ECLI:NL:RBGEL:2021:7044

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
9462925
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verhoging van de beslagvrije voet op grond van de hardheidsclausule

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, uitgesproken op 7 december 2021, is het verzoek van [verzoekende partij] tot toepassing van de hardheidsclausule bij de vaststelling van de beslagvrije voet afgewezen. Het verzoekschrift werd op 24 september 2021 ingediend, waarbij [verzoekende partij] verzocht om een verhoging van de beslagvrije voet met € 71,00 per maand, omdat hij zou lijden onder onevenredige hardheid door zijn financiële situatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beslagvrije voet was vastgesteld op € 1.025,00 per maand, terwijl [verzoekende partij] een inkomen had van € 1.263,00 bruto per maand en € 750,00 aan huur betaalde. Ondanks zijn beweringen over financiële problemen, heeft [verzoekende partij] geen voldoende onderbouwing gepresenteerd om aan te tonen dat hij onder het bestaansminimum zou komen door de huidige beslagvrije voet.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat verzoeken tot toepassing van de hardheidsclausule grondig moeten worden getoetst en dat er sprake moet zijn van uitzonderlijke en noodzakelijke kosten die niet op andere wijze vergoed kunnen worden. [verzoekende partij] heeft echter geen bewijs geleverd van dergelijke kosten. De kantonrechter concludeert dat het verzoek onvoldoende onderbouwd is en wijst het verzoek af. Tevens wordt de proceskostencompensatie toegewezen, waarbij partijen ieder hun eigen kosten dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kantonrechter R.M. Schoo.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9462925 \ AZ VERZ 21-42 \ Roos \ 918
uitspraak van 14 december 2021
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. D. Coskun
en
de naamloze vennootschap
Volksbank N.V.
gevestigd te Utrecht
verwerende partij
gemachtigde Groenendaal & Van Krijl Gerechtsdeurwaarders
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en Volksbank genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op 24 september 2021 heeft [verzoekende partij] een verzoekschrift met producties ingediend.
1.2.
Op 22 november 2021 heeft Groenendaal & Van Krijl Gerechtsdeurwaarders
namens Volksbank een verweerschrift ingediend.
1.3.
Ter zitting van 30 november 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Volksbank is verschenen bij de heer [betrokkene 1] , werkzaam bij Groenendaal & Van Krijl Gerechtsdeurwaarders. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Vervolgens is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.
1.4.
[verzoekende partij] heeft zijn verzoekschrift gericht tegen Groenendaal & Van Krijl
Gerechtsdeurwaarders. Echter, nu zij slechts optreden namens Volksbank, dient Volksbank
als formele procespartij te worden aangemerkt. Partijen hebben tijdens de mondelinge
behandeling verzocht het verzoek als zodanig te wijzigen. Aldus wordt Volksbank in deze
procedure aangemerkt als de verwerende partij.

2.De feiten

2.1.
Op 21 juni 2021 heeft Groenendaal & Van Krijl Gerechtsdeurwaarders namens Volksbank beslag gelegd op het inkomen van [verzoekende partij] . De beslagvrije voet is vastgesteld op
€ 1.025,00 per maand.
2.2.
De gemachtigde van [verzoekende partij] heeft Groenendaal & Van Krijl Gerechtsdeurwaarders bij brief van 13 juli 2021 verzocht om de beslagvrije voet aan te passen. Dit verzoek is geweigerd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter om de beslagvrije voet te verhogen met € 71,00 omdat er sprake is van een onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet.
3.2.
[verzoekende partij] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij uitsluitend van een Wajong-uitkering op minimumniveau leeft. Hij woont in een huurwoning met een huur van € 750,00 per maand. Door de beslaglegging komt hij gelet op de (voor hem) hoge huur in de betalingsproblemen. In geval van een huurschuld zal hij geen nieuwe woning kunnen krijgen. De te lage beslagvrije voet leidt tot acute problemen. Hoewel zijn situatie financieel niet gewijzigd is gold tot aan de nieuwe wetgeving dat het inkomen van [verzoekende partij] onvoldoende was om gelden te innen.
3.3.
Volksbank voert verweer, dat voor zover nodig voor de behandeling van de zaak bij de beoordeling aan de orde zal komen.

4.De beoordeling

4.1.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet Vereenvoudiging Beslagvrije voet bestaat de mogelijkheid om bij de kantonrechter een beroep te doen op de zogenoemde hardheidsclausule, als bedoeld in artikel 475fa Rv.
Artikel 475fa Rv luidt:
“Indien de toepassing van de artikelen 475da tot en met 475e leidt tot een kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet, kan de kantonrechter op verzoek van de geëxecuteerde de beslagvrije voet voor een door hem te bepalen termijn verhogen.”
4.2.
In de memorie van toelichting staat over de hardheidsclausule het volgende:
“De schuldenaar kan een beroep doen op een hardheidsclausule indien onverkorte toepassing van de regelgeving tot een kennelijk onevenredige hardheid leidt als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet. Gedacht kan worden aan uitzonderlijke noodzakelijke extra kosten, welke de schuldenaar niet op andere wijze vergoed kan krijgen. Het beroep op de hardheidsclausule zal vanuit deze optiek beperkt zijn tot zeer uitzonderlijke, individuele situaties. Een hardheidsclausule is niet bedoeld als standaardcompensatie voor groepen mensen die niet uitkomen met de voor hen geldende beslagvrije voet.”
Verder staat in de memorie van toelichting, bij de artikelsgewijze toelichting:
“In dit nieuwe artikel is een hardheidsclausule opgenomen. Nu de nieuwe systematiek grofmaziger is dan de oude systematiek, kan de op basis van artikel 475da en 475db vastgestelde beslagvrije voet van dien aard zijn dat een schuldenaar die te maken heeft met uitzonderlijk hoge noodzakelijke en niet (deels) via andere wegen te verlagen kosten onder het bestaansminimum komt. In dat geval getuigt het onverkort vasthouden aan de beslagvrije voet van een kennelijk onevenredige hardheid en kan de rechter besluiten de beslagvrije voet te verhogen (…).”
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het voor een beroep op de hardheidsclausule moet gaan om uitzonderlijke en noodzakelijke niet (deels) via andere wegen te verlagen extra kosten waarmee de schuldenaar te maken heeft, die de schuldenaar niet op andere wijze vergoed kan krijgen, waardoor de schuldenaar onder het bestaansminimum komt.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter van oordeel is dat verzoeken tot toepassing van de hardheidsclausule, zoals onderhavig verzoek, in volle omvang getoetst moeten worden, waarbij acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval. Tussen partijen staat onbetwist vast dat het inkomen van [verzoekende partij] € 1.263,00 bruto (€ 1.096,00 netto) is, de beslagvrije voet is vastgesteld op € 1.025,00 per maand, [verzoekende partij] € 750,00 per maand aan huur betaalt en € 346,00 per maand huurtoeslag krijgt. Aldus heeft [verzoekende partij] na de betaling van de huur en ontvangst van de huurtoeslag nog een bedrag van (€ 1.025,00 -
€ 750,00 + € 346,00 =) € 621,00 per maand aan vrij te besteden gelden. Hoewel [verzoekende partij] stelt met dit bedrag maandelijks niet rond te kunnen komen, heeft hij geen overzicht van zijn uitgaven in het geding gebracht waaruit dit blijkt. Laat staan dat hij heeft aangetoond dat het daarbij om uitzonderlijke en noodzakelijke niet (deels) via andere wegen te verlagen extra kosten gaat die hij niet op andere wijze vergoed kan krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekende partij] weliswaar nog aangevoerd dat hij gezond wil eten en niet het geld heeft voor vlees en voedingssupplementen, maar dit heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien zijn deze uitgaven niet zonder meer te kwalificeren als uitzonderlijke en noodzakelijke, niet (deels) via andere wegen te verlagen extra kosten waardoor [verzoekende partij] onder het bestaansminimum komt.
4.5.
De conclusie is dat [verzoekende partij] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd over zijn financiële situatie om te kunnen beoordelen of sprake is van een onevenredige hardheid als bedoeld in artikel 475fa Rv.
4.6.
[verzoekende partij] heeft voorts verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van deze procedure de beslagvrije voet met € 71,00 per maand te verhogen, te vermeerderen met het vakantiegeld. Aangezien heden meteen einduitspraak wordt gedaan, heeft [verzoekende partij] geen belang meer bij bedoelde voorziening. Deze wordt daarom afgewezen.
4.7.
[verzoekende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom in beginsel de proceskosten betalen. Gelet op de aard van het verzoek ziet de kantonrechter echter aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. R.M. Schoo en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021.