam] , welke kamer deel uitmaakte van een aaneengesloten bebouwing
/kamer(complex),door open vuur in aanraking te brengen met een kartonnen doos,
althans met een brandbare stoften gevolge waarvan een kartonnen doos en
/ofeen gordijn
geheel ofgedeeltelijk
is/zijn verbrand
, in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor de (overige) inboedel/inventaris van die kamer, aaneengesloten kamers en
/ofde rest van het pand
, in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meerdere (mede)bewoners en
/ofmedewerkers van [naam]
, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
2.
hij op
of omstreeks19 augustus 2021 te Rekken, gemeente Berkelland [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Kom dan als je echt stoer bent. Dan pak ik je."
en/of “ik kom je nog wel tegen.Ik maak je dood. Kankerlijer’’
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 05/103342-21
feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
feit 2:
eenvoudige belediging.
Parketnummer 05/224474-21
feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is een psychiatrisch en psychologisch rapport opgemaakt. Aan beide onderzoeken heeft verdachte meegewerkt.
De psycholoog heeft vastgesteld dat verdachte lijdende is aan schizofrenie of een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis, een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis en aan een matig ernstige verstandelijke beperking. Daarvan was ook sprake ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Door zowel de schizofreniespectrumstoornis, als de verstandelijke beperking beschikt verdachte over onvoldoende probleemoplossende vaardigheden en over onvoldoende emotieregulatievaardigheden. Samenhangend met de schizofreniespectrumstoornis ontkent verdachte ziek te zijn. Ondanks dat verdachte verschillende verklaringen geeft met betrekking tot de brandstichting, kan in elk geval gesteld worden dat verdachte brand stichtte omdat hij weg wilde uit de situatie en, door zijn stoornissen, geen andere mogelijkheden zag om zijn situatie te veranderen. De psycholoog adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De psychiater stelt dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking, een psychotische stoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. De psychiater stelt daarnaast dat er sprake is van een gelijktijdigheidsverband tussen de vastgestelde stoornissen (psychotische kwetsbaarheid, verstandelijke beperking en stoornis in gebruik van cannabis) en de hem tenlastegelegde feiten. De stoornissen hadden een doorwerking in de hem tenlastegelegde feiten. Onderzoeker adviseert de feiten verdachte verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en maakt deze tot de hare en is op grond
daarvan van oordeel, gelet op het advies van de rapporterende deskundigen, dat de feiten verdachte in mindere mate kunnen worden toegerekend.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en dat daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikking met dwangverpleging opgelegd wordt. Ook heeft de officier van justitie gevorderd een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de stap naar tbs met dwangverpleging te groot is. Verdachte heeft weliswaar hulp nodig, maar niet valt in te zien waarom behandeling niet plaats kan vinden, juist nu dat nog niet volledig geprobeerd is. Indien de rechtbank toch een tbs-maatregel op legt, vraagt de verdediging een eventuele gevangenisstraf in duur te beperken, zodat verdachte zo snel mogelijk aan een behandeling kan beginnen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat
bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en
de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting
is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel uit het justitieel documentatieregister, gedateerd 5 november 2021;
  • de reclasseringsadviezen gedateerd 1 december 2021;
  • het Pro Justitia rapport van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus, gedateerd 6 november 2021;
  • het Pro Justitia rapport van N. van der Weegen, GZ-psycholoog, gedateerd 25 november 2021.
Verdachte heeft in een korte periode een omvangrijk strafblad omgebouwd en is al meermalen eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake bedreiging, belediging, mishandeling en vernieling. In 2020 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 115 dagen voorwaardelijk. Onderhavige feiten vonden plaats binnen de proeftijd van die veroordeling, terwijl verdachte in zorg was.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich wederom schuldig heeft gemaakt aan vernieling, bedreiging, belediging en een brandstichting. Met betrekking tot de vernieling en belediging, neemt de rechtbank verdachte het kwalijk dat die feiten zich (wederom) gericht hebben tot zijn buren. Brandstichting is een bijzonder ernstig feit, ook wanneer daarbij geen slachtoffers vallen en/of de materiële schade beperkt blijft. Het verloop van brand en de gevolgen daarvan, ook door rookontwikkeling zijn onvoorspelbaar en de gevolgen kunnen zelfs fataal zijn. De gevaarzetting is daardoor bijzonder groot.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en rekening houdend met de verminderde
toerekeningsvatbaarheid van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend
en geboden is en zal verdachte dan ook veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zal aan verdachte, zoals hierna
overwogen, de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd.
Bij de overweging verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen, heeft de rechtbank het
volgende betrokken.
In het psychiatrisch rapport wordt het volgende opgemerkt.
Er is geen tot een beperkt ziektebesef en daardoor is er een beperkte intrinsieke motivatie om deze medicatie verder te gebruiken en zich te verbinden aan een behandeling. De beperkte intrinsieke motivatie voor behandeling en daarmee reductie van het recidive risico moet met externe druk worden ondersteund. Onderzochte heeft tot nu toe de hulp die hem werd aangeboden afgewezen. Hij werd destijds verwezen door de huisarts maar hij maakte er geen gebruik van. Ook de recente klinische en opgelegde behandeling weigerde hij. Hij wilde liever zijn detentie uitzitten.
De problematiek van onderzochte is ernstig, geworteld en complex. Het recidivegevaar (geweld) is hoog. Het probleembesef en inzicht is beperkt. Zijn problematiek is onveranderd. Er is meer dwang nodig om onderzochte ertoe te bewegen om zijn stoornissen/ beperkingen onder ogen te komen en daarmee structureel iets te doen. Behandeling in een forensische setting is nodig. Onderzochte heeft aangetoond dat hij zich niet conformeert aan voorwaarden. Een klinisch traject in het kader van een deels voorwaardelijke detentie blijkt geen goede optie. Het risico is dat hij onbehandeld op straat komt te staan als hij afhaakt met alle risico’s van dien.
(…)
Een meer stevige maatregel acht onderzoeker noodzakelijk. Onderzoeker adviseert een kader dat onderzochte lange tijd geeft om de -voor een reductie van het recidive risico- noodzakelijke taken te volbrengen. Onderzoeker adviseert dan ook om onderzochte een tbs-maatregel op te leggen.
(…)
Onderzoeker is van mening dat de maatregel tbs met voorwaarden niet voldoende garanties zal bieden op het terugdringen van het recidivegevaar en dat daarom een tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk wordt geacht.
In het psychologisch rapport wordt nog het volgende opgemerkt.
Betrokkene behoeft, gezien de ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico, een klinische behandeling gericht op zijn ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis, zijn matig ernstige verstandelijke beperking en zijn stoornis in het gebruik van cannabis. Dit dient te worden gedaan door een instelling met expertise op het gebied van mensen met een verstandelijke beperking, psychiatrische problematiek en verslavingsproblemen. Deze behandeling zal moeten uitmonden in een vorm van begeleid of beschermd wonen. Betrokkene is, door het gebrek aan ziektebesef, niet gemotiveerd voor een dergelijk traject. Een dergelijk traject zal dan ook binnen een justitieel kader moeten plaatsvinden.
(…)
Duidelijk is geworden dat betrokkene zich niet kan houden aan voorwaarden. Behandeling kan dan ook alleen binnen een gedwongen kader plaatsvinden. Het kader van de zorgmachtiging is hiervoor niet geschikt. De GGZ is niet toegerust op het bieden van een op het terugdringen van het recidiverisico gerichte, langdurige behandeling in een beveiligde setting.
Rapporteur adviseert aan betrokkene een maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen. Een maatregel van een TBS met voorwaarden lijkt ook niet geschikt te zijn. Betrokkene beschikt over onvoldoende vaardigheden om zich aan voorwaarden te houden. Binnen een TBS met voorwaarden zal er dan ook veel tijd en energie gestoken worden in hoe om te gaan met het overtreden van voorwaarden door betrokkene, hetgeen dan ten koste gaat van de daadwerkelijke behandeling.
Ook de reclassering adviseert negatief over een tbs met voorwaarden en ondersteunt het advies tot het opleggen van tbs met dwangverpleging nu de reclassering tot de conclusie komt dat de verdachte geen medewerking heeft verleend aan het lopende reclasseringstoezicht en ook niet aan de opgelegde behandeling bij [naam] . De reclassering is van mening dat het op dit moment volstrekt ontbreekt aan een basis om te kunnen denken aan de mogelijkheid van tbs met voorwaarden. De verwachting is dat verdachte niet in staat is zich aan de te stellen voorwaarden te conformeren, ook niet als hij zegt daar wel toe bereid te zijn.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Verdachte is in het verleden klinisch behandeld. Hij heeft zich daarbij niet aan de regels gehouden en vormt een gevaar voor medebewoners en medewerkers van de kliniek. Binnen zijn proeftijd en terwijl hij opgenomen is, heeft hij zich opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Er is niet of nauwelijks sprake van ziektebesef, terwijl verdachte handelt vanuit of onder invloed van zijn stoornissen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat behandeling ter voorkoming van recidive noodzakelijk is, dat niet zal lukken in het kader van aan een voorwaardelijke veroordeling te verbinden voorwaarden, zodat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend en geboden is.
Aan de wettelijke voorwaarden voor een tbs-maatregel is voldaan: de bewezenverklaarde brandstichting betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens het begaan van deze feiten bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel. Oplegging van de maatregel is ook proportioneel gezien het strafblad, het verloop van eerdere interventies en het terugdringen van recidive.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van tbs zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Er is derhalve gelet op artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht sprake van een maatregel van tbs met dwangverpleging die in duur niet gemaximeerd is en dus langer kan duren dan vier jaar.
De gevorderde maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van de gevorderde gedragsbeïnvloedende maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank dient eerst het verloop van de tbs-maatregel afgewacht te worden. In het kader van de fasering binnen die maatregel, kunnen eveneens voorwaarden geformuleerd worden. Er is onvoldoende gebleken waarom daarnaast een dergelijke maatregel nodig zou zijn.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen (parketnummer 05-103342-21)

De benadeelde partijen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , hebben ieder in verband met de incidenten op 15 april 2021 een vordering tot schadevergoeding ingediend.
[slachtoffer 2] vordert € 1.725,- aan materiële schade en € 10.000,- aan smartengeld, beiden vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. [slachtoffer 2] legt aan haar vordering ten grondslag dat door het glas van het raam de laptop onbruikbaar is gemaakt en dat de kosten voor een nieuwe laptop zijn begroot op € 850,-. Daarnaast heeft zij schade door extra benzinekosten ter hoogte van € 875,- geleden. Wat betreft de immateriële schade stelt [slachtoffer 2] dat zij ernstige psychische klachten heeft door langdurige slaapproblemen en angsten. Hiervoor is zij onder psychische behandeling.
[slachtoffer 3]
vordert € 5.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook zij verzoekt om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook [slachtoffer 3] stelt slaapproblemen en angsten te hebben waarvoor zij psychische hulp krijgt.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het verband tussen het gooien van de baksteen en het beschadigen van de laptop is niet te leggen. Er is ook geen factuur overgelegd. Het verband met de benzinekosten is evenmin duidelijk. Voor de vordering van de immateriële schade voor zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] is op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geen plaats in het kader van een vernieling, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Die zijn onvoldoende onderbouwd volgens de officier van justitie.
Overweging van de rechtbank
Vernieling van een ruit van een ander levert in beginsel een onrechtmatige daad op. De dader dient de schade die [slachtoffer 2] daardoor rechtstreeks heeft geleden te vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schadevergoeding, zowel wat betreft de kosten van de laptop als de benzinekosten, echter onvoldoende is onderbouwd.
Wat betreft de door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gevorderde immateriële schadevergoeding geldt het volgende. Verdachte heeft [slachtoffer 3] beledigd in de directe omgeving van de woning waar zij en haar moeder ( [slachtoffer 2] ) woonachtig zijn en kort daarna heeft hij in haar aanwezigheid een baksteen door de ruit van die woning gegooid, dit terwijl [slachtoffer 2] zich op dat moment in de woning bevond. Uit de verklaringen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en getuige [getuige 1] volgt dat verdachte zich tijdens dit feitencomplex opgefokt en agressief gedroeg. Van de gedragingen van verdachte ging een zekere dreiging uit. Dit volgt ook uit de toelichtingen die op de vorderingen zijn gegeven. Door zijn gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het fundamentele recht op veiligheid van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De impact van het voorval zijn treffend omschreven. Beiden zorgen er bij het thuiskomen voor dat ze door verdachte niet gezien worden en zijn er alert op wat er onverwacht kan gebeuren. Hier speelt mede een rol dat de incidenten op 15 april 2021 niet de eerste confrontatie zijn geweest tussen verdachte en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben psychische klachten (gehad) in de vorm van langdurige slaapproblemen en angsten, waarvoor zij beiden onder behandeling (hebben ge)staan. Dit alles is het rechtstreekse gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte op 15 april 2021.
De rechtbank is daarom van oordeel dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] op andere wijze in hun persoon zijn aangetast als bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250,- per persoon, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige deel zullen de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kunnen in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat deze schade wordt vergoed, zal de rechtbank ten aanzien van deze bedragen ten behoeve van de benadeelde partijen de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Als verdachte dit bedrag niet betaald, kan telkens 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05/183807-20)

De rechtbank heeft verdachte op 23 maart 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen waarvan 115 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte meer gebaat is bij hulp dan bij straf. Daarbij helpt 115 dagen extra gevangenisstraf niet. De raadsman bepleit dat de verzochte tenuitvoerlegging van 115 dagen zal worden afgewezen, al dan niet onder het stellen van nieuwe voorwaarden.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 157, 266, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 onder parketnummer 05/103342-21 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
 Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 2 onder parketnummer 05/103342-21 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag te betalen van € 250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
 Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

gelast de tenuitvoerleggingvan de op 23 maart 2021 door de rechtbank voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 115 dagen gevangenisstraf (parketnummer 05/183807-20).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis, voorzitter, mr. P.J.C. Cremers en
mr. T.N. Ritzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Kök, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2021.

Voetnoten

1.Ten aanzien van parketnummer 05/103342-21 is het bewijs terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant J [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021167679, gesloten op 15 april 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 3.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p 22;
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 33 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 december 2021.
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 14.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 21.
7.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , p. 16.
8.Proces-verbaal van getuige [getuige 3] , p. 21.