In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, en de heffingsambtenaar van de gemeente Duiven. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van haar onroerende zaak, vastgesteld op € 453.000 voor het belastingjaar 2021. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, wat eiseres deed besluiten om beroep in te stellen bij de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de bewijslast met betrekking tot de bekendmaking van de beschikking, waardoor de termijn voor het indienen van het bezwaar pas begon te lopen op het moment dat eiseres daadwerkelijk kennisnam van de beschikking. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er geen onderzoek was gedaan naar mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de heffingsambtenaar op om opnieuw uitspraak te doen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,00, en moest het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres worden vergoed.