In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 december 2021 een beschikking gegeven over de gedeeltelijke gezagstoekenning aan de gecertificeerde instelling (GI) voor medische behandelingen van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De GI had verzocht om deze gedeeltelijke gezagstoekenning op basis van artikel 1:265e lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de ouders tijdens de mondelinge behandeling toestemming gaven voor het testen van de kinderen op corona. De kinderrechter overwoog dat het verzoek van de GI niet meer nodig was, aangezien beide ouders toestemming gaven voor de coronatests.
De kinderrechter merkte op dat artikel 1:265e BW bedoeld is om de GI in staat te stellen om over medische behandelingen van onder toezicht gestelde minderjarigen te beslissen, maar dat als er met een eenmalige vervangende toestemming op basis van artikel 1:265h BW kan worden volstaan, het niet gerechtvaardigd is om het gezag over alle medische behandelingen over te hevelen. Dit zou in strijd zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. De kinderrechter concludeerde dat het testen op COVID-19 niet noodzakelijk was om ernstig gevaar voor de gezondheid van de kinderen af te wenden.
Uiteindelijk wees de kinderrechter het verzoek van de GI af, en deze beslissing werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken. De beschikking is schriftelijk vastgesteld op 27 december 2021, en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.